Skip to main content
  • 01 januari 1992

Pleidooi voor een poststalinistisch socialisme

JoopFinland

Nog nooit heeft het socialisme er zo slecht voorgestaan als op het moment. Wie zich na de val van de verkalkte regimes in Oost Europa nog socialist durft te noemen wordt voor gek verklaard en kan op zijn best rekenen op een meewarig schou­derophalen. Ook de progressieve intelligentsia blaast dit
deuntje gretig mee, zoals een blad als de Groene wekelijks bewijst; in plaats van socialisme is het steeds vaker links-liberalisme wat de klok slaat.

Partijen die zich op het socialisme beriepen, PSP en CPN, zijn van het toneel verdwenen en binnen Groen Links hoor je nog slechts een enkeling hardop over socialisme praten. De diepe crisis waarin de PvdA zich bevindt wordt door velen geweten aan het teveel vasthouden aan het klassieke sociaal-democrati­sche gedachtengoed. Het zou niet juist zijn de val van het stalinisme volledig verantwoordelijk te stellen voor dit spectaculaire verval van het socialisme. Het proces van af­stand nemen van marxisme en socialisme is immers al sinds de tweede helft van de jaren zeventig in volle gang. De afkeer van het stalinisme heeft daarin voortdurend een rol gespeeld, maar de gebeurtenissen in Oost Europa van 1989 hebben deze ontwikkeling wel bekroond.
Natuurlijk, er zijn nog wel socialisten. Maar in politieke debatten spelen ze nauwelijks meer een rol en in hun eigen blaadjes reageren ze voornamelijk defensief en preken ze voor eigen parochie: vol heroiek zien ze zichzelf als de Gideons­bende die tegen de stroom in het grootse ideaal van het mor­genrood blijft belijden. Op die manier bevestigen ze maar al te vaak de ergste karikaturen van hun tegenstanders. Over de vraag wat socialisme nu eigenlijk nog kan betekenen en hoe men de klassieke socialistische ideeen moet waarderen wordt in ieder geval hardop nauwelijks nagedacht.

In dit artikel wil ik ingaan op de vraag of het begrip socialisme nog enige beteke­nis kan hebben in de toekomst.

de val van het stalinisme

Op zich kunnen socialisten alleen maar blij zijn met de val van de stalinistische regimes in Oost Europa.(1) Meer dan welke andere politieke factor ook heeft het stalinisme er met zijn afschrikwekkende systeem voor gezorgd dat in de westerse landen een alternatief voor de sociaal-democratie geen grotere aanhang kon krijgen. Veel socialisten hoeven zich ook niet direct verantwoordelijk te voelen voor het stalinisme. Inte­gendeel, kritische socialisten hebben waarschijnlijk meer dan welke andere politieke stroming ook geprobeerd te begrijpen wat er in de Sovjetunie is misgegaan sinds 1917. Hun antwoor­den verschilden: voor de een was het systeem een gedegenereer­de arbeidersstaat, voor de ander was het staatskapitalistisch, voor weer een ander bureaucratisch-collectivistisch, voor de volgende was het een nieuwe klassenmaatschappij enzovoorts.
Maar over een ding waren al die links-socialisten, hervor­mingscommunisten, trotskisten, radencommunisten etc. het hartgrondig eens: met socialisme had de maatschappijformatie in de Sovjetunie en Oost Europa niets te maken.(2) Ook wanneer het op steun aan Oosteuropese opposities aankwam stonden linkse groepen vaak vooraan. In de laatste maanden van 1989 leek het erop dat de revoluties in het voormalige Oostblok voor links geen ongunstig resultaat zouden opleveren. De oppositiegroepen die zich in de jaren zeventig en tachtig hadden gevormd hingen over het algemeen
progressieve denkbeelden aan. Ze waren niet alleen tegen het machtsmonopolie van de communistische partij en voor democra­tisering, maar bepleitten ook arbeiderszelfbestuur en sociaal
eigendom. Bovendien was in de eerdere revoluties in het Oost­blok de arbeidersklasse steeds een belangrijke factor geweest en waren er op grote schaal vormen van zelforganisatie ont­staan.
De door velen onmogelijk geachte uitbarsting van massaal verzet tegen de regimes, mede mogelijk gemaakt door Gorbat­sjows politiek in de Sovjetunie (die overigens op zijn beurt waarschijnlijk niet aan de macht was gekomen zonder de chroni­sche crisis in Polen), leek daarom grote mogelijkheden te bieden voor een nieuwe start. Het betrof immers een revolutie op een ongekende schaal, een waar 'carnaval van de onderdruk­ten', dat het ongelijk bewees van alle realpolitici en van alle modieuze opinievormers die het begrip revolutie al naar het historisch museum hadden verwezen.

Maar van de hoop dat de val van het stalinisme het beginpunt zou kunnen zijn van een nieuwe radicaal-linkse politiek is weinig tot niets overgeble­ven. In Oost Europa lijkt nog maar 1 ideaal over te zijn: zo snel mogelijk het kapitalisme invoeren en het Westen imiteren.
