-
22 juni 2007
Wachtlijst voor stoelgang
"De waarheid is altijd concreet", deze vaak aangehaalde stelling van Lenin hamert de laatste tijd mijn hersenen na bezoeken aan een vriend in een verpleeghuis. De werkelijkheid is gruwelijker dan de vele beschouwingen over 'de zorg', de marktconforme bedrijfsvoering, het personeelstekort en de oudere mens die langer leeft dan lijf en geest kunnen verdragen.
Nog buiten is het eten al te ruiken, binnen is er niet aan te ontkomen. Achter de automatisch open en dicht klappende deuren is de temperatuur op de betonnen trappen tropisch. Om de derde etage - daar wordt nog gerevalideerd - of de vierde - het eindstation - te bereiken, zijn er aan het einde van een haveloze gang vol 'vrolijke' kleurtjes nieuwe kaalgrijze trappen. Vanwege de hitte worden ze in slakkengang genomen. Dan begint het zoeken. Waar is mijn vriend? In bed, op het toilet, in de bewonersruimte, of toch overgeplaatst? De vriendelijke personeelsleden zijn zeer bezig: ze kunnen morgen pas doen wat gisteren klaar had moeten zijn. En dat terwijl strakke tijdschema's heersen, waarin mensen dag in dag uit, van bed in de ochtend tot bed in de avond, van medicijn tot warme maaltijd (om twaalf uur 's middags), van top tot teen, hulp behoeven. Mijn aanwezigheid gaat aan iedereen voorbij.
Het is elke keer weer wennen aan mensen die in onmenselijke bochten in een rolstoel zitten of met hun voorhoofd op de tafel leunen. Of aan die lieve mevrouw die dwars door je heen kijkt zonder iets te zien. Of aan die aardige man met dat wijze gezicht die uur na uur zit te snikken. Of aan die Spaans sprekende dame die steeds maar weer om haar dochter vraagt. Hun individuele en collectieve geschiedenis blijft anoniem, hun successen zijn onbekend, hun verlangens verzwegen, dat ze ooit de liefde bedreven lijkt uitgesloten. Veel bezoek komt er niet. Frans Bauer staat aan, soms overstemd door een eenzame schreeuw. Wie de stoelgang niet beheerst, vraagt een beurt aan en komt op een door niemand bedoelde wachtlijst. De vier handen die meestal nodig zijn, hebben wel wat anders te doen. Wie nog (vaak of af en toe) bij de tijd is, leeft de schaamte voorbij. Privé is openbaar, geheimen zijn al lang ontdekt.
De verzorgenden weten dat ze tekort schieten, dat ze met te weinig zijn en dat dit werk niet lang vol te houden is. Hun bedoelingen zijn zichtbaar goed, 'schoon' is de alles bepalende norm en in de opleiding scoorde 'gezelligheid' kennelijk hoog. Ze praten luid in een telegramstijl en stellen vragen zonder een antwoord te verwachten. Van het leven van ruim een halve eeuw geleden hebben ze weinig voorstelling. De sociaal-culturele kloof met de onbehuisde bewoners is onoverbrugbaar. In een vitrine op de gang hangt een verslag van de ondernemingsraad. De plannen voor een nieuw gebouw blijken te stagneren, de efficiëntiegraad is gelukkig omhoog gegaan en de cursus Human Resource Management is overtekend.
Mijn vriend die voor zijn hersenbloeding, ongeveer een half jaar geleden, op het scherp van de marxistische snede debatteerde, leeft in een verdichte tijd. Concentratiekampen zijn van gisteren, diamantbewerkers hebben een sterke vakbond, de antikoloniale strijd is van vandaag, net wist hij te ontsnappen aan de Geheime Dienst, morgen bestaat niet meer. Zijn waarnemingen kunnen van een griezelige scherpte zijn. Wijzend naar zijn snikkende overbuurman: "Dat verdriet zit diep." Om zich heen kijkend: "Dit is een tehuis voor daklozen." Mij aankijkend: "Vind je het erg dat ik je ben kwijtgeraakt?" Bij mijn vertrek splijt de groet "Tovarisch", waarmee hij als antistalinist de Russische Revolutie eert, mijn ziel.
Een andere levensvoltooiing is mogelijk. Intensieve en geïndividualiseerde zorg, met begrip en waardering voor de gemeenschappelijke geschiedenis. Waar mogelijk in zelfbeheer, waar nodig uitbesteed. Warm, sociaal en humaan. Er is geld genoeg.