-
13 oktober 2006
Schoolboekjes
Verbijstering voel ik er al niet meer over. Over hoe de Nederlanders het samenleven zijn verleerd. Fortuyn, Wilders, Hirsi Ali, Verdonk - ik volg hoe het poldervolk hen in de armen sluit en hun slachtoffers molesteert. Ik ben blij aan de bruine modderstroom ontsnapt te zijn. Maar omdat "de Armeense kwestie” over geschiedenis gaat, kan ik met behulp ervan een stukje van mijn eigen verleden blootleggen.
Ze beslaat in het kloeke boek maar 'n regel of drie maar voor mij was ze een eye-opener van de eerste orde. Ik heb het over de volgende passage in “De eeuw van mijn vader” van Geert Mak: “De Utrechtsche Kerkbode meende dat een Jood nu eenmaal nooit 'de ontzettende tragiek der tegenstelling tussen Saul en David kan gevoelen'. (Want iedereen kende Saul en David natuurlijk als echte gereformeerde jongens.)” (pag 86)
Zie daar de wereld waarin ik ben opgevoed. Die van het eigen gelijk. Die waarin ”het andere” niet eens bestaat. De wereld van de gereformeerden. Ik heb metterdaad tot mijn studietijd niet geweten dat de Bijbel over twee verschillende goden gaat. De God der Wrake van het Oude Testament, dat was gewoon de door-en-door christelijke vader van de Zoon uit het Nieuwe. Joden waren christenen, in het Bethlehem van mijn plaatjesbijbel lag sneeuw, eigenlijk leek het er op Urk...
Naast Bijbelsche Geschiedenis hadden we op de Zutphense protestantsch-christelijke lagere school Prins Bernhard als vak ook Vaderlandsche Geschiedenis. En ook in die discipline bleef de andere helft van het verhaal volslagen buiten beeld. Dat Nederland ooit een republiek is geweest? Voor mij, onze meester en mijn klasgenootjes was stadhouder Willem van Oranje gewoon koning, klaar-uit.
Wie onder de lezers ook van gereformeerde huize is en het anders heeft meegemaakt, mag het zeggen maar ik denk dat ik 'n eind in de goede richting zit wanneer ik beweer dat het geschiedbeeld van de gereformeerde Nederlander is geschreven door W.G. van der Hulst en goedgekeurd door de Anti-Revolutionaire Partij.
Waren er smetten op die Vaderlandsche Geschiedenis? Ja, vreemde smetten. Spaanse en Duitse bezetters. En Sukarno. Niet dat ik wist wie dat was. Wij leerden in 1965 nog altijd de landkaart van Indonesie uit ons hoofd, zamelden zendingsgeld in voor de koppensnellers aldaar en van de politionele totalkrieg in de Archipel vernam ik pas veel later. Maar Sukarno was de lugubere hoofdpersoon in een luguber liedje.
Ik deed als tienjarig lid van het tamboerkorps van de Zutphense Christelijke Muziekvereniging De Harmonie mee aan de Avondvierdaagse. De enige volwassene in ons gezelschap was cipier in de plaatselijke jeugdgevangenis en hield het tempo erin. Hij was blijkbaar weer helemaal terug in de guerilla tegen de rampokkers en blauwen, want naast “Rats, kuch en bonen” en andere belegen soldatendeuntjes leerde hij ons het volgende zingen:
“En wat doen we met Sukarno als 'ie komt (2x) We hangen hem in de hoogste boom!”
De uiterwaarden van de IJsel bij Zutphen staan vol met bomen en in de nacht die volgde op die avond zag ik dan ook honderden Sukarno's bungelen in de voorjaarswind...
Het zal dus wel oorlog worden tussen “het Westen” en Turkije, in een niet eens zo verre toekomst. De oorlog van het gelijk. De oorlog van de gereformeerden. We schoppen het land uit de Nato en sturen er vervolgens de Nato op af om het plat te bombarderen. Ons alibi zijn de Turken die al lang onder ons wonen. Zij zijn “de vijfde kolonne”. We gooien hun ruiten in, zetten ze op de trein, rijden die naar de woestijn en zorgen dat de passagiers het niet overleven.
We maken Armenen van ze...