De markt is heilig verklaard en alles moet wijken voor haar zegenrijke werking. In korte tijd heeft er politiek gezien een enorme ruk naar rechts plaatsgevonden. In het Tsjechische Burgerforum zijn niet alleen de revolutionair-socialisten van Petr Uhl - nota bene de dissident met de meeste gevangenisja­ren achter de rug - en de hervormingsgezinde communisten van de Obrodagroep op een zijspoor gezet, zelfs de sociaal-libera­le hoofdstroom van Charta 77 heeft het onderspit moeten delven tegen het harde liberalisme van premier Klaus. Solidarinosc, eens een toonbeeld van een democratische vakbeweging, met zelfbeheer als centraal programmapunt, is uiteengevallen in de autoritair-populistische vleugel van Walesa en een meer libe­rale vleugel van het voormalige KOR, die vooral van mening verschillen over het tempo waarin het bedrijfsleven geprivati­seerd moet worden. De aanvankelijk veelbelovende linkse krach­ten in de DDR zijn volledig overspoeld door een benepen recht­se stemming, die zich keert tegen alles wat zweemt naar socia­lisme. De Hongaarse vrije democraten, ooit voornamelijk be­staande uit linkse intellectuelen naar Westeuropese snit, zijn
inmiddels aanhangers van het thatcherisme geworden. Van roman­tische rebellen zijn zij verantwoordelijke politici in nette pakken geworden, zoals Lieve Joris zo prachtig beschreven
heeft in 'De melancholieke revolutie'.(3) De hervormingsge­zinde krachten in de Sovjetunie hebben elke referentie aan het socialisme laten vallen en spreken nog slechts over een snelle invoering van een markteconomie. Groepen die zich nog wel beroepen op een antistalinistisch socialisme zijn er wel, maar leiden overal een marginaal bestaan. De politieke tegenstel­lingen spelen zich vooral af tussen liberale aanhangers van de markt en populistische, nationalistische stromingen.

Een aantal elementen kunnen deze enorme ruk naar rechts mijns inziens verklaren. In de eerste plaats is er de ernst van de crisis in Oost Europa op met name economisch en ecologisch gebied. Ook kritische linkse mensen hebben die tot op het laatst onderschat. Veel te lang zijn de kwantitatieve groei­cijfers van de economieen van Oost Europa bekeken zonder voldoende rekening te houden met het gebrek aan kwaliteit van de produktie en de rampzalige consequenties voor het milieu.
Dat de economieen van Oost Europa in veel opzichten dichter bij die van de Derde Wereld stonden dan bij die van het Wes­ten, is door linkse denkers wel vaak opgemerkt, maar nooit echt opgenomen in de common sense van het linkse denken. Wat men verder ook denken mag van het kapitalisme, het lijkt nu voor de meeste inwoners van het voormalige Oostblok een con­creet alternatief, dat in de praktijk geslaagd is in een deel van de wereld. In die omstandigheden was een democratisch
-socialistisch alternatief ernstig in het nadeel: socialisme wordt geidentificeerd met de ervaring in Oost Europa, en er is nergens op de wereld een voorbeeld van een geslaagd socialis­tisch experiment. En hoe kan een socialisme aantrekkelijk overkomen als sanering van een volstrekt verouderde economie en drastische milieumaatregelen noodzakelijk zijn?

In 1968, toen "socialisme met een menselijk gezicht" de leus was van de Praagse lente, waren de voorwaarden voor een derde weg veel beter. Ook in 1980-1981, tijdens de opkomst van Solidarinosc
in Polen, waren linkse denkbeelden nog niet zo in diskrediet gebracht als aan het eind van de jaren tachtig.
Hierbij komt dat het internationale politieke en ideologische klimaat in 1989 voor links veel ongunstiger was geworden. Overal was door gedesillusioneerde linkse intellectuelen het
marxisme ten grave gedragen. De no nonsense regeringen van Thatcher, Kohl en Lubbers zijn erin geslaagd links verder en verder in het defensief te dringen. Het ideologische klimaat in het Westen heeft wel degelijk ook zijn invloed in het Oosten. De dissidente groepen in Oost Europa waren allemaal goed op de hoogte van ontwikkelingen in het Westen en hebben voor een belangrijk deel dezelfde ontwikkeling doorgemaakt als westerse linkse intellectuelen. Het privatiseringsprogramma
van Thatcher wordt door velen in Oost Europa likkebaardend bekeken, terwijl links in West Europa geen enkel inspirerend voorbeeld en ook weinig concrete steun voor de oppositie in Oost Europa heeft weten te bieden.

Naast politieke en ideolo­gische factoren is er ook nog een minder openlijke factor aan te wijzen. De financiele instellingen van het Westen, die in de schaduw van het openbare politieke leven in feite de poli­tieke keuzes in een groot deel van de wereld dicteren, hebben duidelijk gemaakt dat ze alleen met geld over de brug wilden komen als er in Oost Europa een markteconomie zou worden ingevoerd. De tijd dat een land als Polen ongelimiteerd mil­joenen in de bodemloze put van de zware industrie mocht stor­ten is voorbij. Bovendien lieten de financiers weten dat ze ook niet gediend waren van experimenten met een derde weg.
