Skip to main content
  • 14 juni 2024

Europa, wat moeten we ermee? Jürgen Habermas en de Europese verkiezingen

Ed Bruinvis

De Duitse filosoof Jürgen Habermas is een optimistisch man. Waar zijn voorgangers in het Frankfurtse Institut für Sozialforschung, Theodor Adorno en Max Horkheimer, zich gaandeweg hun leven steeds somberder uitspraken over de mogelijkheden om in de westerse maatschappij tot ware democratie te komen (in de betekenis van een door kritische en sociaal ingestelde burgers gewenste en gedragen vorm van samenleven), heeft Habermas zijn hoop op het bereiken van die ideale maatschappijvorm door de jaren heen behouden (1).

In wat als zijn belangrijkste werk wordt beschouwd, De structuurverandering van het publieke domein uit 1962, beschrijft hij hoe vanuit de Verlichtingsideeën die aan het eind van de 17e en de 18e eeuw in West-Europa opgang deden, een publiek domein ontstond waarin burgers – los van de controle door kerk en staat – al kranten en boeken lezend en onderling discussiërend tot zelfbewustzijn en een kritische maatschappijvisie kwamen. Niet langer bepaalden bijgeloof, intolerantie, traditie en religie hoe mensen met elkaar omgingen, maar de rede en de feitelijke wetenschap werden de leidende motieven (2).

Adorno en Horkheimer beschreven in hun standaardwerk Dialectiek van de Verlichting uit 1944 die emancipatiebeweging als in eerste instantie cultureel bevrijdend, maar toonden vervolgens aan dat het marktdenken, in casu het kapitalisme, en in latere vorm de cultuurindustrie, de macht overnam en de westerse mens tot in zijn vezels slachtoffer maakte van het consumentisme. Het Verlichtingsideaal van de vrije, zelfbewuste mens die niet langer onder dwang staat van adel en geestelijkheid en van occultisme en religieuze dogma’s, heeft zich in zijn tegendeel omgevormd: de individualiteit van de westerse mens is koopbaar gebleken en onder invloed van het kapitalisme heeft hij zichzelf tot koopwaar gedegradeerd (3).

Hoop

Habermas ziet echter hoop. Weliswaar niet zonder uitdrukkelijk te waarschuwen voor de gevaren die het publieke domein bedreigen, maar in zijn visie heeft de ontwikkeling van zowel het burgerlijk denken als de industriële productie naast veel ellende ook zegeningen gebracht en is het zaak om die verworvenheden – bijvoorbeeld de democratie – zodanig om te vormen dat een menswaardig bestaan zonder discriminatie, uitbuiting, repressie en oorlog daadwerkelijk wordt gerealiseerd.

Tegenover de kapitalistische ‘kolonisatie van de leefwereld’ zou een ‘collectieve wilsvorming’ moeten groeien die in staat is om de mens tot volwaardig menszijn te ontwikkelen, levend in een maatschappij die erop gericht is die menswaardigheid te stimuleren en daar de voorwaarden voor te scheppen, zodat de burger zich weer medebouwer aan die maatschappij kan voelen in plaats van passief consument te zijn en de inrichting van de samenleving over te laten aan de politiek en de staat, aan de media en aan het bedrijfsleven.

Deliberatieve democratie

Om dit doel te bereiken onderscheidt Habermas drie interpretaties van de democratische rechtsstaat die tegenover elkaar staan: de liberale, de republikeinse en de deliberatieve. In het liberale model worden vooral de rechten van de burger jegens de staat benadrukt en zegt dat nog niets over de inzet van de burger zelf, terwijl in het republikeinse model de burger juist actief deelneemt aan het politieke bedrijf. Het deliberatieve model gaat een stap verder: niet alleen de politieke activiteit van de burger is belangrijk, maar vooral de manier waarop politieke besluitvorming tot stand komt. In dit model komen politieke beslissingen rationeel tot stand, zonder inmenging van buiten en dwang van bovenaf en in een open, publieke sfeer. Een publiek domein waar meningsvorming het resultaat is van debat waarbij mensen naar elkaar luisteren en redelijke argumenten aanvoeren.

