-
23 december 2007
De illusie van de macht
Al een paar jaar knip ik niet meer. Gebleven is dat een krant pas in de kattenbak verdwijnt als ik hem uit heb. Deze rustige dagen gaan dan ook op aan bladeren en af en toe een artikel lezen. Ik bleef hangen op de raadselachtige zin: "Met het kabinet zeggen wij dat werkgever en werknemer in elkaar moeten investeren." De eerste tripartiete partner vergetend, kwam de vraag in welk wederzijds dienstbetoon is 'de werknemer' nou weer verzeild geraakt.
Dit type economiserende uitspraken over sociale verhoudingen is bekend van relatietherapeuten, managementpredikers en televisiedominees, hier is echter de voorzitter van de FNV, Agnes Jongerius, aan het woord (de Volkskrant, 24 oktober 2007).
Over de context van deze idyllische verhouding tussen kapitaal en arbeid - de flexibilisering van het ontslagrecht - slechts een enkele opmerking. De FNV verdedigde de bestaande situatie met het merkwaardige argument dat de huidige ontslagbescherming toch al betrekkelijk was. Bovendien eiste ze, net als vele andere critici, geen versterkte bescherming van flexwerkers en andere 'kwetsbare' groepen. Kennelijk 'niet haalbaar', terwijl toch juist het 'onhaalbare' de inspiratiebron van vakbondsstrijd zou moeten zijn.
Co-maker
In wat volgt op het citaat verliest het raadsel zijn sluier. "We willen toch graag dat werknemers bijdragen aan een competitieve kenniseconomie en betrokken zijn bij de ontwikkelingen van hun bedrijf? De werknemer mag dan ook verlangen dat de werkgever een vertrouwensbasis creëert, en in hém investeert." Oftewel: geef je ziel, zaligheid zal je toekomen.
Dat belangentegenstellingen en machtsongelijkheid niet aan de wortel liggen van het beleid van de Nederlandse vakbonden is niet van vandaag of gisteren. Al jaren heerst het meedenksyndroom over de mogelijkheden een tegenmacht te zijn. De kenners spreken dan van 'ingegroeid', coöperatief' of 'geïntegreerd', anders gezegd: aanzitten aan de tafel van de macht.
Ten tijde van het neoliberalisme zijn deze relicten niet afgeschud, maar geëvolueerd tot de idee van de medemacht, de hoop co-maker van de macht te zijn en bij toerbeurt aan het hoofd van de tafel te mogen zitten. Dit is geen vrijblijvende wensdroom, maar vergt een denken en handelen gelijk de werkelijke machtsdragers, in het bijzonder het ondernemerdom. En juist daarbij treedt een ernstige frictie op. Zonder over de daarvoor benodigde middelen te beschikken, bijvoorbeeld productiemiddelen, is uitoefening van economische macht uitgesloten. Niets is immers hopelozer dan de illusie van de macht. Tenslotte maken ogen van 'plus acht' zonder leesbril ziende blind. Daarvan getuigt Jongerius.
Bewustzijn sturen
Dat leven en werken in het kapitalisme, ook ongewild, dit systeem instandhoudt, is een klassieke wijsheid. Het 'werknemerschap' draagt dus, zo gezien, bij aan de in het citaat genoemde "competitieve kenniseconomie", ook als een dergelijke competitie en economie worden afgewezen. Mocht dit inzicht aan de woorden van Jongerius ten grondslag liggen, dan is er niet zo veel aan de hand. Maar, volgens haar, zouden we het graag willen en dat niet alleen, ook in bedrijfsbetrokkenheid en verlangend naar het vertrouwen van de baas. Proberen we ons vervolgens voor te stellen wat 'de werknemer' in die baas te investeren heeft, dan kan dat niets anders zijn dan het managementliefje 'commitment'.
Deze verbondenheid met baas en bedrijf, hun doelstellingen en noden, zou de voltooiing zijn van de humanisering van de arbeid, de 'ontdekking' dat aan de zo begeerde arbeidskracht een levende mens vastzit. In managementcursussen opgevoerd als de laatste kaart in het H-kwartet, na de exploitatie van Hand, Hoofd en Hart zijn de Hersenen aan de beurt. Sturing en controle komen dan niet van buitenaf, maar lopen van binnenuit, via het brein. Vandaar zelfmanagement, stuur jezelf en je wordt gestuurd.
Begin jaren negentig hoorde ik tijdens een conferentie de Duitse managementprofeet, Gerd Gerken zeggen: "Het zal in de toekomst belangrijker zijn het bewustzijn van de arbeiders te sturen dan de organisatie te verbeteren." Hij beweerde als 'trendwatcher' vijf tot tien jaar vooruit te kunnen kijken. Het heeft in Nederland wat langer geduurd.