Alle verheven leuzen over de vrijheidsdrang van het Oostblok kunnen niet verhullen dat deze economische dwang, de onzicht­bare dwang waar het kapitalisme zo bedreven in is en die in het geval van de DDR overigens zichtbaar genoeg was en is, een voorname rol heeft gespeeld.(4)

De misschien wel belangrijkste factor heb ik nog niet genoemd: de overtuiging dat er geen mondige burgers kunnen zijn zonder kapitalisme, dat er geen 'citoyens' kunnen zijn als er geen 'bourgeois' zijn. Dit zou wel eens het meest duurzame resultaat van het stalinisme kunnen zijn, waarvoor het kapitalisme eeuwig dankbaar mag zijn. De revolutie van 1989 is door scher­pzinnige waarnemers als Timothy Garton Ash terecht vergeleken met de radicaal-democratische van 1848.(5) Alleen joeg het
communisme nu niet meer de kapitalisten de stuipen op het lijf, maar juist de onderdrukten tot wie het zich oorspronke­lijk richtte. Politieke eisen (het breken van de macht van de partij-elite, de herkenbare vijand) speelden de hoofdrol; een duidelijk klassekarakter hadden de bewegingen niet. Bijna de gehele bevolking verenigde zich tegen de partijheerschappij rond democratische eisen. Naarmate de beweging zich uitkris­talliseerde werd duidelijk dat de wel aanwezige sociale ele­menten geen politieke vertaling vonden, dat de arbeidersklasse niet als zelfstandige kracht het toneel betrad en dat alleen de aanhangers van een markteconomie een concreet programma hadden. In eerdere fases hadden de oppositiebewegingen zelfbe­stuur (inclusief arbeiderszelfbestuur in de bedrijven) als
concept gekozen om de citoyens te mobiliseren tegen het mon­ster van de staat. De invulling van dat begrip was altijd nogal vaag geweest, maar de enorme betekenis ervan was dat het impliceerde dat er wel citoyens konden zijn zonder bourgeois. Door de factoren die ik eerder noemde was dit aan het eind van de jaren tachtig niet meer het geval. Mensen die democratie wilden, en dat wilden ze hartgrondig, dachten dat ze geen andere keus hadden en namen op de koop toe dat er dan ook
bourgeois moesten komen.

Voor de komende jaren lijken de perspectieven voor links in Oost Europa dus zeer ongunstig te zijn. Thomas Klein van de Vereinigte Linke uit de voormalige DDR zei vorig jaar tijdens een bezoek aan Nederland zelfs dat je in Oost-Duitsland de komende dertig jaar niet met het woord socialisme hoeft aan te komen. De dramatische kaalslag van zijn land sinds de Duitse eenwording laat zien dat een dergelijk pessimisme mogelijk te eenzijdig is. Ook het kapitalisme kan niet toveren en Oost-Europa binnen een paar jaar een ontwikkeling door laten maken waar in het Westen decennia over is gedaan. Grote sociale onzekerheid en onrust zullen het gevolg zijn van de botte bijl van de saneerders, waarbij een aantal aspecten van de oude maatschappij minder negatief beoordeeld zullen gaan worden.
Het meest explosieve materiaal lijkt de verontwaardiging te
zijn over het feit dat het juist delen van de oude nomenclatu­ra zijn die zich tot moderne kapitalisten omvormen. Het sys­teem dat in Oost©Europa zal ontstaan zal dan ook geen zuiver
kapitalisme zijn en ook geen imitatie van de verzorgingsstaat
van het Westen, maar een hybride combinatie van het oude
bureaucratische systeem met een negentiende©eeuws kapitalisme.
Nu al tekent zich een stelsel af waarin de meest negatieve
aspecten van beide systemen domineren en een nieuwe combinatie
aangaan: een ongebreideld winststreven wordt gerealiseerd met
de technieken van het reÀ-Àel bestaande socialisme.
De ironie van de geschiedenis wil dat degenen die de mond vol
hebben over de onmaakbaarheid van de samenleving en waarschu­wen tegen experimenten zelf bezig zijn met À)ÀÀ)Àn van de grootste
maatschappelijke experimenten uit de wereldgeschiedenis: het
op korte termijn invoeren van het kapitalisme in landen waar­voor daartoe een aantal essentiÀ-Àle voorwaarden ontbreken. Niet
voor niets waarschuwen managers en andere waarnemers die zich
niet door de waan van de dag laten misleiden voor triomfalismeÔ  ˆ,  p-p-p-°° Ô en bepleiten zij meer sturing door de staat van deze omscha­keling. Er ontstaat zo een 'reÀ-Àel bestaand kapitalisme' waar­tegen zeker verzet zal opkomen; dat verzet neemt op het moment
vooral populistische en nationalistische vormen aan, maar op
middellange termijn zal er zeker meer ruimte komen voor linkse
en ecologische stromingen die op concrete punten politieke
alternatieven aandragen. Deze mogelijkheden kunnen alleen
benut worden wanneer links een aantrekkelijk alternatief
heeft. In dat opzicht zijn de problemen van links in geheel
Europa hetzelfde, want ook in het Westen mist links immers een
aansprekende visie. In de rest van dit artikel wil ik enkele
kernelementen van zo'n visie bespreken.