In het huidige politieke debat – men hoeft er maar een paar uur voor op de publieke tribune van de Tweede Kamer door te brengen om te ervaren wat Habermas bedoelt – is het deliberatieve moment ver te zoeken. Niet alleen spelen de politici er een rol, ingegeven door partijbelang en in hoge mate bepaald door individualistisch ego, maar de burger waarom het gaat is gereduceerd tot passieve toeschouwer, die zich thuis voor de buis machteloos en onbegrepen voelt. Voeg daaraan toe het niet of onvolledig informeren van Kamerleden door de regering, de geheimzinnigheid van ‘nog niet voor openbaarheid geschikte’ plannen en documenten en de achterkamertjespolitiek, het gelobby door bedrijven en instanties en je begrijpt hoe ver het politieke bedrijf in Nederland en daarbuiten verwijderd is van wat Habermas bedoelt met deliberatieve democratie.

Europa

In groter, Europees verband staat het deliberatieve ideaal van Habermas onder nog grotere druk. Op 1 januari 1958 (Verdrag van Rome) in werking getreden, was de belangrijkste drijfveer voor de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (sinds 1992 Europese Unie geheten) het voorkomen van een nieuwe oorlog in Europa (4). Met de verschrikkingen van beide voorgaande wereldoorlogen nog vers in het geheugen, zou dit verdrag tussen de (dan nog) zes aangesloten landen, waaronder de aartsvijanden Duitsland en Frankrijk, een garantie moeten zijn voor een Europa dat vrij zou blijven van racisme en onderdrukking. Daartoe werd in datzelfde jaar bovendien een Europees parlement (toen nog Vergadering geheten) opgericht waarvan de leden gekozen werden vanuit de nationale parlementen, een getrapt kiessysteem dus. Pas in 1979 kwam er met de oprichting van het Europees Parlement verandering in die situatie. Vanaf dat jaar konden burgers rechtstreeks hun stem uitbrengen op een van de toen nog 410 (nu 750) leden van dat parlement (met de beperking dat alleen op een kandidaat (of lijst) uit eigen land kan worden gestemd).

Al snel rezen er echter vraagtekens bij het functioneren van dit parlement, waarbij volgens Habermas vooral het gebrek aan openbaarheid, het nationalistisch denken en de bureaucratie er de oorzaak van waren dat deze vorm van volksvertegenwoordiging steeds verder van de burgers af kwam te staan, hetgeen tevens de verklaring zou zijn voor de steevast slechte opkomst bij de Europese verkiezingen. De eurocrisis die in 2009 voortkwam uit de wereldwijde kredietcrisis verergerde de situatie alleen maar.

Habermas: ‘De Europese Unie heeft op de weg naar die transnationalisering van de democratie vooropgelopen – iets waar haar burgers tot dusver trots op waren. Maar Europa is halverwege blijven staan. Daaronder hebben vandaag de dag met name de landen van de eurozone te lijden, omdat de gemeenschappelijke munt zich in veel opzichten slecht laat combineren met de soevereiniteit van de lidstaten. Terwijl de volkeren onder druk van de crisis uiteendrijven en elkaar vanuit hun eigen nationale publieke domeinen wederzijds stigmatiseren, wordt de technocratische verstrengeling van de regeringen achter gesloten deuren voortgezet. En daarvoor betalen de burgers een steeds hogere prijs, in de vorm van slinkende democratische macht. We kunnen aan deze kwalijke vicieuze cirkel ontkomen wanneer de naties zich voor elkaar openstellen en niet langer terugschrikken voor een hechtere politieke unie.’ (5)

Vervreemding

In zijn recente werk benadrukt hij vooral de groeiende afstand tussen de Europese burgers en ‘Brussel’ dat als reactie op die eurocrisis bij de besluitvorming de voorrang is gaan geven aan de Europese markt. Die besluitvorming is daardoor, aldus Habermas, nog minder democratisch geworden dan ze al was met als gevolg dat nationalisme en populisme hoogtij zijn gaan vieren. In plaats van de ‘Europese gedachte’ is bij de burger de vervreemding alleen maar toegenomen, hij voelt zich niet langer verbonden met de andere Europese burgers en het aanvankelijk ideaal van een collectief en vredelievend Europa is al helemaal achter de horizon verdwenen.

