-
01 december 1991
Survival of the smartest
Het huidige milieudebat bevestigt in zekere zin onze natuur-vernietigende traditie en het zou mooi zijn, als tegenover deze traditie een nieuw wereldbeeld werd gesteld dat ook nog aanhangers zou vinden. Helaas, de termijn waarop een dergelijke fundamenteel andere filosofie of religie gemeengoed zou kunnen worden is zó lang dat de milieucatastrofe reeds eerder een feit zal zijn.
Kardinaal lijkt de vraag of de milieubeweging wel een ideologie nodig heeft. Is het niet voldoende als haar doel het overleven van de menselijke soort is door middel van slimme strategieën, waaronder het keren van de manische consumptie? Of zou de milieubeweging gewoon de linkse ideologie kunnen overnemen?
Hoewel er een verwantschap op punten is tussen de twee, moet de milieubeweging niet in de val lopen van het reduceren van het ecologische probleem tot dat van het kapitalisme. Het probleem van een rechtvaardige verdeling is dermate groot en onhandelbaar dat het voor een "milieu-activist" onmogelijk zou zijn iets specifieks te doen aan het concrete gegeven dat het slecht gaat met ons milieu.
Zelfs al is er verwantschap tussen het probleem van de rechtvaardige verdeling en het milieuprobleem, dan nog is het voor het handelen en voor de discussie van belang een specifiek probleem specifiek te bezien. Het is beter de discussie vooreerst toe te spitsen op het milieuprobleem. Als we het erover eens zijn dat onze maatschappij een zeer complexe is waarin specialismen, zo niet van node, dan toch onontkoombaar zijn, is het beter de blik omwille van het onderwerp ten minste voor een poos te vernauwen.
In zijn artikel "Van de natuurvriend die maar geen ozonlaag ontmoette" wil Martin Drenthen aanzetten tot het bedenken van een nieuw wereldbeeld dat vooral de milieu-beweging een basis zou moeten geven. Dit streven lijkt op het eerste gezicht sympathiek, omdat de milieubeweging haar methode, rol en tactieken tot nu toe nog steeds laat bepalen door "de technocratie" en zo dus slechts reageert en nauwelijks ageert. Helaas staat Drenthens artikel vol met onlogische redeneringen en vaagheden en draagt hij geen ideeën aan over de richting waarin dat nieuwe (milieu)denken zou moeten worden gezocht. Het is immers maar de vraag of zo'n nieuw wereldbeeld "de natuur" of "het milieu" nog zou kunnen redden. Getallen over snelheid en omvang van de achteruitgang zijn elders, bijvoorbeeld in de rapporten van de Club van Rome, te vinden en hoeven hier niet te worden aangehaald.
Het is vooral zinvol naar een alternatief voor het technologische wereldbeeld te zoeken omdat allerlei obscure sekten zich op dit moment trachten meester te maken van een samenleving die haar geestelijke of morele leidraad - en leiding - heeft verloren: technisch lijkt alles mogelijk en dank zij onder anderen Werner von Braun is zelfs "the sky" niet meer "the limit". In onze cultuur is het oude, uit de mode geraakte begrip "God" vervangen door het niet minder wazige begrip "Natuur". De problemen blijven zo op filosofisch gebied vrijwel dezelfde, maar veranderen in hun sociologisch en massa-psychologisch aspect: men kan de Natuur niets afsmeken en er is geen clerus meer die aanspraken kan maken op betere contacten met het Hogere.
Helaas is het door velen zo naarstig gezochte alternatief maar al te vaak een mystieke natuuropvatting waarin wel weer behoefte bestaat aan een geestelijk leider, aan antwoorden die eigenlijk niemand kan geven - al is het maar omdat het tot nu toe een kwestie van tijd is gebleken voordat een eenmaal gegeven antwoord met bewijzen wordt ontkracht. Er is een schreeuwende behoefte aan vaagheid, spiritualiteit, allesverklarende wereldbeelden en "menselijke warmte" ontstaan. Deze behoefte wordt steeds vaker bevredigd door schijnbaar alternatieve groeperingen en dogmatische politieke bewegingen, in New Age-centra, en in duizenden goed bezochte cursussen en trainingen. Vanwege de technocratische blik van wetenschappers en bedrijfsmanagers is er een enorme behoefte aan iets anders, aan iets - schijnbaar - tegenovergestelds. Hier wordt in hoge mate aan tegemoetgekomen door slimme lieden die een centje bijverdienen met (pseudo-)religies en "love-bombing".