het einde van het klassieke socialisme
Over À)ÀÀ)Àn ding zijn alle politieke commentatoren van links tot
rechts het eens: de ontwikkelingen in Oost©Europa zijn geen
incident, maar het einde van een tijdperk of zelfs het einde
van de geschiedenis. Met de val van het stalinisme is de
periode die begon met de Russische Revolutie van 1917 afgelo­pen. Niet alleen het stalinisme, maar ook leninisme, marxisme
en socialisme worden als achterhaald beschouwd. Het streven
naar een maatschappij die kwalitatief anders is dan de kapita­listische moet opgegeven worden, omdat zo'n utopische visie op
de maakbaarheid van de samenleving onvermijdelijk leidt tot
een autoritair, ondemocratisch en inefficiÀ-Ànt systeem: "Wie de
hel wil vermijden, mijde vooral de hemel" zo vatte de exªmaoÀ5Àst Erik van Ree deze opvatting puntig weer.(6) Het enige
wat ons zou resten is het vervolmaken van de 'sociale markt­economie'.
Op zich is het niet verbazingwekkend dat commentatoren zulke
drastische conclusies trekken uit de val van de stalinistische
regimes. In de geschiedenis van het socialisme is de Russische
Revolutie immers lange tijd het ijkpunt geweest, waaromheen de
discussies en gevechten binnen de arbeidersbeweging zich
hebben afgespeeld. Niet alleen werden er steeds weer nieuwe
groepen mensen aangetrokken tot de Sovjetunie en de communis­tische partijen, ook de critici van het stalinisme waren
geobsedeerd door de Russische Revolutie en de ontwikkeling van
de sovjetmaatschappij. Van Rosa Luxemburg en Herman Gorter tot
en met Rudolf Bahro volgden kritische socialisten de gebeurte­nissen in Oost©Europa op de voet en waren zij gedesillusio­neerd over wat er van de revolutie terecht was gekomen. Trots­kisten over de hele wereld zijn vaak beter bekend met de
bekende namen uit de Russische Revolutie dan met belangrijke
gebeurtenissen uit de geschiedenis van hun eigen land. In
bijna alle splitsingen en hergroeperingen in de arbeidersbe­weging sinds 1917 heeft de beoordeling van het karakter van de
Sovjetunie een grote rol gespeeld.(7) Omdat de Russische
Revolutie de eerste geslaagde revolutie van de wereld was,
bleef haar degeneratie altijd een van de belangrijkste onder­werpen waar kritische socialisten zich mee bezig hielden. De
revolutie zelf bleef daarbij vrijwel altijd de norm waaraan de
degeneratie werd afgemeten, waardoor een gedemythologiseerd
beeld van de revolutie lange tijd onmogelijk was.
Kritische socialisten verdedigden zich tegenover de predikers
van het einde van het socialisme meestal door te stellen dat
zij niet verantwoordelijk zijn voor de stalinistische dicta­tuur, voor het "socialisme van boven", omdat zij een "socia­lisme van onderen" voorstaan. Dat socialisme van onderenÔ  ˆ,  p-p-p-°° Ô kenmerkt zich door het ontbreken van een partijdictatuur: in
plaats daarvan zijn het de arbeiders zelf die het voor het
zeggen hebben in een systeem van arbeiderszelfbestuur, waar­binnen een vorm van democratische planning wordt uitge­šoefend.(8) Hoe sympathiek een dergelijke verdediging ook
klinken mag, ze is niet overtuigend, omdat niet wordt ingegaan
op de sterk¬ste argumenten van de tegenstander.
Een van die argumenten is dat het socialisme van onderen
ongemerkt kan overgaan in een autoritair 'socialisme' van
boven. Dat is precies wat er is gebeurd in de Sovjetunie. Het
stalinisme vormt in een aantal opzichten een breuk met het
leninisme, maar die breuk kon alleen plaatsvinden omdat er ook
een aantal overeenkomsten bestonden. Boris Kagarlitsky, de
bright young man van de kleine groep kritische socialisten in
de Sovjetunie, definieert het stalinisme als "in wezen een
contrarevolutie die uit de revolutie zelf voortkwam en in
belangrijke mate de voortzetting en voltooiing van die revolu­tie was. Pogingen om het bolsjewisme van het stalinisme los te
maken zijn even weinig overtuigend als pogingen om het bolsje­wisme te reduceren tot een voorloper van het stalinisme."(9)
De bolsjewistische partij van voor 1917 was een autoritaire
partij, die zich democratiseerde tijdens de revolutie van
onderen in 1917 en alleen door die flexibele opstelling in
staat was de leiding van de revolutie in handen te nemen.