Ook wat dit Europese terrein betreft benadrukt Habermas de noodzaak van interactie, van communicatief handelen. Dit op wederzijds begrip gerichte handelen dient de sociale evolutie aan te jagen met een enorme variëteit aan meningen en overwegingen als resultaat. In die zin wijkt Habermas ook af van de traditionele marxistische visie dat de maatschappij alleen evolueert dankzij de rationeel georganiseerde arbeid.

Dit publieke communicatieve proces zou vanuit ‘Brussel’ beschermd en gestimuleerd dienen te worden in plaats van dat het zijn politieke besluitvorming met bureaucratische regels afdekt. Om dezelfde reden zou het op nationaal niveau met een beroep op de Grondwet verboden moeten worden dat op dit communicatieve proces tussen burgers via mediaspektakels macht wordt uitgeoefend en het permanent onder druk wordt gehouden door het bedrijfsleven middels reclame en sponsoring. Kortom, machtsvrije communicatie dient het doelgericht handelen te bepalen en niet het in sociaal opzicht destructieve marktdenken.

Ach, Europa

Het ideaal van een waar democratisch proces krijgt zijn vorm dus in burgerparticipatie, waarbij in een permanente discussie tussen voor en tegen, tussen correctie en zelfcorrectie, grondwettelijke beginselen ontstaan die niet alleen door een zo groot mogelijke meerderheid worden onderschreven, maar waar men zich als burger dan ook aan wil houden.

Dat het in Europees verband nog lang niet zover is moge uit het voorgaande duidelijk zijn geworden. De opkomst voor de Europese verkiezingen is in heel Europa door de jaren heen dan ook uitgesproken laag geweest, met uitzondering van de landen waar een opkomstplicht geldt.

Het feit dat de gebouwen van de Europese Unie als twee druppels water lijken op de hoofdkantoren van multinationale ondernemingen, banken en verzekeringsconcerns, kon daar bovendien wel eens debet aan zijn. Net als het feit dat voor het vergaderen van het Europees Parlement iedere maand verhuisd wordt van Straatsburg naar Brussel en vice versa. En dan maakt het feit dat de administratie van het Europees Parlement in Luxemburg is gevestigd het er ook allemaal niet overzichtelijker op. Alleen al de maandelijkse verhuizing van die administratie kost 200 miljoen euro per jaar.

Tel daarbij op de regelmatig terugkerende verhalen over fraude met onkostendeclaraties, omkoping en belangenverstrengeling en voor de doorsnee burger in de EU is het duidelijk dat je voor democratie en ware volksvertegenwoordiging niet in Straatsburg of Brussel moet zijn.

Dat grondwettelijke verbeteringen in ‘Brussel’ evenwel niet alleen vanuit het particulier initiatief moeten plaatsvinden maar dat tegelijkertijd het oude ideaal van democratie in Europa hersteld en beschermd moet worden, is nog een heel ander verhaal en toont een Habermas die zich wel degelijk bewust is van internationale krachten die dit ideaal bedreigen. Toen hij op 9 maart 2006 de Bruno-Kreisky-prijs in ontvangst nam, hem toegekend vanwege zijn jarenlange inzet voor de mensenrechten, wijdde hij in zijn dankwoord enkele zinnen aan een heel andere kant van de door hem gewenste Europese eenwording: ‘Slechts een Europese Unie die een effectief buitenlandbeleid tot stand weet te brengen en zich naast de VS, China, India en Japan een wereldpolitiek eigen maakt, zou binnen de heersende instituten van de wereldeconomie een alternatief kunnen vormen voor de dominante Washington Consensus en vooral de binnen de Verenigde Naties de al te late, voorlopig door de VS geblokkeerde, maar op hun ondersteuning aangewezen, hervormingen kunnen doorvoeren.’ (6)

Een ‘Brussel’ dus dat intern met zijn kostbare regelgeving een ongewenst bureaucratisch bolwerk vormt tegen democratische krachten enerzijds en anderzijds dus een nog lang niet slagvaardig ‘Brussel’ dat zich moet wapenen – letterlijk en figuurlijk – tegen externe krachten die het op het oude Europa hebben voorzien. Met sinds twee jaar een uitzichtloze oorlog aan de oostgrens van Europa waarbij al vele tienduizenden mensen het slachtoffer zijn geworden, is die externe bedreiging wel heel tastbaar geworden. Het is alleen de vraag of een Europa als supermacht naast de VS, China en Rusland wel het gewenste antwoord is op deze dreiging. Strijdmachten hebben immers de vaak onbedwingbare neiging zich op het slagveld te willen bewijzen.