Doorlopend zullen we ons bewust moeten zijn van het gevaar door te slaan naar een maatschappijvisie die slechts bepaald wordt door een afkeer van technologie met als uiterste consequentie het spreekwoordelijke hutje op de hei, ofwel een individuele vluchtpoging die geen bouwstenen aandraagt voor een betere samenleving. Af en toe een uurtje boventonen zingen of in lotushouding en/of kleermakerszit wierook opsnuiven kan best individuele behoeften bevredigen maar nooit een effectieve oplossing zijn voor de enorme (levens)bedreiging waarmee miljoenen mensen - en steeds meer ook wij - te maken hebben. Diegenen die dit voorstaan bewandelen dezelfde weg naar nergens als wetenschappers en industriëlen die de milieuvervuiling zeggen op te lossen met schoorsteenfilters en zuurstofmaskers.
Het is - gedeeltelijk uit strategische overwegingen - zeker niet zinvol te proberen de mens van de noodzaak van een alternatief te overtuigen met de stelling dat "de natuur uiteindelijk aan ons begrijpen ontsnapt", omdat deze niet bewijsbaar is. Iedereen zal tegenwerpen dat we sinds de Oudheid steeds meer van die natuur zijn gaan begrijpen, dat we ons steeds beter tegen haar kunnen beschermen en dat we haar steeds beter hebben leren onderwerpen. (Al is daar de oude paradox dat, wil je de natuur beheersen, je je aan haar moet onderwerpen.) Als het al zo is dat de natuur aan ons inzicht ontsnapt, dan nòg zitten we met het probleem van de naderende milieucatastrofe. Bovendien is het zo, dat we slechts in een naderende milieucatastrofe gelóven en wel omdat we met allerlei technische middelen onrustbarende veranderingen in de natuur hebben vastgesteld - zoals het gat in de ozonlaag en de mate van ontbossing in het Amazone-gebied.
De milieucatastrofe is dus eigenlijk vrijwel geheel in technische termen gedefinieerd. Het probleem ligt daarom absoluut níet in de techniek of de technologie (deze doen ons nu immers de catastrofe herkennen en helpen ons de omvang en dus het gevaar ervan te zien), maar gedeeltelijk in de technocratie - hier gedefinieerd als: een techniek of technologie wordt toegepast omdat en slechts omdat hij mogelijk is; andere overwegingen spelen nauwelijks een rol. Tegenover dit aspect van het probleem zou je dus iets anders moeten zetten en aangezien de technocratie mogelijk wordt gemaakt door onze schijnbaar onbeperkte consumptie, is het zinvol daaraan iets te veranderen.
weg met de natuur!
We zijn van de natuur vervreemd. Met het groter worden van onze fysieke afstand tot de natuur werd ook onze psychische afstand steeds groter.
Onze vermeende liefde voor de natuur is alleen maar mogelijk vanuit een veilige positie, ver verwijderd van de gevaarlijke natuur. Liefde voor de natuur komt voort uit een romantische weemoed, gevoed door Heinz Sielmanns "Expeditionen ins Tierreich"en Jacques Cousteau's filmpjes over de wondere wereld onder water. Die filmpjes doen niet de honderdduizend muggen- en mijtebeten voelen die de makers opliepen en evenmin de bloedzuigers. Bovendien hoeven we voor de buis niet bang te zijn verpletterd te worden door een neushoorn. De mensen houden van de natuur in die filmpjes, maar zijn als de dood voor slangen waar ze op zouden kunnen stappen als ze bij een boswandeling van het rechte (!) pad zouden afwijken. Het natuurbeeld van de moderne stadsmens wordt bepaald door lieve Disney-documentaires.
Natuur kan alleen maar mooi worden gevonden als niets van haar te duchten is. Iedere wetenschapper die zo'n filmpje maakt, die in die natuur rondloopt, weet dat wat er in het filmpje getoond wordt níet de natuur ís. Ons beeld van de natuur is net zo onwaar als dat van een stroper, een pygmee, een christen ("de aarde is er voor ons om haar te gebruiken") of een Eskimo. We komen waarschijnlijk dichter bij de waarheid, als we toegeven: we haten de natuur omdat ze ons vijandig gezind is. Hoe verder weg de natuur is, des te beter.
