Skip to main content
  • 11 september 2024

Revolutie en wetenschap

Rob Lubbersen

Revolutionairen menen soms dat hun opvattingen zijn gestoeld op wetenschap. Revolutie is dan een uitkomst van een wetmatig proces dat gekend kan worden. Omgekeerd menen veel wetenschappers dat hun bezigheid een revolutionaire oorsprong heeft. Er was een revolutie in het denken nodig om tot wetenschap te komen. En het zou een goede zaak zijn als alle ‘veranderaars’ wat meer wetenschap in hun activiteit zouden steken. Deze zomer was er een cursus wetenschapsfilosofie op de Internationale School Voor Wijsbegeerte (ISVW) in Leusden die me tot onderstaande overdenkingen terzake bracht.

Historisch en dialectisch materialisme

In ieder geval de revolutionaire marxisten baseren zich op wetenschappelijk verantwoorde inzichten. Friedrich Engels, vriend en kameraad van Karl Marx, schreef in 1880 een uitvoerige verhandeling over ”De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap”. Daarin beschrijft hij hoe de arbeidersbeweging zich dankzij haar groei in getal en belang kon verheffen uit de fantasieën over een ideale toekomst, zoals geschetst door voormannen als St.Simon, Owen en Fourier en zich verankerde in een meer vaste bodem zoals beschreven door hemzelf en Marx. Het fundament daarvan is een benadering die niet vertrekt vanuit een schone wens, maar vanuit een analyse van de bestaande werkelijkheid. Hun methode was die van het dialectisch en historisch materialisme.

Grofweg komen de uitgangspunten van het dialectisch materialisme neer op:

1. de materie is eeuwig en oorspronkelijk; er zijn geen goden die de wereld hebben geschapen, er zijn geen ideeën mogelijk zonder een stoffelijke werkelijkheid.

2. de materie is in een constant proces van verandering en beweging; niets blijft ooit hetzelfde; alles ontstaat, groeit en vergaat.

3. de ontwikkeling der dingen voltrekt zich in een voortdurende wisselwerking tussen omgeving en object; niets staat louter op zichzelf, overal zijn relaties en invloeden.

4. de ontwikkelingen in de wereld vinden plaats langs de lijnen van tegenstellingen; de 'formule' die daarbij vaak gehanteerd wordt is die van 'these – antithese – synthese', waarbij de synthese een nieuwe these is op een hoger niveau.

5. in de veranderingen die plaatsvinden worden lange periodes van relatieve rust opgevolgd door korte heftige explosies; krachten ballen zich samen en barsten dan uit, oftewel: kwantitatieve ontwikkeling slaat om in kwalitatieve verandering.

Over het historisch materialisme wordt wel gezegd dat dit de toepassing is van het dialectisch materialisme op de geschiedenis van de mensheid.

Wat betreft het materialisme kun je daarbij denken aan de zwaarwegende rol van de economie in de maatschappij, zoals vervat in de stelling dat de basis in grote mate de bovenbouw bepaalt. Voor Marx stond vast dat het maatschappelijk zijn een enorme impact heeft op het bewustzijn. De marxist Bertolt Brecht verwoordde dat in de beroemde uitspraak: “Erst kommt das Fressen und dann kommt die Moral.”

De dialectiek vinden we in het historisch materialisme o.a. terug in het concept van de klassenstrijd en de uiteindelijke revolutie, de omwenteling naar een wezenlijk nieuwe vorm van samenleven in het communisme.

De wetenschappelijke waarde van het marxisme is altijd bestreden door tegenstanders, meestal met belangen bij de handhaving van de status quo. Veel uit het marxisme afgeleide voorspellingen zijn ook (nog?) niet uitgekomen. En het experiment met de Russische revolutie is na honderd jaar ontsporing, o.a. onder Stalin, uitgedraaid op een dramatische mislukking. Maar als manier om kritisch naar de maatschappij te kijken, met zijn tegenstellingen en wortels daarvan in de ‘onderbouw’, kan het marxisme nog steeds houdbare kennis, dus wetenschap, opleveren.

