-
20 december 2007
De onzichtbaren
Heeft u ze gezien? De schaduwen in de straat? De onzichtbaren, degenen die
zich verstoppen zodra u eraan komt? Heeft u ze gezien? Ze gaan aan u
voorbij. Ze zijn bang voor u. U zou wel eens een agent in burger kunnen
zijn. U zou wel eens een verklikker kunnen zijn. Nee, u ziet ze niet. Ze
hullen zich in de lucht die u ademt. U zou hen kunnen voelen als u lucht
uitblaast.
Nee? Misschien als u heel hard zucht, dat u ze dan voelt. Ook niet?
Wonderbaarlijk. Ze zijn er namelijk wel. Zwaait u met uw armen. Misschien
raakt u er een.
De geüniformeerden zijn er goed in. Zij ruiken ze gewoon. Maar ze maken dan
ook jacht. Ze zijn als honden. Nee, ze zíjn honden. Valse honden. Ze grommen
zacht, ze grommen hard, ze blaffen, ze happen toe, maar meestal komen ze
onaangekondigd, snuffelen aan de benen van de onzichtbaren, zodat deze heel
zenuwachtig worden, en bang. En dan weet de hond het zeker, hij heeft een
onzichtbare gevonden.
Een onzichtbare, die ziet en voelt alles. Die hoort alles. Die proeft het
eigen bloed in de mond, dag en nacht. Onzichtbaren voelen het kloppen van
hun hart beter dan wie dan ook. Ze zijn zich zeer bewust van hun hart, omdat
het zoveel angst kent. Angst voor die honden, maar ook voor u, en voor mij.
Heeft u dat nooit, als u over de stoep loopt, of over de galerij van uw
flatgebouw, dat het net is alsof er iets langskomt dat u aanstoot? Heel
zachtjes maar, per ongeluk, want onzichtbaren zijn heel voorzichtig.
Ook al niet!? Heeft u geen gevoel dan? Ik voel het voortdurend. Alleen, als
ik dan om me heen kijk, zie ik hen niet, de onzichtbaren, hoezeer ik ook
oplet. De onzichtbaren doen zó hun best om onopgemerkt te blijven, dat wie
hun hulproep graag horen wil, het ook nog niet hoort. Je moet echt zoeken,
zoals die honden, maar dat wil je ze niet aandoen. Ze zouden zich meer
opgejaagd voelen.
En zo blijft het in stand. Zelfs als de honden hen bij de enkels hebben en
voortsleuren, zelfs als de onzichtbaren dan schreeuwen, dan nog kost het
moeite om het waar te nemen. De schreeuw wordt gesmoord, krijgt een prop in
de mond. Bovendien, wie durft die honden aan? Niemand toch? Die honden zijn
de baas. En hun baasjes zijn hen weer de baas. En ook zij hebben weer bazen,
die nog machtiger zijn dan hen.
Wat moeten de onzichtbaren beginnen? Zichtbaar worden? En dan? Zullen wij
hen in ons midden opnemen? Dan moeten we het wel allemaal doen. Dan beginnen
de honden niets meer. Laten we dat doen! Laten we hen die prop uit de mond
nemen en luisteren naar wat ze te vertellen hebben. En laten we de honden
terug naar hun baasjes sturen met een muilkorf om, en een riem om hun nek,
waar we dan een belletje aan hangen, zodat je ze van mijlenver kunt horen
aankomen, zelfs als ze sluipen.
Ja. Laten we dát doen. En laten we tegen iedereen zeggen die de honden
opnieuw op pad stuurt, en die hen toch weer de schuilplaats van een
onzichtbare wijst, dat ze daarmee op moeten houden.
Ik stelde het een onzichtbare voor, die zich aan mij bekend maakte, om mij
iets over zijn lot te vertellen. Dat deed hij ‚s avonds laat, en hij keek
voortdurend om zich heen, sprak zachtjes. Hij zei: „Hoe kun jij je zo
vergissen? We kiezen er niet voor om onzichtbaar te zijn! We worden
onzichtbaar gemáákt. En het is niet zo dat de honden er veel moeite voor
moeten doen om ons te vinden. Hun bazen slagen er enkel heel goed in om
gewone mensen, zoals jij, het bestaan van de onzichtbaren te doen vergeten,
of erger: ontkennen. Feitelijk zijn we zo zichtbaar als wat! Jij ziet me
toch ook?"
„Dus jullie maken jezelf helemaal niet onzichtbaar?‰ vroeg ik verbaasd.
„Welnee!‰ antwoordde hij nu. „Was het maar waar! Dan konden de honden ons
heus niet vinden!"
„Maar wat moeten we doen dan?"
„Gewoon: beter opletten, kijken en luisteren."
„En dan?‰
„Stoppen met ons de onzichtbaar te laten zijn!"