-
18 maart 2024
De dingen die voorbijgaan
We waren in een stadje in Italië, Lucca, dat ongeveer evenveel inwoners heeft als Hilversum. Anders dan Hilversum, waar ik geboren en getogen ben, heeft Lucca een flink oud centrum. Een flink centrum én flink oud. Het is nog niet echt toeristentijd dus het was nergens erg druk. ‘Op zondag is het wel druk hoor’, zei een autochtoon, dat wil zeggen een Nederlander die er de hele winter in zijn tweede huis woont. Maar op zondag kwamen we van buiten de stad het oude centrum ingewandeld en het was helemaal niet druk. Totdat we in de hoofdstraat kwamen. Loeidruk. Koopziekte. Dus mensen gaan naar een oude stad met een heleboel zichtbare geschiedenis en waar klonteren ze samen? Waar geshopt kan worden.
Later waren we in Firenze (Florence). Daar was het al wel toeristentijd, maar ons appartementje was in een smal stil en oud straatje. Er is een erg interessante stokoude brug waar huisjes op gebouwd zijn. Ziet er leuk uit vanaf een afstandje. Maar op de brug zelf was het meer dan krankzinnig druk. Waarom? Al die huisjes zijn juwelierszaakjes. Koopziekte. Dingen die je overal kunt kopen, ook thuis om de hoek.
Hoog boven de stad ligt een groot plein waar je heel goed het oude centrum kunt bewonderen. Twintig jaar geleden lag daarnaast een camping, met vanuit ons tentje ook een fraai uitzicht. We wandelden destijds naar het plein, vlak na elkaar kwamen er een paar bussen met toeristen uit Japan. De bussen stroomden leeg, ze holden naar de balustrade, namen foto’s van de stad en holden weer naar de bus. Ze kregen maar een paar minuten, niet kijken, dat doe je thuis maar op de foto.
Net als toen stonden er op het plein wat kraampjes met snuisterijen. Spiegeltjes en kraaltjes, dat namen de missionarissen en zendelingen vroeger mee naar de ‘primitieve volkeren’, waardoor ze als vanzelf warm gingen lopen voor de bijbelse boodschap. Was de bedoeling. In Firenze zijn het sjaaltjes en armbandjes en broekriemen. Dus je gaat naar een stad met heel veel historie, je gaat naar het plein met het fraaiste uitzicht (zo staat het in de reisgids) en daar koop je dan prullaria. Waar je thuis helemaal niet naar omkijkt. Blijkbaar loont de verkoop, want de kraampjes staan er nog steeds.
In het centrum van de stad klonterden de mensen samen op de bucketlistplekken, zoals te verwachten. Maar net als in Lucca was er ook veel klontering waar geshopt kon worden. Naast snuisterijen ook heel erg dure merken. Eigenlijk wel passend, want Firenze is onder meer niet mijn favoriete stad omdat de patserigheid je van alle kanten tegemoet straalt. Er was een rijkaard die een paleisje liet bouwen, de volgende rijkaard vond dat het iets groter moest en de daaropvolgende idem dito. Het eindigt met Palazzo Strozzi, dat dertig meter hoog is. Dertig meter valt misschien nog mee, maar het zijn maar drie verdiepingen! Steeds hoger, steeds meer loze ruimte, steeds meer bouwmateriaal, steeds pronkeriger.
Voordat we op vakantie gingen, de eerste keer sinds de corona-uitbraak, wilde ik al schrijven over de mensen en de dingen. Homo habilis leefde zo’n twee miljoen jaar geleden en heet ‘habilis’ naar hun ‘handigheid’. Ze konden meer spullen maken dan hun voorouders. Hun opvolgers, ‘wij’ dus, konden nog weer meer en vooral sinds de negentiende eeuw is het in sommige streken flink uit de klauwen gelopen. Klauwigheid in plaats van handigheid.
Ik zette ‘wij’ tussen aanhalingstekens omdat ik persoonlijk niet veel echt kan maken. Wel vuurstenen werktuigen trouwens. Mocht je ooit een glassnijder nodig hebben, pak dan een stuk vuursteen, hak er een stuk af en gebruik de scherpe breuklijn als glassnijder. Werkt veel en veel beter dan de glassnijders die je in de gereedschapswinkel kunt kopen. En nu ik toch al aan het afdwalen ben: de steentijd heeft heel erg lang geduurd en het lijkt of er al die tijd geen ontwikkeling was, maar die was er wel degelijk. In het begin van de steentijd haalden ze uit een kilo vuursteen minder dan een meter scherp gereedschap, maar later haalden ze er meer dan tien meter uit!
De aanleiding om het over de mensen en de dingen te gaan hebben was een stukje in de show van Lubach. Ze lieten zien hoeveel procent van allerlei sectoren nog op fossiele energie draaide. Dat waren percentages van tachtig tot bijna honderd procent. De boodschap was dat leuzen als ‘stop fossiel nu’ of ‘weg met Shell’ eigenlijk niet realistisch waren. Terwijl volgens mij de conclusie moet zijn dat die sectoren allemaal heel erg moeten krimpen, net zo lang totdat ze zonder fossiel kunnen.
De hoogovens, Tata Steel dus, staat bekend als een van de grootste energievreters van het land, maar zonder eindgebruikers stort de markt voor Tata in. In een fiets zit honderd keer minder staal dan in een auto, bijvoorbeeld. Heel veel markten storten trouwens in als de mensen de dingen, de dingetjes, de spulletjes niet meer belangrijk zouden vinden. De prullariaverkopers én de high fashionzaken zouden ineens zonder klanten zitten. De shopping malls zouden weer wandelstraten worden. Enzovoorts.
Ouwe koek natuurlijk. In de hippietijd, dik vijftig jaar geleden intussen, was het al een onderwerp dat het in het leven niet om de spullen hoeft te draaien. Ik ben geen echte hippie geweest (al ging ik wel op blote voeten naar college), maar de soberheidsboodschap heeft me altijd aangesproken. De aanhangers van het kapitalisme hebben daar juist helemaal geen boodschap aan, meer meer meer, groei groei groei, duur duur duur. Kortlevende spullen zijn beter dan langlevende. Mijn oude computer ging ineens stuk, de nieuwe kan meer, wat niet nodig is, de nieuwe gebruikt minder stroom, dat is mooi, maar het overzetten van alle bestanden ging met horten en stoten want ik had ‘te lang’ met de oude gedaan. Die was ‘te oud’. Namelijk tien jaar.
‘Van oude menschen, de dingen die voorbijgaan’ is de titel van een boek van Couperus uit 1906. Dat ik overigens niet gelezen heb. Menschen worden oud en gaan voorbij. Spullen worden oud en gaan voorbij. Dat is nu eenmaal zo. Maar wat niet nu eenmaal zo is, is dat dingen zo belangrijk gevonden worden. Dat mag wel voorbijgaan.