De zomerschool 2024

Erg veel expliciete aandacht aan het marxisme werd op de Zomerschool van het ISVW over Wetenschapsfilosofie niet besteed. De lessen leunden meer aan tegen de Wetenschappelijke Revolutie dan tegen de Socialistische Revolutie. Overigens zagen Marx en Engels zich óók als erfgenamen van filosofen die wél aan de orde kwamen. Cursusleiders Hans Dooremalen en Herman de Regt bespraken in 5 dagen tijd tal van denkers, van Plato tot Popper, over de manieren waarop zij meenden dat ‘ware kennis’, dus wetenschap verworven kan worden. Het boek dat zij daarover, met Maurice Schouten, schreven heeft als titel “Exploring humans – philosophy of science for the social sciences – a historical introduction”. Dat ruimt plaats in voor de Wetenschapsrevolutie van de 17e eeuw, met als omwentelaars o.a. Francis Bacon, Galileo Galilei en Isaac Newton. Zij vervingen verklaringen van verschijnselen uit de Bijbel en van Aristoteles door empiri, d.w.z. zintuiglijke waarnemingen, toetsing daarvan in experimenten, algemeen geldende natuurwetten en wiskunde.

Vanzelfsprekend kregen in de cursus daarna ook Descartes, Hume, Kant e.d. de nodige aandacht, maar mij is vooral Popper bijgebleven. Popper completeerde in zekere zin de wetenschappelijke methode door er de eis van falsificatie aan toe te voegen. D.w.z. dat je voor je onderzoek een klip en klare hypothese stelt, die óf waar óf onwaar is. Dus niet: ‘morgen kan het misschien regenen, misschien ook niet’, maar: ‘alle zwanen zijn wit’. Zie je een zwarte zwaan, dan stel je je hypothese bij, bijvoorbeeld naar aantal, plaats of tijd. Ze kom je steeds dichter bij bruikbare kennis.

Hans Dooremalen en Herman de Regt gingen hier en op een heleboel andere zaken, zoals scepticisme en positivisme e.d., nog veel dieper in. En ze deden, vooral om duidelijk te maken dat er best nog heel wat voetangels en klemmen zijn bij kennisverwerving, presentaties over ‘bijna dood ervaringen’ (Pim van Bommel), hynose, de trucs van Victor Mids in Mindfuck en gerechtelijke dwalingen (Ton Derksen). Omdat Dooremalen en De Regt hun sociale betrokkenheid niet onder stoelen en banken wilden steken, brachten zij ook hun publicatie “Meer wetenschap in de politiek” naar voren. Daarin keren ze zich tegen complottheorieën, feitenvrije meningen en nepnieuws. En roepen ze politieke partijen op véél meer gebruik te maken van wetenschappelijk onderzoek.

Dat hoeven die partijen heus niet allemaal zelf te doen met hun zogenaamde wetenschappelijke bureaus. Liever niet zelfs. “Zo bezien doen de politieke partijen en hun wetenschappelijke bureaus dus nauwelijks uitspraken die het label wetenschappelijk verdienen, komen ze niet verder dan het formuleren van hun opinie en laten ze de kiezer raden naar de wetenschappelijke argumenten.” Want eigenlijk moeten “belangrijke beslissingen genomen worden op basis van de beste expertise die we hebben.”

So far so good. Maar dan gaan Dooremalen en De De Regt in de overdrive: “Nuances negerend willen we in dit artikel vasthouden aan het idee dat iedereen die de wetenschappelijke methode gebruikt, tot dezelfde opvatting over de wereld moet komen. […] De methode leidt tot consensus.” Dat ging menige cursist te ver! Het streven is wellicht mooi, maar uit praktijkvoorbeelden bleek dat er toch ook onder wetenschappers vaak verschillende opvattingen en belangen bestaan, waardoor de suggestie dat ‘de wetenschap’ per definitie tot consensus leidt een illusie en misschien wel gevaarlijk is. Na de ervaringen met het ‘wetenschappelijk socialisme’ is wellicht enige terughoudendheid aanbevolen!

Verder lezen in Konfrontatie