Drenthen maakt in zijn artikel niet duidelijk wat wij in de discussie eigenlijk onder "natuur" dienen te verstaan. De natuur is, zoals we zagen, niet slechts het bos waarin we wandelen of de bramen die we tijdens onze wandeling plukken - maar ook vlooien, overstromingen, malaria, orkanen, leeuwen, de pest, brandnetels en wat niet al. Die natuur is óók gevaarlijk, levensgevaarlijk zelfs. Net als andere levensvormen probeert ook de mens daarin te overleven en zijn belangrijkste werktuig daarbij is zijn verstand. Hij bouwt stevige, betonnen huizen, een Oosterscheldedam, hij rooit bossen met voor hem gevaarlijke dieren en nutteloze bomen, hij verbouwt voor hem nuttige aardappelen en graan en melkt koeien.
Toen er nog maar een paar miljoen exemplaren van de mens op deze aarde rondliepen, leverde de strijd van de soort mens tegen de hem omgevende natuur geen grootschalige en verstrekkende problemen op. Maar het aantal mensen is sindsdien alleen maar groter geworden. En ieder individu van deze soort wil graag zo lang en zo prettig mogelijk leven en doet alles om dat voor elkaar te krijgen. Nu is de invloed van de mens zo ingrijpend, verstrekkend en wereldwijd geworden en zijn de veranderingen in de natuur zo verregaand, dat het voortbestaan van diezelfde mens in gevaar komt. Afgezien van een eventuele religieuze - dus ongewenste en onverkoopbare - of filosofische - dus twijfelachtige - argumentatie voor het beperken van ons ingrijpen in de natuur, is dus te allen tijde het argument van het overleven van de menselijke soort te gebruiken.
Het milieuprobleem is geen probleem van de natuur zelf: gezien de evolutie mag men aannemen dat de natuur als geheel, als systeem, altijd overleeft. Wel kun je je met betrekking tot de huidige situatie afvragen hoe en in welke mate ze de mens zal overleven. Het milieuprobleem is er vooral een voor de mens: de mens kan namelijk worden beschouwd als ook maar een diersoort en zou goed het slachtoffer kunnen worden van zijn verandering van de natuurlijke omgeving. Dus als we heel eerlijk zijn, is het werkelijke motief voor iets als natuurbehoud of groene beweging het overleven van de mens. Nou is het blote overleven niet voldoende - het gaat ook om hóe we overleven. Onze wil tot overleven bepaalt de doelen - de zielige zeehondjes, de kalvermesterijen, de stortplaatsen voor giftig afval, de documentaires van Richard Attenborough horen bij de strategie.
Of we de mensen respect voor en dus terughoudendheid jegens de natuur bijbrengen door hen een boswandeling te laten maken, betwijfel ik. De bossen waarin ze wandelen bestaan immers slechts uit bomen (zowat alle wilde dieren zijn eruit verdwenen), die bovendien geplant zijn en dan ook nog eens netjes in rijtjes en met leuke paadjes. Zo'n bos heeft net zo weinig met de echte natuur te maken als een dierentuin. In de echte natuur kunnen we niet eens wandelen: daar struikelen we over stenen en omgevallen bomen, waden we door plassen en hangen teken in onze liezen. We willen best wel naar de natuur kijken, maar dan van een afstand en zonder last van de wespen te hebben. In dit licht bezien is het respect voor de natuur dat zogenaamde natuurvolkeren vaak wordt toegedicht misschien op de eerste plaats, of oorspronkelijk, het respecteren van een geducht tegenstander - of voortkomend uit een technisch onvermogen die natuur naar eigen hand te zetten.
Maar wat gebeurt er nu: we stellen vast dat bossen sterven door de zure regen, dat er gaten in de ozonlaag vallen en dat de haring opraakt. We weten inmiddels dat die allemaal een functie hebben, hetzij direct voor ons (in het geval van de haring zelfs kwantificeerbaar), hetzij onderling en dus indirect voor ons en dat we er op de lange duur niet buiten kunnen. Bovendien weten we welke functies ze hebben en waardoor het zo slecht met hun gaat. We zijn afhankelijk van die natuur en terwijl we er vroeger niet aan dachten dat zij op kon raken, weten we nu wel beter. Sterker nog: we worden zelfs ziek van wat we met de natuur doen. Er komt een ecologische crisis aan en die hebben we aan onszelf te danken.
