Skip to main content
  • 20 september 2006

Lachen... om (on)gelovigen

Remko van Broekhoven

Al heel lang geloof ik dat de boeken van John le Carré en Frederik Forsythe de internationale politiek beter beschrijven dan het NOS-journaal dat doet. Natuurlijk zijn hun hoofdpersonen vaak lachwekkend eendimensionaal, en ontoelaatbaar seksistisch bovendien. Maar met alle intriges aan de top en de alledaagse smerigheid op de grond, benaderen ze de wereld van de Realpolitik. Die zich lichtjaren verwijderd bevindt van wat Ben Bot vertelt over de vruchtbare verstandhouding met onze Amerikaanse vrienden, en de verzekering van collega Condoleezza dat zij nooit en te nimmer zouden martelen in - what kind of thing? – geheime gevangenissen.

Misschien komt het doordat ik ooit een tikkeltje jonger dan gezond voor me was, kennis maakte met Latijns-Amerika; waar diezelfde Amerikaanse vrienden in de vorige eeuw ook al eens een oorlog uitvochten met terroristen, antidemocraten en anderen die meenden zelf uit te mogen maken wat goed zou zijn voor hen en hun land. Naar toen en vooral later bleek – tot in de Senaatscommissies van de VS aan toe – maakten Amerikaanse overheidsdienaren gebruik van moord, marteling en ontvoering om hun zin te krijgen. En dat allemaal samen vond plaats in het kader van geheime operaties, samenzweringen, 'complotten' dus. 

Zo, het hoge woord is eruit. Dus op die elfde september 2001 waren mijn gedachten "s ochtends in eerste instantie bij de staatsgreep op exact een zelfde dinsdag 11 september in het jaar 1973, waarbij de door de CIA gesteunde generaal Pinochet aan de macht kwam. Zo’n drieduizend doden, en nog eens honderd zoveel gemartelde Chilenen waren het resultaat; daarnaast een volmaakt neoliberaal geregeerde economie. En toen diezelfde middag in 2001 er nieuws uit New York kwam, was mijn eerste gedachte: een terreurdaad die zo perfect georganiseerd wordt, dat moet wel uit Washington afkomstig zijn. Mijn volgende gedachte: Bagdad gaat er he-le-maal aan. De eerste gedachte stopte ik meteen weer beschaamd weg. De tweede bleek accuraat, maar dan wel met een vertraging van anderhalf jaar omdat eerst nog Afghanistan moest worden aangedaan.

We zijn inmiddels ruim vijf jaar verder, en het zal vrijwel niemand ontgaan zijn dat nogal wat mensen tegenwoordig Amerikaans overheidsingrijpen achter ‘9-11’ ontwaren. Er bestaan nu eenmaal ontelbare onbeantwoorde vragen; het zijn ook niet de minste vragen; en in de voorbije jaren hebben Bush en zijn vrienden zowel fors misbruik gemaakt van de aanslagen, als de nodige leugenachtigheid betoond. Opvallend is hoe lang de gevestigde journalistiek deze ‘complottheorieën’ heeft genegeerd. Nu dat niet meer kan - met dank aan The Internet - worden degenen die zich erdoor aangesproken voelen, geridiculiseerd. Ze heten ’11 september-ongelovigen’ (Volkskrant) of ‘toetsenbordtheoretici’ (NRC), dan weer wordt hen een bijna religieuze behoefte aan eenvoud en overzichtelijkheid toegekend.

Persoonlijk ben ik niet bijster gesteld op alomvattende conspiratietheorieën, al is het alleen maar omdat die theorieën zelf je zo mismoedig en machteloos maken; en omdat de uitdragers ervan zo vaak humorloos fanatiek en uitermate vermoeiend zijn. Bovendien geloven ze, waar ze verder ook allemaal wél in mogen geloven, in ieder geval niet in deodorant. Maar dat terzijde. Wat ik in mijn leven heb gezien en gehoord, leert me dat het gros van de politici op deze wereld – en die in de VS vormen daarop, zoals op zoveel, de kroon – even cynisch zijn als de complotdenkers wantrouwig zijn. Misschien doen de heren en dames bovenop de journalistieke apenrots er dus goed aan wat minder honend te spreken over mensen die kritische vragen stellen en – niet altijd even nuchter, maar toch – willen beantwoorden. Dat werk hebben ze namelijk zelf veel te lang nagelaten, diep onder de indruk als ze waren van  His Master’s  Voice.