-
24 april 2020
De storm die komt
Het is soms zo rustig buiten. Nee, niet omdat we ‘niet werken’. Alsof we nu tijd over hebben, niet langer aan het rennen zijn. De elektronen van onze communicatieve arbeid gieren door de kabels. We rennen onder de straten door, maar de straten zelf zijn rustig. Door de stilte heen is een uit de verte aanzwellend geraas te horen. Het is het geraas van het verleden, van de ‘redding’ of bail-out, het verleden dat als toekomst op ons af komt om verhaal te halen, zich te wreken, de rekening te presenteren. De relatieve stilte die buiten heerst is de stilte voor de storm.
We moeten ons wapenen voor wat komen gaat. Er kwamen noodmaatregelen, geld, kredieten. Maar na de redding zal de rekening komen. De rekening van het te weinig geld, te weinig krediet. De werkloosheid, de faillissementen. En de grootste rovers die alles op komen vegen, die ons straks om dankbaarheid vragen voor hun genereuze nulurencontracten. Maar tegelijk komt de rekening van het geld dat wel is gekomen. Het terugbetalen. Alsof geld niet soeverein geschapen kan worden, gegeven, uitgegeven, geen inflatie in zicht. Alsof geld niet een belofte is, simpelweg wat we beloven voor elkaar over te hebben.
Dit is wat ons te wachten staat: jaren van austerity, van wat weer eufemistisch ‘bezuiniging’ genoemd gaat worden. In Zuid-Europa vele malen erger dan bij ons, een herhaling van wat er na 2008 gebeurde op nog grotere schaal, ten koste van nog meer levens. Maar net als toen zullen ook wij moeten bloeden, in alle gradaties die onze participatie in dominantie weerspiegelen. Zodat ook onze participatie in dit maffiaspel verzekerd blijft, en zodat ook wij weer ervaren dat er geen leven denkbaar is buiten het rennen, buiten de accumulatie van kapitaal. Wat beklijft: we hebben gezien dat het kan, dat geld geschapen kan worden en dat een protosocialistische financiering van werk mogelijk is. En we hebben gezien dat het kan, dat we onze bijdrage aan planetaire vergiftiging radicaal inperken en toch eten en drinken. Ze zullen doen alsof het er allemaal nooit geweest is – move on, nothing to see here – maar we hebben het met eigen ogen gezien, dat gaan ze ons niet meer afpakken, mits we het goed archiveren.
De storm die gaat komen is vergeven van de stropdasmannetjes en hun common sense – ‘wat uitgegeven is moet terugbetaald’, ‘de broekriem moet weer aangehaald worden’ – en ze spugen hun technocratische tegeltjeswijsheden straks over ons uit. Maar laten we nu al vast een pact aangaan: laten we ze preventief onze dikke middelvinger geven. De storm gaat komen, er gaat geweld zijn, maar laten we geen moment denken dat ze toch ook wel een punt hebben, dat redelijkheid om offers vraagt.
Op de racefiets zie ik in Zoetermeer een man in lichtblauw overhemd wat onwennig bij zijn kinderen buiten staan. Hij staat erbij alsof hij zich schaamt, of zich verbaast over het feit dat het níet zo is dat hij elk moment te horen kan krijgen dat hij zo dadelijk gewoon weer ergens wordt verwacht, elders wordt verwacht. Wat een situatie, waarin de keurige witte burger werkeloos buiten staat. Niet dat hij werkloos is, hij is vast heel de ochtend druk bezig geweest achter zijn schermpje, en nu is het de beurt aan zijn vrouw; hij is geëmancipeerd. Maar wat gebeurt er in de wereld als de witte man met de stropdas midden op de dag onthand buiten staat? Wel, dan gaan er nog meer niet-witte mensen dood dan normaal gesproken. Dan zijn de concentratiekampen van de EU gepromoveerd tot vernietigingskampen. Dan zijn vooral mensen van kleur genoodzaakt buitenshuis door te werken, en zijn wetenschappers onmiddellijk bereid de vraag naar de genetische verschillen weer op te pakken bij de disproportionele sterfte van zwarte mensen. Het is een schattig onthande verschijning, zo zonder stropdas maar met overhemd – het moet er tijdens de videoconferentie niet uitzien alsof je thuis bent – maar de wereld die hij geschapen heeft, de wereld van bezit en van accumulatie van kapitaal, die wereld blijkt nog dodelijker zodra de accumulatie en de circulatie stokken. Het was altijd al duidelijk: hij zou zijn post nooit zonder slag of stoot verlaten. Niet zonder bloedvergieten kan de illusie opgegeven worden wit te zijn, man te zijn, burger te zijn, te werken voor je geld te zijn, normaal te zijn.
