-
10 augustus 2023
Zijn laatste snik
Soms val je met je neus in de boter. Dat overkwam mij deze zomer. Ik logeerde bij vrienden in Pula, Kroatië. We woonden daar een filmfestival bij in een Colosseum dat ze daar de Arena noemen. Bij hen lag op de rooktafel de autobiografie van Louis Bunuel. Een eens vermaarde Spaanse regisseur. Dat boek ben ik gaan lezen. Ik sneed er doorheen als door boter. Een heerlijk boek. Overdag strand en zee, ’s avonds de festivalfilms onder de sterrenhemel en daar tussendoor de verhalen van Bunuel. Opgetekend in “Mijn laatse snik”. Een waarlijk aangename bezigheid.
Surrealisme
Louis Bunuel was niet zomaar een regisseur. Hij was behoorlijk dwars, tegendraads, zeg maar: rebels. Hij was een surrealist. De films die hij maakte tijdens zijn leven van 1900 tot 1983 getuigen daarvan. Hij maakte er 32. Zijn eerste film zorgde al direct voor flink wat ophef. Dat was Un chien andalou (Een Andalusische hond). Daarin zit een scene waarin met een scheermes een oog wordt doorgesneden. Bunuel schreef het scenario samen met Salvador Dali, die later met zijn surrealistische schilderijen wereldberoemd werd. Zijn tweede film maakte hij in 1930. Dat was L’age d’or (De gouden tijd). Een scherpe kritiek op kerk en kapitaal. Fascisten verstoorden de vertoning en na een week werd de film verboden. In de film zit de nodige absurditeit. Zo houdt de dochter van een markies een koe als huisdier, die het liefst bij haar in bed slaapt. Ook in zijn latere films zitten de nodige gekkigheid én experimenten met beeld en geluid. Dat ‘moest’ van het surrealisme dat hij omschreef als ‘een aanzet tot revolutie, met als voornaamste wapen het schandaal’. Behalve Dali was ook André Breton een bekende surrealist. Dromen, dagdromen, vrije fantasie speelden een grote rol. Daarbij was het zeker niet verboden je tijdelijk over te leveren aan irrationaliteit. Breton schreef zijn boeken en gedichten ‘automatisch’. Of onder hypnose. Dat ging wel altijd gepaard aan felle maatschappijkritiek. Ongelijkheid, uitbuiting, godsdienst, kolonialisme en militarisme werden met afschuw bejegend. Toen bij een kerstbanket ten huize van Charlie Chaplin een nationalistisch lied werd gezongen smeten Bunuel en twee maten zijn kerstboom tegen de grond en vertrapten de cadeautjes die daaronder hadden gelegen. Chaplin, zelf een linkse rakker, toonde begrip.
Bunuel en Trotski
Toen in 1936 de burgeroorlog in Spanje uitbrak, kozen de surrealisten, met uitzondering van Dali, tégen Franco en het fascisme. Bunuel verzorgde voor de republikeinse regering en het linkse front de propaganda. Daartoe had hij onder andere contacten met Ernest Hemmingway en Joris Ivens. Hij was binnen het linkse front geen groot fan van de anarchisten, die hij onnodig wreed vond. Meer bewondering had hij voor de communisten en hun discipline, maar hij werd geen lid van ‘de partij’. Ook was hij geen enthousiast aanhanger van de POUM (Partido Obrero de Unificacion Marxista – Verenigde Marxistische Arbeiderspartij), waar bijvoorbeeld George Orwell en trotskisten in meevochten. Toen André Breton terugkwam uit Mexico van een bezoek aan Trotski, noteerde Bunuel slechts dat Breton opmerkte dat Trotski daar had gezegd dat zijn hond ‘een mensenblik’ had. Breton vond dat onzinnig, want honden hebben een hondenblik! Over het manifest ”Voor een onafhankelijke revolutionaire kunst” (1938) dat Breton en Trotski samen schreven en dat mede werd ondertekend door Diego Rivera, geen woord. Uit enkele passages in “Mijn laatste snik” blijkt verder dat Bunuel omging met de schilder Siqueiros, een stalinist die er prat op ging dat hij de aanvoerder was van een mislukte aanslag op het leven van Trotski in Coyoacan (Mexico) enkele maanden voordat een andere stalinist in augustus 1940 erin slaagde om Trotski wél te vermoorden. Kennelijk geen punt.