Nadat het revolutionaire elan was weggeÀ-Àbd en de burgeroorlog
uitbrak werd de bolsjewistische partij weer in toenemende mate
autoritair en maakte de dictatuur van het proletariaat uit de
eerste maanden plaats voor een verlichte dictatuur uit naam
van het proletariaat. Onder Stalin werd elk internationaal
revolutionair perspectief verlaten, de bolsjewistische partij
uitgemoord en de naakte dictatuur over het proletariaat geves­tigd.
Verdedigers van het leninisme hebben keer op keer gewezen op
de moeilijke objectieve omstandigheden (de achterlijkheid, het
isolement, de gevolgen van wereldoorlog en burgeroorlog) die
dit proces hebben bevorderd. De strekking van hun boodschap is
dat gunstiger omstandigheden het stalinisme geen kans zouden
hebben gegeven. Het is overigens opmerkelijk dat deze objecti­vistische verklaring uitgerekend vaak wordt gebezigd door
mensen die het succes van de Oktoberrevolutie juist vrijwel
geheel aan subjectieve factoren wijten. Het is deze objecti­vistische opvatting die door tegenstanders van het leninisme
onder vuur is genomen. Zij wijzen erop dat in het leninisme en
meer algemeen in het marxisme een aantal elementen zitten die
onvermijdelijk tot degeneratie moeten leiden.
Deze elementen zijn bijna allemaal terug te voeren op een
aantal onhoudbare utopische denkbeelden die via Marx zijn
opgenomen in de canon van het klassieke marxisme. Samengevat
komen ze neer op een opvatting van het communisme als het
einde van de geschiedenis, als het paradijs op aarde, op een
harmonieuze maatschappij zonder tegenstellingen, zonder klas­sen, staat, arbeidsdeling en schaarste. Dit communistische
einddoel, door Marx kritiekloos overgenomen van de utopische
socialisten die hij verder zo compromisloos bestreed, moet in
het licht van de historische ervaring zonder meer worden
verworpen. Een aantal onhoudbare premissen ervan zal ik aan­stippen.
In de eerste plaats is er het vraagstuk van de mogelijkheidÔ  ˆ, p-p-p-°° Ô van een vorm van planning die niet tot een inefficiÀ-Ànte bu­reaucratische kolos leidt. Het idee dat er een democratische
totale planning mogelijk zou zijn, waarin alle marktelementen
verdwenen zijn, moet verworpen worden. Opmerkelijk genoeg kwam
niemand anders dan Trotsky in 1932 althans voor de Sovjetunie
van dat moment tot dezelfde conclusie: "Als er een universele
geest zou bestaan, (...) een geest die tegelijkertijd alle
processen in de natuur en in de maatschappij zou kunnen regis­treren, die de dynamiek van hun beweging zou kunnen meten, die
de resultaten van hun interactie zou kunnen voorspellen, dan
zou die geest natuurlijk vooraf een foutloos en uitputtend
economisch plan kunnen opstellen, van het aantal akkers met
tarwe tot en met de laatste knoop van een colbert. ... Maar
zelfs de meest correcte combinatie van al deze elementen kan
slechts leiden tot een hoogst gebrekkig raamwerk van een plan,
en niet meer dan dat."(10)
Een dergelijke omvattende planning, hoe democratisch ook
georganiseerd, vereist een enorm ambtelijk apparaat en leidt
onvermijdelijk tot gebrekkige resultaten. In de complexe
maatschappijen waarin wij leven is het onmogelijk de produktie
en distributie van miljoenen goederen op elkaar af te stemmen
in À)ÀÀ)Àn plan. Er zullen steeds nieuwe behoeften ontstaan, omdat
schaarste boven een bepaald niveau geen economische, maar een
psychologische categorie is. Het is mogelijk de absolute
schaarste (het gebrek aan elementaire middelen om een mens­waardig bestaan te leiden) op te heffen; dat is zelfs de
eerste plicht van socialisten in een wereld waarin de armoede
niet is uitgebannen, maar juist toeneemt. Maar de relatieve
schaarste zal altijd blijven bestaan, zeker wanneer men de
stelling onderschrijft dat de natuurlijke hulpmiddelen van de
mens uitputbaar zijn. Deze elementaire ecologische gedachte
haalt À)ÀÀ)Àn van de centrale uitgangspunten van het klassieke
socialisme genadeloos onderuit, omdat dat ervan uitging dat
alle behoeftes te bevredigen zouden zijn. De vraag welke
produkten gemaakt moeten worden en hoe ze gedistribueerd
moeten worden zal dus altijd blijven leiden tot maatschappe­lijke tegenstellingen.