De Europese verkiezingen van juni 2024

Intussen zijn in deze junimaand voor de 10e keer verkiezingen voor het Europees Parlement gehouden. De verwachting dat over de hele linie het zich in de laatste decennia ontwikkelde nationalisme forse invloed zou krijgen, is uitgekomen. Die winst is het regelrechte gevolg van het feit dat in tal van landen – en dan met name in de grote landen binnen de EU: Duitsland, Frankrijk en Italië – massaal gestemd is op de nationalistische partijen, respectievelijk Alternative für Deutschland (AfD), Rassemblement National (voorheen Front National) en het Fratelli d’Italia, de partij van de Italiaanse premier Giorgia Meloni. Ook de voorspelling dat de burgers in Europa vooral op landelijke thema’s zouden stemmen (en dus niet op grensoverschrijdende thema’s als klimaat en milieu) kwam uit. In Nederland waren het vooral migratie (de toestroom van asielzoekers naar ons land), veiligheid (zowel op straat als internationaal) en zorg (de druk op verplegend personeel, uitblijvende zorg voor jongeren en ouderen) de overwegende thema’s. En dus betekende dit winst voor de PVV die 6 zetels in het Europees Parlement krijgt toegewezen tegenover de lijstcombinatie Groen Links/PvdA die er 8 krijgt. Omdat de partij bij de verkiezingen in 2019 geen enkele zetel haalde, is de PVV met die zes nu behaalde zetels dus feitelijk de grootste winnaar aan Nederlandse kant van de Europese verkiezingen. En aangezien Nederland recht heeft op 31 van de 720 zetels, betekent dit dat de PVV 20% van de Nederlandse zetels tot haar beschikking heeft gekregen.

Omdat nog 100 zetels verdeeld moeten worden over de bestaande fracties willen ze iets in de Europese melk te brokkelen hebben, kunnen kleinere rechtse partijen zich nog aansluiten bij de radicaal rechtse fractie (conservatieven plus radicaal rechts) die nu met 131 zetels ruim 20% van de zetels heeft ingenomen. Weliswaar wordt aangevoerd dat de christendemocraten samen met de liberalen en de sociaaldemocraten met 400 van de 720 zetels nog over een dusdanig ruime meerderheid in het Europees Parlement beschikken dat de gevreesde ruk naar rechts uitblijft, maar vergeten wordt dan dat met name de christendemocraten in de afgelopen tijd zelf al een ruk naar rechts hebben gemaakt door zich bijvoorbeeld tegen de Green Deal (het totaal aan maatregelen om Europa in 2050 klimaatneutraal te maken) te verzetten. Voeg daarbij het feit dat de Europese Groenen maar liefs 18 zetels verloren (van 71 in 2019 naar 53 nu) en de terugslag op het gebied van milieu en duurzaamheid is ronduit zorgelijk, ook al heeft de uitgesproken linkse vleugel (The Left) met 36 zetels ook nog enige zeggenschap (7).

Wat echter de meeste zorgen zou moeten baren is (opnieuw) de gebrekkige opkomst bij de verkiezingen van 2024. Met een opkomstpercentage in Europa van 51,12% betekent dit dat van de 375 miljoen kiesgerechtigden in de Europese Unie er zo’n 183 miljoen niét naar de stembus gingen (in 2019 lag het opkomstpercentage met 48,06% nog iets lager).