Het is een terugkerende vraag: welke ‘lessen’ zijn er te trekken in deze crisis? Gaat er iets geleerd worden? Maar heeft wat er geleerd is ooit de doorslag gegeven bij politieke besluiten over de manieren waarop we denken het met elkaar uit te houden? Ik weet het niet, echt niet. Er is zoveel dat we niet weten, dat ik niet weet. Zelden werd ik zo heen en weer geslingerd tussen opties die duidelijk de muren zijn van de double bind waarin we gevangen zitten. Ik probeer lessen te trekken, for what it’s worth, maar er is niets fundamenteel nieuws aan de hand, lijkt het: de lessen zijn herhalingslessen.
Les één: vertrouw niemand die zich positioneert. Vertrouw niemand die een ‘politieke positie’ claimt te hebben of bezetten. Niemand die denkt dat ‘politiek’ een positiespel is, uit een veld van posities bestaat, dat het iets anders is dan de mogelijkheid geweld te gebruiken en er mee weg te komen. Want weer blijkt: de posities zijn zoek. Het is fascistisch rechts dat zich druk maakt om de uitzonderingstoestand. Het zijn zittende rechtse politici die een vorm van staatscommunisme uitrollen en de lonen van miljoenen werknemers uitkeren. En het zijn radicaal linkse mensen die middels pleidooien voor ‘testentestentesten’ effectief pleiten voor een autoritaire staat (zonder welke testentestentesten nutteloos is). Alle positiebepalingen versterken elkaar, want ze zijn allemaal gecommitteerd aan een veld van posities, aan het principe van politieke positionaliteit. Vandaar dat de thema’s zo gemakkelijk van het ene kamp naar het andere reizen, en dat de polariteiten over nacht van richting kunnen wisselen. Voordat agitatoren links of rechts zich beginnen te positioneren, hebben ze zich altijd al genesteld binnen de orde van posities, de orde waarbinnen überhaupt over politieke posities gesproken kan worden.
Les twee: het leven blijkt zichtbaar infrastructureel. Veel infrastructuur zie je pas als ze het niet meer doet. Het blijkt sterker dan doorgaans dat onze manier van leven supply chains vergt, en afwegingen over ic-bedden, zelfs volgordes van hulp aan patiënten. Er is en was heel de tijd al een wereld van medicijnen die uit China en India komen, van toiletpapier dat uit België komt, van testen die uit Zwitserland komen. We leefden, leven, in een wereld van logistieke infrastructuren, van lijnen waarlangs alles just in time bij ons komt. Het wordt dus meer dan doorgaans duidelijk dat er permanent een zwaard van Damocles boven ons hoofd hangt, en het heet: efficiency. Langs dezelfde logistieke lijnen reizen stukjes DNA, en het heet: epidemie.
De crisis komt, zoals elke crisis, met een eigen vocabulaire. Nieuwe woorden waarvan je zou denken dat de vreemdheid ervan onmiddellijk op zou vallen, maar die in een grote beweging collectief ingang lijken te vinden, alsof een golf over het land spoelt en alle geesten dezelfde kant op legt. ‘Social distancing’, terwijl het om fysieke en niet om sociale afstand gaat. ‘Intelligente lockdown’, want de Italianen, de Spanjaarden en de Fransen doen aan een domme lockdown? Daarin wordt duidelijk: met zulke termen, die zowel alledaags als technisch zijn, glijden we onmiddellijk door in de racistische stijlfiguren waarmee Zuid-Europa gevat wordt. ‘Intelligente lockdown’ is de brug die geslagen wordt tussen pandemie en de komende austerity. De manier waarop een dubbelzinnig coronabeleid verbonden wordt aan de continuering van de schaamteloze extractie van zuidelijke EU-staten door noordelijke staten.