Net zo goed als er markten waren vÀ;ÀÀ;Àr het moderne kapitalisme
zullen er markten zijn in het socialisme. Evenmin als het
kapitalisme ook maar een dag zou kunnen bestaan zonder vormen
van planning, sturing en overheidsingrijpen kan een denkbeel­dig socialisme bestaan zonder marktinvloeden. Pure produktie­wijzen zonder elementen van andere produktiewijzen bestaan
alleen als abstracties, elke concrete maatschappijformatie zit
ingewikkelder in elkaar.(11) Het afschaffen van marktinvloe¬den
is daarom niet alleen onhaalbaar op korte termijn (zoals de
bolsjewieken zich ook wel realiseerden), het is ook niet
wenselijk op langere termijn. Socialisme kenmerkt zich niet
door het volledig afschaffen van de veralgemeende warenproduk­tie en markten, als was het een eenvoudige negatie van het
kapitalisme. Socialisme dat die naam verdient moet het kapita­lisme overstijgen, dat wil zeggen het privÀ)À©bezit van de
belangrijkste produktiemiddelen en van de financiÀ-Àle instel­lingen onmogelijk maken en vervangen door vormen van gemeen­schappelijk bezit, en democratische planning op hoofdlijnen
van het macro©economisch beleid invoeren. Het gaat om een
maatschappij waarin de hoofdzaken aangaande de vraag wat, waar
en hoeveel er wordt geproduceerd door politieke overwegingenÔ  ˆ,  p-p-p-°° Ô wordt beslist en niet door het streven naar winst.
De ruimte ontbreekt om hier gedetailleerder in te gaan op de
verhouding tussen plan en markt in zo'n werkbaar socialisme,
maar ik wil verwijzen naar het model van Alec Nove in zijn
ÃÃ'The Economics of Feasible Socialism'ÄÄ. Nove schetst daarin een
gedifferentieerd socialistisch model, met vormen van genatio­naliseerd, gesocialiseerd, coÀ?Àperatief en individueel be­šzit.(12) Zijn model verdient het bestudeerd en uitgewerkt te
worden, omdat de ervaring van de Oosteuropese landen erin tot
in detail is verwerkt. Elke combinatie van planning en markt
levert natuurlijk specifieke problemen op, maar die zijn inhe­rent aan elk systeem en in dit model ook te corrigeren. Het
geeft socialisten dan ook argumenten tegen de apologeten van
het kapitalisme. En die argumenten zijn hard nodig, want de
kritiek van socialisten op het kapitalisme is niet achter­haald: het kapitalisme is een systeem dat het overgrote deel
van de wereldbevolking in armoede laat leven, een systeem
waarin een kleine groep kapitaalbezitters beslist over alle
belangrijke economische beslissingen, een systeem dat verspil­lend is, ongelijkheid bevordert, een enorm creatief potentieel
van de producenten ongebruikt laat en roofbouw pleegt op het
milieu. Dat deze bezwaren bekend zijn betekent nog niet dat ze
niet meer waar zouden zijn...
Op politiek niveau kent het klassieke socialisme soortgelijke
zwaktes.(13) Evenmin als er een simpele, transparante econo¬mie
voorstelbaar is en de behoeftes van de hele wereldbevol¬king in
À)ÀÀ)Àn plan geformuleerd kunnen worden, kunnen de poli¬tieke
uitgangspunten van het klassieke socialisme onderschre¬ven
worden. Volgens Lenin moest elke kokkin de staat kunnen bestu­ren. Hij ging ervan uit dat de arbeidersklasse een on¬deelbaar
belang zou hebben, dat met de oude heersende klasse politieke
tegenstellingen zouden verdwijnen en daarmee ook de staat. In
die opvatting was er geen ruimte voor politiek pluralisme,
voor een scheiding der machten, voor een onafhan¬kelijke pers,
voor zelfstandige vakbonden, voor een ambtena¬renapparaat. De
arbeiders zelf zouden de maatschappij besturen via hun arbei­dersraden, waarbij hun objectief vaststelbare klassebelang (en
de partij natuurlijk, die dit belang kent) de weg zou wijzen.
Ook hier moeten we ons niet laten misleiden door de aantrekke­lijkheid van de eenvoud. In het geschetste socialistische
ideaalbeeld zijn er geen tegenstellingen tussen delen van de
arbeidersklasse, tussen hoofd© en handarbeiders, tussen produ­centen en consumenten, tussen mannen en vrouwen, tussen gene­raties, tussen witten en zwarten, hetero's en homo's, rijke en
arme werelddelen, geen tegenstellingen over het milieu enzo­voorts. Zodra men toegeeft dat dergelijke tegenstellingen
kunnen blijven bestaan © en in een aantal gevallen zelfs
scherper kunnen worden © is het nodig een politiek kader te
scheppen waarbinnen die tegenstellingen aan de orde kunnen
komen.
Het vernietigen van het burgerlijk staatsapparaat en het
vervangen ervan door revolutionaire machtsorganen van de basis
leidt helaas niet tot het verdwijnen van de oude staat, maar
tot een terugkeer ervan via een omweg en in karikaturale vorm.
Wat verdwijnt is niet de vermaledijde staat, maar zijn juist
de organisaties in de maatschappij die die staat in toom
kunnen houden. De manier waarop Lenin dacht over kiesrecht,
politieke partijen, ambtenarenapparaat en dergelijke was al inÔ  ˆ,  p-p-p-°° Ô zijn eigen tijd sterk gekleurd door de specifieke Russische
maatschappij waarin hij leefde.
