Skip to main content
  • 29 november 2018

Oogkleppen

Rymke Wiersma

Toen ik klein was, echt heel klein hoor, ik denk dat ik nog maar net kon lopen, toen dacht ik dat de hele wereld om mij draaide. Ik geloof dat alle kinderen dat hebben. Heel wat mensen komen er maar moeilijk vanaf. Sommigen lukt het nooit.

In dezelfde lijn dacht ik dat andere talen een vertaling waren van De Centrale Taal: het Nederlands. En nog steeds heb ik nog wel eens dat ik, als ik in de trein zit, denk dat ook al die andere mensen naar het concert of de demonstratie gaan waar ik naartoe ga.

Soms is dat ook zo.

Op weg naar een grote demonstratie kan het in de trein al lekker sfeervol zijn. En laatst kwam er in Amersfoort in de stiltecoupé iemand naast me zitten die in Leeuwarden dezelfde bus moest hebben en in the middle of nowhere bij dezelfde halte uitstapte – samen liepen we in het kleine plaatsje naar dezelfde begrafenis.

Het oude gevoel dat alles om mij draaide, of ook, dat alles direct met elkaar in verband staat, kwam weer even terug, maar daarna wist ik het weer: zoiets is louter toeval. We leven in een grote wereld vol gebeurtenissen en we maken daar maar kleine stukjes van mee.

In actiegroepen had ik vroeger iets dergelijks, terwijl ik toen toch al ruimschoots de volwassen leeftijd bereikt had. Ik had het gevoel dat ‘wij’ het centrum van de wereld vormden. Waarom? Niet zómaar! Omdat ‘wij’ gelijk hadden natuurlijk, en de rest niet. De rest zou gaandeweg wel volgen, dat kon niet anders.

Wij waren voorlopers, aanstichters, zaten derhalve in het kolkende midden. Niet per se door eigen verdienste, het was gewoon toevallig zo gelopen. Gaandeweg begon ik het dan steeds wel vreemd te vinden dat ‘de rest’ in plaats van ons te volgen alle kanten op leek te hollen, of vaker nog: gewoon stil bleef staan. Of op de bank bleef hangen, achter tv of ander scherm.

Vaak begrijp ik eerlijk gezegd nog steeds niet waarom niet iedereen hetzelfde redeneert en voelt als ik.

Tijdens een discussie in een groep veganisten vertelde iemand laatst dat ze zelfvoorzienend probeerde te leven, en daarbij hoorde voor haar vanzelfsprekend leven zonder afval te produceren. Vandaaruit ergerde ze zich aan ‘al die veganisten die maar vleesvervangers blijven kopen’. Die producten zitten namelijk meestal in van dat dikke plastic verpakt.

Deze kritiek werd irritant gevonden, ‘dat is nu het onderwerp niet’, maar zij vond het logisch dat mensen die kritisch over het een zijn (behandeling van dieren) ook kritisch zijn op andere gebieden (milieu, grondstoffen). Logisch, leek mij, maar anderen werden steeds woedender, en uiteindelijk kreeg zij het verwijt dat op zo’n manier leven als zij deed een privilege was, want de meeste mensen konden zich zo’n leventje niet veroorloven, die moesten geld verdienen, naar hun werk, voor een gezin zorgen.

De verontwaardigden beschuldigden háár dus, terwijl ze volgens mij vooral lekker door wilden gaan met vleesvervangers eten zonder al te veel schuldgevoel over het plastic.
Waarom niet gewoon de kritiek serieus nemen en denken: goh, goed van haar, ik kan het nu nog niet opbrengen maar ik ga daar nog eens over nadenken, en eh, misschien zit er wel iets in en kun je heel goed en best snel en eenvoudig zelf iets lekkers maken om bij je aardappels, rijst, groente te eten. En misschien kan ik het nooit opbrengen, en wacht ik tot alle plastic verboden wordt en de fabrikanten er een andere verpakking omheen doen – dan nóg is het hartstikke goed dat zij hier zo consequent in is.

Ook met de zelfvoorzienende vrouw was ik het niet helemaal eens, omdat zij op haar beurt deed alsof consequent van plastic afzien een veel betere stap was dan consequent zijn in veganisme.

Zucht. Waarom toch zo’n of-of-redenering terwijl en-en ook heel goed mogelijk is? En óf!

Op een medium als Facebook wemelt het van dit soort oogklepredeneringen. Zo suggereerde onlangs nog iemand dat de anti-zwarte-piet-acties om een soort luxeprobleem zouden gaan, ‘terwijl er in Jemen tienduizenden kinderen omkomen van de honger’. Ergo: ‘laten we ons liever drukmaken over dingen die er écht toe doen’. Het ene leed gebruiken (sterven van de honger!) om ander leed tegen weg te strepen, leed waarvoor je als je wit bent en er nooit zo over nadacht misschien wat meer moeite moet doen om je in te leven.

Denken dat je eigen gedachtewereld de ‘normale’ is, en zelfs de enige juiste, kan in een bepaalde context gevaarlijke vormen aannemen. Niemand is het centrum van de wereld, niemand heeft de wijsheid in pacht, we zullen het met elkaar moeten uitzoeken, zoeken naar die ideeën en die manieren van leven die voor iedereen het beste uitpakken.