De door de wetenschap aangetoonde en voorspelde gevolgen van ons handelen voor de natuur zijn voor ons net zo onbevattelijk als de vorm of afmetingen van het heelal. Daarom hopen en verwachten de meeste mensen dat het wel goed zal komen, omdat het toch altijd nog goed is gekomen. Deze verwachting is heel menselijk, maar er is een overtuigend tegenargument: Nog nooit waren er zoveel mensen op de wereld en daar zullen nog heel wat meer bij komen. Die mensen zullen allemaal invloed op de natuurlijke omgeving hebben. Nou kunnen we het er inderdaad over hebben, in hoeverre de mens mág ingrijpen in de natuur - feit is, dat zelfs zonder grote technische hulpmiddelen de fysieke ruimte voor de natuur, door de steeds grotere aantallen van die ene soort mens, steeds kleiner wordt gemaakt: kijk maar naar wat er met het tropisch regenwoud in Brazilië of met de schaarse plantengroei in de Sahel-gordel gebeurt. Zelfs al zou de wereldbevolking niet toenemen, dan nog is het aannemelijk dat de individuele mens steeds meer zal consumeren.
we zijn al evenzeer van de techniek als van de natuur vervreemd
We zijn van de techniek vervreemd. Terwijl vroeger een technische oplossing werd bedacht voor een concreet probleem, worden sinds de industriële revolutie technologische vernieuwingen met steeds grotere snelheid doorgevoerd, zonder dat ooit iemand daarom gevraagd heeft.
Het was te verwachten, dat we vanuit onze technologische traditie reageren en de natuur zien als bestaansvoorwaarde voor de mens - dat is een wetenschappelijk verantwoorde optiek die filosofisch nauwelijks aanvechtbaar is. Niemand kan bewijzen dat het met de natuur slecht gaat, maar het is gemakkelijk aan te tonen dat het met het milieu (de natuur als levensvoorwaarde voor de mens en slechts in zoverre zij levensvoorwaarde voor de mens is) bar slecht gaat en dat we daaraan zelf schuld zijn. We realiseren ons nu - pas - onze invloed op, dus onze verantwoordelijkheid jegens ons milieu. Het is dus juist niet 's mensen moraliteit die ons nu tot bescheidenheid jegens het milieu noopt, maar onze wil tot overleven.
Maar helaas, de psycholoog Piet Vroon heeft er al vaak op gewezen dat mensen alleen maar iets doen of laten als ze daarvoor snel gestraft of beloond worden. Een beloning ver in de toekomst (iets als "een leefbare wereld voor onze achter- achter- achterkleinkinderen") zal de mensen nu niet tot iets bewegen. Je zult dus tegenover de directe bevrediging van de behoeften, tegenover de voortreffelijke bescherming tegen de boze natuur zoals die door de techniek mogelijk wordt gemaakt, iets anders moeten zetten, hier en nu. Het tonen van legbatterijen en van het doodknuppelen van jonge zeehondjes hoort daarbij, maar dat is niet voldoende.
Evenmin is het voldoende, maar wel even zo noodzakelijk, te laten zien hoe slecht het met het regenwoud gaat en hoeveel afval we produceren. We doen tot op heden alles om onze vervuiling toe te dekken; zo hebben we alle inmiddels gesloten vuilnisbelten onzichtbaar gemaakt en zelfs veranderd in ... natuurgebiedjes (de storthopen van de mijnen in Zuid-Limburg zijn veranderd in ski-pistes en parkjes). We schrikken als er grote hoeveelheden dode vissen op een rivier drijven, dus ruimen we die zo snel mogelijk op. Daarna is er aan diezelfde rivier niets meer te zien en vinden we het verder wel goed. Het is gemakkelijk de afgewerkte olie in het trottoirputje te laten lopen; de troep komt er pas bij Hoek van Holland weer uit. We zetten een rookfilter op een fabrieksschoorsteen en we hangen katalysatoren onder onze auto's. Door de vervuiling onzichtbaar te maken voorkomen we dat we de ernst van het probleem kunnen herkennen. Misschien zou het een zeer effectieve actie zijn alle vuilnisbelten goed zichtbaar te maken.
Hiertegen is echter een goed argument in stelling te brengen: angst, blinde paniek, is een slechte raadgever. Het bombarderen van de mensheid met gegevens over de afmetingen en de ernst van de vervuiling en van onze invloed op ons natuurlijk milieu zou tot apathie kunnen leiden. De gegevens kunnen nog zo juist zijn en de onderzoekers nog zo'n gelijk hebben, we zijn nergens als we op deze manier de discussie zouden doodslaan door de mensen radeloos te maken. Het zou ook tot struisvogelpolitiek kunnen leiden, zoals destijds, na een tv-uitzending over de kwaliteit van ons drinkwater. In die uitzending was te zien welke enge beestjes en plantjes er soms in ons kraan- en dus drinkwater leven. De volgende dag werden er massaal flessen zogenaamd bronwater gekocht, maar het water uit de kraan bleef hetzelfde, omdat er geen noodzaak meer was de vervuilers aan te pakken: iedereen dronk flessenwater. De paniek had een averechts effect en was maar tijdelijk. Na enkele dagen, hooguit weken, dronk iedereen weer gewoon hetzelfde vervuilde kraanwater.