Het gaat er mij niet om de mythe van de staat als onpartijdige
instantie in ere te herstellen, wel om het inzicht dat de
moderne parlementaire democratieÀ-Àn van het Westen het resul­taat zijn van een eeuwenlange politieke ervaring, en niet in
de laatste plaats ook mede het resultaat van strijd van de
arbeidersbeweging. Socialisten moeten er niet naar streven de
neerslag van deze politieke ervaring te vernietigen, maar
moeten er juist op voortbouwen en de in dit systeem cruciale
checks and balances handhaven. Daarbij moeten macht op het
niveau van de staat en macht op het niveau van de maatschappij
strikt van elkaar gescheiden worden, zodat ze elkaar kunnen
bevruchten. Het gaat om een socialisme van onderen À/Àn van
boven, dat van onderen ontstaat en de maatschappij op alle
niveaus democratiseert, en waar op het niveau van de staat
verworvenheden beschermd worden en fundamentele beleidskeuzes
aan de orde komen.
Het parlementaire stelsel lijkt daarbij onmisbaar: de kritiek
op het indirecte karakter daarvan snijdt weliswaar hout, maar
modellen die uitgaan van directe democratie lopen aan de top
uit op een veel indirecter systeem. Op het niveau van een
bedrijf of een kleine gemeente is directe democratie, waarin
kiezers hun eigen afgevaardigden onmiddellijk terugroepen
denk¬baar, maar op nationaal niveau kan dat alleen maar via
getrap¬te systemen. Wel is het mogelijk elementen van directe
demo¬cratie binnen de parlementaire democratie te integreren,
bijvoorbeeld in de vorm van het referendum. Ook zijn er aan­vullende vormen van vertegenwoordiging van directe producenten
(en consumenten, en gepensioneerden; de lijst valt oneindig
uit te breiden en geeft meteen aan hoe moeilijk het is tot een
bevredigende verdeling te komen in een gedifferentieerde
maatschappij) mogelijk en wenselijk. Maar het systeem waarin
verschillende partijen verschillende programma's voorleggen
aan de burgers blijft het meest democratische systeem dat de
mensheid voor ingewikkelde maatschappijen heeft bedacht, of
men dat nu leuk vindt of niet.
Een gevolg hiervan is dat niet duidelijk genoeg gezegd kan
worden dat socialisme alleen mogelijk is op basis van een
meerderheid in de maatschappij, van een op grote schaal ge­deelde overtuiging dat een dergelijk experiment (want dat
blijft het natuurlijk) het proberen waard is. De revoluties
uit het verleden zijn allemaal vooral mislukt omdat die over­tuiging afwezig was: aanwezig was wel de haat tegen de oude
maatschappij, maar geen duidelijk beeld van een alternatief
dat meer inhield dan een paar slogans. Lenin en Trotsky ge­bruikten die slogans meesterlijk, en ook in de toekomst zullen
socialistische politici die uitgesproken politieke capacitei­ten moeten hebben. Maar de tijd dat men massa's met een paar
leuzen kon mobiliseren om stiekem een eigen programma door te
voeren is definitief voorbij.
Socialistische politiek is niet meer te reduceren tot strijd
om klassebelangen, maar vindt vooral plaats op het gebied van
politieke ideeÀ-Àn en de mate waarin die een werkelijke materi­À-Àle kracht kunnen worden binnen het veld van maatschappelijke
krachten en verhoudingen. De erfenis van Gramsci is wat dit
betreft veel vruchtbaarder dan die van Lenin en Trotsky.
een socialisme voor de 21ste eeuwÔ  ˆ, p-p-p-°° ÔŒHet socialistische ideaal dat op die manier overblijft is
minder ambitieus dan het klassieke socialisme, toegegeven. Het
socialisme dat mij voor ogen staat zal in een aantal opzichten
in zekere zin dichter bij de verzorgingsstaat van het moderne
kapitalisme staan dan bij de stalinistische maatschappij. Voor
sommigen zal dat een vloek zijn, maar is het ook niet zo dat
die verzorgingsstaat dichter staat bij het socialistisch
ideaal dat de eerste socialistische generaties hadden dan bij
het kapitalisme zoals Marx dat beschreef? Het socialisme is
geen geloofsleer die voor altijd en eeuwig waarheden formu­leert, maar een beweging die ontstaan is als gevolg van de
tegenstrijdigheden van het kapitalisme, een beweging die
weigert te aanvaarden dat alleen een systeem dat aan de ene
kant macht concentreert en aan de andere kant armoede een
beschaafde maatschappij kan garanderen.
De specifieke invulling van dat socialistische ideaal in de
vorm van wetenschappelijke theorieÀ-Àn, ideologieÀ-Àn en beelden
heeft in verschillende tijden en op verschillende plaatsen
vele vormen aangenomen. Voor de ambachtslui die door het
industriÀ-Àle kapitalisme van hun zelfstandigheid en vaardighe­den werden beroofd zag dat ideaal er anders uit dan voor de
generaties van de trotse fabrieksarbeiders of voor socialisti­sche landarbeiders. Waarom zouden wij ons op de drempel van de
21ste eeuw tot een opvatting van het socialisme blijven beken­nen die door de geschiedenis achterhaald is en ook maar À)ÀÀ)Àn
historische opvatting is? We zouden ons daardoor veroordelen
tot een meer en meer marginale positie en uiteindelijk levende
museumstukken worden.