‘Zoom’ is nog een woord. Zoemzoem. Overal wordt gezoemd. Niemand heeft gevraagd of je wel dagelijks geconfronteerd wilt worden met zo’n woord en zo’n oneerbaar voorstel – ‘zullen we zoomen?’ Het is er ineens en het blijft, als een oorwurm. Waarom dat woord en dat bedrijf? Het meest cynische is dat het er niet toe doet. We maken Silicon Valleys finest hour mee, waarin de techbedrijven nog dieper in onze huizen, in onze zielen, in onze relaties kunnen kijken. Waarin we nog afhankelijker worden van de door hen gemedieerde, gemonitorde en gemonetariseerde wereld. Waarin blijkt dat werk ook via de infrastructuur kan die zij zich hebben toegeëigend enkel en alleen om er als parasieten rente uit te trekken. Ze strooien hun woorden – zoemzoem – en de wereld komt over alsof die woorden er altijd al waren, alsof werk lag te wachten om zo gedaan te worden. En dan nog: alsof tweet iets fundamenteel anders is dan zoom – er zijn meerdere modaliteiten van de perfectionering van schermgemedieerde extractie uit socialiteit.
Er is het vocabulaire van ‘vitale beroepen’. En tegen iedereen die zegt dat nu duidelijk is wat de ‘vitale beroepen’ zijn, wat de goede en wat de slechte bedrijven zijn, wat de basis vormt van een ‘economie’, zou ik willen zeggen (ik doe het niet): fuck you. Fuck you, dat je er weer intrapt, dat je toch weer mee gaat in het idee dat wat we economie noemen een grond heeft, dat waarde in natuur verankerd ligt, dat de claims op grond van waarde plaatsvinden – dit meer dan dat, hier ben je meer verschuldigd dan daar. Fuck you, dat je alsnog een orde van de verschulding bepleit, en dat je nu al doet alsof we niet een veel fundamentelere optie van staatssocialisme in de praktijk zien opereren; je bent geen haar beter dan de financiers, dan de 1 procent, die exact dezelfde claims maken: geld is ergens op gebaseerd, waarde berust op natuur, hier is meer verschuldigd dan daar, er is een grond voor de prijs die je betaalt, er is een prijs die je betaalt voor de grond waarop je leeft. Ik zou ze dat willen zeggen, dat wil ik gerust zeggen, hier, alleen tegen jullie, maar ik doe het niet.
En tegen al die mensen die met visies komen voor de ‘postcoronamaatschappij’ zou ik willen zeggen (en ik doe het niet): fuck you. Fuck you, met jullie crisis-als-kans-praatjes, met je transitiebabbels, je pacificerende (want ‘betaalbare’) basisinkomensideetjes en je tien-punten-plannen. Als we dát nu eens eindelijk niet meer hadden: mannetjes met programma’s, en met het gelijk aan hun zijde, het vermoeiende, verveelde gelijk, het gelijk dat gelijk wil hebben, dat alle hoop gevestigd heeft op een orde waarin gelijk erkend moet worden om pas dan aan de ‘transitie’ te kunnen beginnen.
En tegen al die mensen die de solidariteit bewieroken, die het warme samenzijn benoemen, die de veerkracht van de gemeenschap vieren, tegen al die mensen lukt het me niet iets te zeggen, iets te beginnen te zeggen. Iets over solidariteit, wat dat zou kunnen zijn, het lukt niet, ik doe het niet, ik begin er niet eens aan. Ze hebben gelijk, ze herkennen het communisme aan de basis van het samenzijn dat nog overleeft, dat nooit helemaal te onderdrukken is, maar ze doen alsof het een ontdekking is, een opluchting. Maar ze hebben gelijk, veel meer dan ik ze zou kunnen zeggen, ik begin er niet aan.
En al dat vertrouwen in de wetenschap, in de feiten, in het testen. Alle wetenschappelijke kennis over wetenschap, over feiten, over testen lijkt overboord te zijn, blijkt nooit aangekomen te zijn. Welke wetenschappers? Welke feiten? Welke testen? Is een feit niet een voorstel de wereld zo in te richten, dat zich ervaringen conform het feit voordoen? Is dat niet precies wat de wetenschappers ons vertellen? Richt je leven zo in, dan zijn dit de feiten. Doe het anders, en de feiten veranderen. Maar welke wetenschappers? Zijn ze het eens? En is zelfs de necropolitiek tot technocratie vervallen? Hoe helpen de feiten ons wanneer we als kudde verschijnen, en wanneer voor kudde-immuniteit de ‘zwaksten’ beschermd worden, zegt de eerste leugenaar van het land, maar blijkt dat massasterfte in verpleeghuizen ingecalculeerd is?