De opkomst in Nederland gaf een overeenkomstig beeld te zien: slechts 46,7% van de kiesgerechtigden maakte de gang naar de stembus, hetgeen inhoudt dat van de 13,1 miljoen kiesgerechtigden in ons land er zo’n 7 miljoen thuisbleven. In feite is dat, net als in de rest van Europa, een belangrijkere indicatie voor de waarde die in ons land gehecht wordt aan het Europees Parlement dan op wélke partij werd gestemd, ook al krijgt dat laatste in de media veruit de meeste aandacht (8).

Daarom ter afsluiting nogmaals Habermas: ’Evenzo zullen burgers alleen deelnemen aan politieke verkiezingen als ze impliciet kunnen veronderstellen dat hun stem gehoord wordt en ‘meetelt’ – en zelfs evenveel gewicht heeft als elke andere stem. Ook dit zijn idealiserende veronderstellingen. Echter, in tegenstelling tot informele discussies kunnen deze discursieve praktijken die ingebed zijn in overheidsinstellingen hun geloofwaardigheid verliezen. Kiezers die zich ‘in de steek gelaten’ voelen, gaan niet langer naar de stembus.’ (9

Noten

(1)

Jürgen Habermas (Düsseldorf, 1929) was van 1956 tot 1959 assistent van Theodor W. Adorno, een van de oprichters van het Institut für Sozialforschung in Frankfurt. De wetenschappers die bij dit instituut waren aangesloten ontwikkelden een kritische maatschappijanalyse die kortweg ‘Kritische Theorie’ wordt genoemd. Dit instituut wordt samen met de grondleggers van de Kritische Theorie de Frankfurter Schule genoemd.

Zie voor een terugblik op het ontstaan van dit instituut het artikel Valt er wat te vieren..? 1923-2023: honderd jaar Frankfurter Schule (Ed Bruinvis, 31 oktober 2023) op Konfrontatie digitaal.

(2)

De structuurverandering van het publieke domein – Jürgen Habermas, Boom uitgevers, Amsterdam, 2015. De oorspronkelijke titel luidt: Strukturwandel der Öffentlichkeit, Suhrkamp Verlag, Frankfurt am Main, 1962.

(3)

Dialectiek van de Verlichting – Max Horkheimer / Theodor W. Adorno, Boom uitgevers, Amsterdam, 2021. De oorspronkelijke titel luidt: Dialektik der Aufklärung, in stencilvorm verschenen in 1944, als boek uitgegeven in 1947 door Querido, Amsterdam.

(4)

Kolen en staal waren de belangrijkste grondstoffen voor de wapenproductie die in de 20e eeuw tot twee wereldoorlogen heeft geleid. Met de oprichting in 1951 van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) waarvan Duitsland, Frankrijk, Italië, Nederland, België en Luxemburg deel uitmaakten, werd gepoogd een nieuwe wapenwedloop te voorkomen.

Zeven jaar later, op 1 januari 1958, trad het Verdrag van Rome in werking en was de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG, de latere Europese Unie) een feit.

(5)

Uit het dankwoord dat Habermas op 6 november 2013 te Amsterdam uitsprak ter gelegenheid van de uitreiking van de Erasmusprijs.

(6)

Ach, Europa – Jürgen Habermas, Suhrkamp Verlag, Frankfurt am Main, 2008, pag.86.

(7)

Weliswaar zijn deze uitslagen op het moment van schrijven (13 juni 2024) in die zin nog voorlopig dat pas 16 van de 27 landen klaar zijn met tellen, maar de geboden cijfers zullen naar verwachting niet of nauwelijks meer veranderen.

(8)

Opkomstpercentages voor de Europese verkiezingen in Nederland:

1979 – 58%

1984 – 50,9%

1989 – 47,5%

1994 – 35,7%

1999 – 30%

2004 – 39,3%

2009 – 36,8%

2014 – 37,3%

2019 – 41,8%

2024 – 46,7%

(Bron: www.parlement.com)

(9)

Een nieuwe structuurverandering van het publieke domein – Jürgen Habermas, Boom uitgevers, Amsterdam, 2023, pag.69/70. De oorspronkelijke titel luidt: Ein neuer Strukturwandel der Öffentlichkeit und die deliberative Politik, Suhrkamp Verlag, Berlijn, 2022.

Verder lezen in Konfrontatie