Toeval, noodzaak, mysterie, verbeelding, vrijheid
Naarmate Bunuel ouder werd verminderde zijn radicaliteit enigszins. Zo steunde hij wel en niet het oproer in Parijs van Mei ’68. Wél omdat de opstandelingen op de barricades zongen over ‘de verbeelding aan de macht’, een slogan die hem dierbaar was. Niét omdat iedereen met een kleine lantaarn op zoek leek naar zijn eigen revolutie. Nogal cynisch vond hij dat men in Mexico binnen een paar uur met zo’n opstand had afgerekend, wellicht ten koste van 200 of 300 doden, maar toch…
Overigens vond hij bij een latere terugblik op zijn leven dat hij trouw was gebleven aan zijn surrealistische idealen. Hij bleef zich inzetten voor ‘verheerlijking van de hartstocht, mystificatie, belediging, satanische lach en de roep van de afgrond’. Die mystificatie vraagt om enige toelichting. Bunuel was er namelijk van overtuigd dat het leven, de wereld, het universum werden geregeerd door het toeval. Weliswaar is er hier en daar ook noodzaak, maar die is ondergeschikt aan het toeval en daarvan moeilijk te scheiden. Ergo, waarom en hoe dingen gebeuren is nauwelijks te doorgronden, dat blijft een mysterie. Gelukkig maar, want ergens tussen dat toeval, die noodzaak en het mysterie ‘glipt de verbeelding binnen, die volledige vrijheid van de mens’. Mooi gesproken!
Mooie films
Hoewel zijn radicaliteit afnam, maakte hij wel steeds bedrevener mooie films. Niet echt een surrealistisch ideaal. Toen hij prijzen ging winnen werd hij zelfs door sommige van zijn vrienden als een afvallige beschouwd. Meestal veroorzaakten zijn films evengoed een schandaal of werden ze verboden, hetgeen die vrienden dan weer mild stemde. Enkele voorbeelden:
Hij maakte twee Engelstalige films: Robinson Crusoë (1952) en The Young One (Het jonge meisje) in 1960. Verder werden al zijn films in Mexico geschoten en waren Spaans of Frans gesproken.
Los Olvidados (Zij die vergeten zijn) over arme kinderen in de sloppenwijken van Mexico Stad werd aanvankelijk verketterd als anti-Mexicaans, maar kreeg in 1951 op het Festival van Cannes de prijs voor de beste regie en werd daarna ook in Mexico bejubeld.
In 1955 werd in België een jaarlijkse filmprijs zelfs vernoemd naar L’age d’or.
Viridiana gaat over een jonge vrouw die overweegt om het klooster in te gaan, maar dat toch niet doet. Viridiana kreeg in Cannes in 1961 ondanks een hoop herrie een Gouden Palm.
Simon del desierto (Simon de pilaarheilige) is gemaakt in 1965 en gaat over een asceet die 30 jaar lang op een pilaar in de woestijn gaat zitten om dichter bij God te zijn. De duivel probeert hem er vanaf te krijgen. Wederom gedoe, maar ook 5 prijzen op het Filmfestival van Venetië.
Belle de jour is een prachtige film met Catharine Deneuve en Michel Piccoli uit 1967 over een rijke getrouwde vrouw die haar vrije tijd in een bordeel spendeert. Bekroond met een Gouden Leeuw in Venetië.
Tenslotte: Le charme discret de la bourgeoisie (De verholen charme van de kleinburgerlijkheid) gaat over zes vooraanstaande lieden die het maar niet lukt om een gezamenlijk etentje te organiseren. In 1973 goed voor een Oscar in Amerika voor de beste niet-Engelstalige film,.
Een indrukwekkend rijtje. En dan zijn er nog 25 films van Louis Bunuel die waarschijnlijk de moeite waard zijn. Tijd voor een retrospectief! Tijd voor een filmfestival met werk van deze uitzonderlijke en kleurrijke regisseur! Het is dit jaar precies 40 jaar geleden dat hij zijn laatste adem uitblies. Een schitterende aanleiding voor een hervertoning van zijn schepsels. En mocht dit stukje eraan bijdragen dat dit gaat gebeuren, dan is de cirkel rond. Dan heeft het ene filmfestival, dat van Pula, mede geleid tot een ander, tot het filmfestival van Louis Bunuel!