Kiezen we voor het milieu dan kunnen we mensen misschien niet meer de vrijheid laten een x-aantal kinderen te krijgen en kunnen we hen niet het recht laten te consumeren wat en hoeveel zij willen. Dan kunnen en zullen economische en ecologische belangen tegenstrijdig zijn: dan moet een stuwmeer in een natuurgebied worden afgewogen tegen de economische belangen van de mensen die de stuwdam willen. In een notendop is dát het grote conflict tussen groen en links: Als links zegt: eerlijk verdelen, zegt groen: niemand krijgt iets. En hiermee bestaat het levensgrote gevaar van wat wel eens "eco-fascisme" wordt genoemd: uitsluitend de ecologische aspecten van een keuze zijn beslissend. In de praktijk zou dat betekenen dat we de samenleving, maatschappij, of hoe we het ook noemen, uitleveren aan de wetenschappers. Zij zijn immers de enigen die een uitspraak over de ecologische aspecten van een ingreep kunnen doen (en vervolgens ook aan de technici, die zeggen hóe we het moeten doen). En het probleem met wetenschappers is, dat ook zij mensen zijn en dus hun eigenbelang zullen hebben. Bovendien worden zij nu al voor een belangrijk deel onderhouden door het bedrijfsleven (onder meer door de zogenaamde derde geldstroom). Democratie en "groen" denken en handelen zijn dus in zekere mate onverenigbaar.
links de knecht van groen
De moderne westerse mens is - zeker getalsmatig - een stadsmens. Het is zelfs redelijk de gehele Nederlandse bevolking onder die noemer te scharen. De stadsmens is per definitie van de natuur vervreemd; hij heeft niets meer van haar te vrezen en daarmee is de noodzakelijke voorwaarde vervuld om hem van een afstand naar de natuur te kunnen laten kijken. Van die afstand kan hij zien dat de natuur en daarmee zijn milieu en daarmee hijzelf en zijn nakomelingen worden bedreigd. Het hemd is nader dan de rok, dus kan de stadsmens het beste op zijn lijfsbehoud of op het welzijn van zijn kinderen worden aangesproken.
Paniek zaaien is zinloos, zelfs contraproductief, dus moet met name de westerling (hij consumeert het meest en heeft dus de grootste impact op het milieu) bij de hand worden genomen en inzien dat er wel voldoende perspectieven voor redding zijn. Gezien onder meer de snelheid van de verdunning van de ozonlaag en de snelheid van de uitbreiding van die verdunning en de snelheid van de verdwijning van het regenwoud, zal een fundamentele verandering van onze levenshouding (die we nu al 2000 jaar hebben) te laat komen om ons milieu en daarmee onszelf te redden. De beste kans op redding is de keuze voor het pragmatische: willen we onszelf redden, dan moeten we de natuur, dan wel ons milieu redden; hoe krijgen we dat zo snel mogelijk voor elkaar? Het meest praktische, meest voor de hand liggende en belangrijkste perspectief is wel de beperking van de consumptiegroei. Beperking van de consumptiegroei, of zelfs consumptiestop, is het enige machtsmiddel van de burger, dus van de consument, dat de schier onbeperkte macht van de technocratie zou kunnen keren. De taak voor links in deze zou - simpel gezegd - zijn, dat links zorgt voor een eerlijke verdeling van de effecten en voor een standaard of minimum consumptieniveau voor iedereen.
Zo lijkt links de rol van knecht toebedeeld te krijgen. Dat is echter niet zonder reden: zoals hierboven betoogd is het belang van een milieu-discussie voor links, dat de milieucatastrofe, zoals het zich nu laat aanzien, veel eerder zal komen dan wat we - voor het gemak en zonder cynisch te zijn - even de wereldwijde revolutie zullen noemen. Ook diegenen die inmiddels niet meer in die revolutie geloven moeten inzien dat de slachtoffers van die milieu-catastrofe dezelfden zullen zijn als de slachtoffers van wat we - voor het gemak en zonder te willen simplificeren - het kapitalisme zullen noemen: de mensen die niet genoeg middelen hebben om de catastrofe te ontvluchten, zoals de mensen in de Derde Wereld.
Sjir Renkens