En dan zijn er nu al die mensen – wij – die denken keuzes te maken, keuzes te moeten maken: wel of niet werken, wel of geen school. Hoe zijn we in de situatie beland dat dit de keuzes zijn? Welke calculaties en beslissingen uit een ver verleden duiken als uit het niets op en lachen ons in ons gezicht uit?
Uit het niets? Ons? Zijn we niet zelf onmiddellijk betrokken in de huidige necropolitieke calculaties? Zijn we niet meteen aan het berekenen gegaan wie er voor ons mogen blijven werken, wie er risico mogen lopen, van postbezorger tot schoonmaker, van kinderopvangjuf tot vakkenvuller? Er lag een mal klaar voor het maken van doodsberekeningen, en hij bleek ons te passen.
Of misschien waren wij de mal, perfect passend geproduceerd, en was de necropolitiek de passende opvulling. We zouden dat kunnen navragen. Bij iedereen die er sinds 1492 ervaring mee heeft.
De enige figuur die de afgelopen maanden uitkomst bood, was de hamsteraar. Weg met al de gemakkelijke morele veroordelingen van het hamsteren! De hamsteraar heeft een pedagogiek te bieden, materiaal voor revolutie, veel meer dan een tien-punten-plan ooit zou kunnen bieden. Met zijn geheel systeemconforme handelen dat geheel het systeem als contradictoir doet verschijnen – en waar zie je ze tegenwoordig nog voor je ogen gebeuren, de ‘contradicties van het kapitalisme’? Hamsteraars kopen, en veel – wat zou men nog meer van een kapitalistisch subject willen? – maar ze kopen het verkeerde en op het verkeerde moment, en daarmee leggen ze de aard van logistiek kapitalisme feilloos bloot. Het zijn de panische hyperconsumenten, de hamsteraars, die de levellers van vandaag zijn, die van binnenuit de blokkades op weten te werpen. En nog wel uit pure overlevings- en zorgaffecten. Wat een walging bij de goegemeente, wat een goedkope morele verontwaardiging – goedkoop want moreel – en wat een hypocrisie daarin, want als de omstandigheden er naar zijn, transformeert iedereen in een hamsteraar. Dat is het moment waarop de economen dan eindelijk gelijk krijgen: er is een rationeel calculerende homo economicus. Hij koopt alle shit voor je ogen weg, ook het toiletpapier. En de lege schappen waar je dan in staart, zijn de metonymische expressie van de leegte van het kapitalisme, de verlatenheid van waarheid daarin, van schoonheid, van leven en van redding. En precies daarom bevatten ze sporen van de redding. Walter Benjamin zag de negentiende-eeuwse figuren van de flâneur en de lompenverzamelaar als vooruitwijzende expressies van de ruïnes van de bourgeoisie. Laten we nu de hamsteraar koesteren als blokkadebouwer en onderbreker, als equivalent van ‘ic-bed’, als ding dat duidelijk maakt dat logistieke calculaties, eerst en vooral bedoeld om kapitaalaccumulatie te maximeren, ons leven en onze dood reguleren.
Nog een gevolg van just in time-productie de afgelopen tijd: oogsten worden de grond in gedraaid, onverkochte voorraden vernietigd. Groente geeft een grim vooruitzicht voor de jaren die gaan komen.
We moeten ons wapenen maar weten nog niet hoe. Daarin ligt onze mogelijkheid, ons worden voorbij witheid, mannelijkheid, bezit: in nog niet weten hoe we ons zullen wapenen, en hoe we onze wapens weer laten vallen, hoe we van de noodzaak ons te wapenen afkomen.
Er komt een storm aan. Vergeet de duiders, de babbelaars, de gelijkhebbers, de plannenmakers, de twitteraars. Alles ligt open. De storm is de poging de deur weer dicht te doen, alles weer op slot te gooien. Maar het ligt allemaal open. Vergeet dat nooit.
Willem Schinkel
(verscheen eerder in De Groene Amsterdammer, van 23 april 2020)