Er is in het klassieke socialisme nog veel dat bruikbaar is,
maar die bruikbare elementen kunnen politiek gezien alleen
produktief gemaakt worden wanneer de onhoudbare elementen als
ballast overboord gegooid worden. In feite is het socialisme
een relatief jonge beweging en kan alleen een benadering van
de lange duur tot een juist tijdsperspectief leiden. Op de
lange termijn kan de ineenstorting van het stalinisme een
bevrijding voor het socialisme zijn, maar alleen als socialis­ten ook werkelijk kritisch durven zijn en zich niet langer
vastklampen aan achterhaalde waarheden.
Wim Bot, juni 1991.
Kader: Noten
1. Ik ben me ervan bewust dat er binnen de voormalige Oost­blok¬landen grote verschillen zijn en dat de situatie in de
Sovjet¬unie instabiel is. Desondanks meen ik dat ook in het
geval van een contrarevolutie in de Sovjetunie de oude dagen
van het stalinisme niet zullen terugkeren.
2. Zie voor een uitputtend overzicht Marcel van der Linden,
ÃÃHet westers marxisme en de Sovjetunie. Hoofdlijnen van struc­turele maatschappijkritiek (1917©1985)ÄÄ (Amsterdam, 1989).
3. Lieve Joris, ÃÃDe melancholieke revolutieÄÄ (Amsterdam 1990)
4. Zie hiervoor het onthullende artikel van Peter Gowan, 'Wes­tern Economic Diplomacy and the New Eastern Europe', ÃÃNew Left
Review nr. 182 (1990), pp. 63©82ÄÄ.
5. Timothy Garton Ash, ÃÃWe the people. The Revolution of 89
Witnessed in Warsaw, Budapest, Berlin & PragueÄÄ (Cambridge,
1990).
6. Erik van Ree, 'Het kwaad in de Europese geschiedenis. Wie
de hel wil vermijden, mijde vooral de hemel', ÃÃDe GroeneÄÄ, 19ª12©1990, pp. 4©5.Ô  ˆ,
 p-p-p-°° ÔŒ7. Zie hiervoor bijvoorbeeld mijn artikel 'Is linkse hergroe­pe¬ring ooit wel eens gelukt?', ÃÃLinksÄÄ, jr. 3, nr. 1 (1987), pp.
18©22.
8. Een puntige uitwerking van dit thema is te vinden in het
artikel van Hal Draper, 'The Two Souls of Socialism', ÃÃNew
PoliticsÄÄ, jr. 5, nr. 1 (1966), pp. 57©84.
9. Boris Kagarlitsky, 'The Importance of Being Marxist', ÃÃNew
Left ReviewÄÄ, nr. 178 (1989), pp. 29©36, citaat p. 33.
10. Leon Trotsky, 'The Soviet Economy in Danger', ÃÃWritingsÄÄ
1932 (New York, 1973), pp. 258©284, citaat pp. 273©274. Trots­ky lijkt zich overigens niet bewust te zijn geweest van de
zeer vergaande strekking van deze passage.
11. Zie voor een uitwerking hiervan Geoff Hodgson, ÃÃThe Demo­cra¬tic Economy. A new look at planning, markets and powerÄÄ
(Har¬mondsworth, 1984). Mensen die al te primitieve denkbeelden
hebben over de relatie tussen markten en kapitalisme doen er
goed aan Fernand Braudels magistrale ÃÃBeschaving, economie en
kapitalisme (15de©18de eeuw)ÄÄ te lezen, dat inmiddels in het
Nederlands is vertaald (Amsterdam, 1987©1990, drie delen).
12. Alec Nove, ÃÃThe Economics of Feasible SocialismÄÄ (London,
1983).
13. Voor het volgende gedeelte ben ik vooral schatplichtig aan
A.J.Polan, ÃÃLenin and the end of PoliticsÄÄ (London, 1984).

kader:
Het hierbij afgedrukte artikel is met toestemming van de
auteur overgenomen uit 'Kritiek 1991, Jaarboek voor socia­listische discussie en analyse'.
Het Jaarboek is uitgegeven door Stichting Toestanden te Ut­recht en bevat naast dit artikel bijdragen van o.a. Cajo
Brendel over de malaise in de politiek en de crisis van het
partijwezen; De toekomst van de ziektekostenverzekering door
Martien Bouwmans; Ilse Lenz over de vrouwenbeweging en de
moderne ongelijktijdigheden en Het Posthegemoniale tijdperk
door Immanuel Wallerstein. Bedoeling van de uitgever is dat
het Jaarboek een jaarlijkse traditie gaat worden. Te koop voor
27,50 gulden.