Skip to main content
  • 20 januari 2007

De revolutionair en de neoconservatief

Remko van Broekhoven

‘Cognitieve dissonantie’. Dat heb ik altijd al een mooi begrip gevonden om uit te spreken op feestjes en partijen. En het dan uitleggen, aan ademloos luisterende gesprekspartners. De eenvoudige versie: je kent persoon A en persoon B, vindt ze allebei aardig, maar A en B kunnen elkaars bloed wel drinken. Hoe combineer je deze feiten in je hoofd, en minstens zo belangrijk: hoe leg je jezelf uit dat A en B allebei tof zijn en toch onaardige dingen over elkaar zeggen tegen jou? Moet je misschien een keuze maken in je sympathie, voor A óf B?

Andere variant. Je leest in de krant een artikel van Hirsi Ali, van wie je verlost hoopte te zijn toen zij vorig jaar naar de VS vertrok om te gaan werken voor het American Enterprise Institute. De neoconservatieve denktank dus die twee weken terug Bush aanraadde nóg meer troepen te sturen naar Irak om diezelfde oorlog tot een succes te schieten waarvoor het AEI vijf jaar geleden al pleitte. In haar artikel bewierookt Hirsi Ali dominee Martin Luther King. En vertelt dat zijn droom (ja, ja: I have a Dream...) ‘werkelijkheid is geworden voor hen die zo bevoorrecht waren om te leven in deze cultuur die de individualiteit van mensen waardeert ongeacht ras of sekse’.

Ja, dit heb ik ook nog een keer of twee opnieuw moeten lezen, wat Hirsi Ali of een van haar ontelbare spookschrijvers ons hier weer voorschotelt. En toen viel het kwartje. Ze bedoelt De Westerse Cultuur, ofwel: ‘een cultuur die de deur openhoudt voor vrouwen’, ‘deze cultuur van vrijheid en deze cultuur van “dames gaan voor”.’ Dames gaan voor. Ziedaar waar Martin Luther King voor gestreden heeft, met honderdduizenden anderen, in wat met terugwerkende kracht een heroïsche strijd blijkt te zijn geweest tegen de politieke islam en zijn achterlijke cultuur.

De Verenigde Staten, mooi land. Het land waar géén getto’s bestaan vol kansloze zwarten en latino’s. Het land waar honderdduizenden bijstandsmoeders géén twee kutbanen hoeven te draaien om hun huishouden overeind te houden. Het land waar christenfundamentalisten geen enkele politieke invloed hebben en ze deze invloed ook absoluut niet gebruiken om vrouwen de mogelijkheid van abortus te ontzeggen. Het land dat met zijn buitenlandbeleid tot het uiterste gaat om olie en andere rijkdommen met de rest van de wereld te delen, het land dat nóóit bommen gooit om zijn gelijk te halen. Het land van nooit.

Laat ik nou altijd gedacht hebben dat King voor hele andere idealen vocht dan een cultuur waarin dames voorgaan. De Amerikaanse droom? King: ‘een droom van gelijke kansen, een brede verdeling van privileges en eigendom, een droom van een natie waarin we al onze gaven en hulpbronnen niet voor onszelf houden maar de rest van de mensheid beschikbaar stellen’. De VS in Vietnam, het Irak van zijn tijd? ‘mijn eigen regering: de grootste geweldpleger in de wereld van vandaag’. Het alternatief? ‘De misdeelden in dit land – arm, blank of zwart – leven in een wrede en onrechtvaardige samenleving. Ze moeten een revolutie organiseren tegen dat onrecht.’ Zo, dat is mijn Martin Luther King.

Sinds hij op 4 april 1968 vermoord werd, is King bedolven onder loftuitingen van de meest onwaarschijnlijke bewonderaars. Opperboef Richard Nixon, opperdebiel George Bush en nu dan opperdame Ali. Mijn cognitie vertelt me dat ik de diva niet ineens hoef te gaan waarderen omdat ze mijn held het graf in prijst. Zij is een neoconservatieve dissonant. Hij is dood nog steeds wat hij levend al was. Een revolutionair zonder revolver, die leert dat je even vreedzaam als radicaal een verkeerd systeem te lijf kan gaan.