Skip to main content
  • 01 september 1991

Ongelijkheid in de broeikas - een geval van milieukolonialisme

Anil Agarwal en Sunita Narain

Het Indiase Centre for Science and Environment (CSE, Centrum voor Wetenschap en Milieu) beschuldigt het Noordamerikaanse World Resources Institute (WRI, Wereld Grondstoffen Instituut) en de Verenigde Naties van 'milieukolonialisme'. Dit als reactie op een rapport waarin wordt gesteld dat ontwikkelingslanden als India en China hun medeverantwoordelijkheid moeten aanvaarden voor het opwarmen van de aarde en de destabilisering van haar klimaat.

Het rapport van het WRI, een in Washington gevestigde prive-onderzoeksgroep, is minder gebaseerd op wetenschap dan op politiek gemotiveerde goochelarij. De belangrijkste bedoeling lijkt te zijn om de ontwikkelingslanden de schuld te geven van het broeikaseffect en de huidige mondiale ongelijkheid in stand te houden voor wat betreft het gebruik van het milieu en de grondstoffen van de aarde.

Het WRI rapport wordt al her en der aangehaald, en de grafieken die erin staan zullen hoogstwaarschijnlijk gebruikt worden om de onderhandelingen te beïnvloeden over de voorgestelde wereldklimaatconventie. Dit soort gegevens zullen door de regering van de Verenigde Staten gebruikt worden om een zelfde positie in te nemen als tijdens de ozon-onderhandelingen: dat zij niet zal betalen voor ecologische reparatie. Tijdens de onderhandelingen in Londen in 1990, stemde de regering van de VS pas na aanzienlijke druk van de Europese landen in met het schamele budget voor een wereldozonfonds.

De opwarming van de aarde als gevolg van het broeikaseffect kan leiden tot grote klimaatstoornissen, het uitblijven van regen in grote gebieden, en het smelten van de poolkappen waardoor landen als India en Bangladesh een groot deel van hun kustgebieden zouden verliezen, en bijvoorbeeld de Maldiven volledig zouden verdwijnen.

Veel ontwikkelingslanden zijn bang dat de voorgestelde klimaatconventie hun ontwikkeling ernstig zal belemmeren, door hun vermogen in te perken om energie te produceren, met name uit steenkool (waarbij kooldioxide ontstaat), en om rijst te verbouwen of vee te houden (activiteiten waarbij methaan vrijkomt). Kooldioxide (CO2), methaan en chloorfluorkoolwaterstoffen (CFK's) zijn de belangrijkste `broeikasgassen'.

`one world'

Het hele debat over de vooruitzichten van het aanstaande onheil is, op vele manieren, een uitstekende mogelijkheid voor de wereld om zich werkelijk bewust te worden van het concept `one world'. Een interdependente wereld die het huidige niveau (met name dat in het Westen) van consumptie en exploitatie niet aankan. We hoopten dat de Westerse milieuactivisten van de mogelijkheid gebruik zouden maken om hun landen te dwingen zich te `onontwikkelen', aangezien zij het ecologische kapitaal van de wereld al opgebruikt hebben, en het zelfs nu nog overbenutten. Maar helaas, in plaats daarvan is de blik nu vooral gericht op ontwikkelingslanden. Hun minuscule grondstoffengebruik wordt afgekeurd, terwijl er bovendien een hysterie veroorzaakt wordt over hun potentiële consumptiegroei. In de onderhandelingen over ozonvernietigende gassen bijvoorbeeld, werd steeds weer herhaald dat de mogelijke toekomstige CFK-produktie in India en China, twee landen die nu slechts twee procent van die gassen produceren, een bedreiging van de mensheid zouden kunnen betekenen.

Er wordt steeds gesteld, dat de inspanningen van het Westen om vervuiling en broeikaseffect onder controle te krijgen gefrustreerd zouden kunnen worden door een toenemende koolstofverbranding in het Zuiden. Waarom zouden wij iets doen als jullie straks ook auto's, electriciteit of koelkasten willen, is de onderliggende gedachte. Het hoofd van de milieuafdeling van het Internationaal Energie Bureau (IEA), een bureau dat past op de energiebelangen van de rijke landen, vertelde de pers onlangs dat het steenkoolgebruik in ontwikkelingslanden dramatische gevolgen zou kunnen hebben voor het milieu. "De steenkoolverbruiksniveau's die voorspeld zijn voor India en China hebben een dramatisch effect op het milieu. Als ontwikkelingslanden zich aan de voorspellingen voor steenkoolconsumptie houden waarover nu gepraat wordt, zouden ze de inspanningen van Westerse landen negeren om de uitstoot van broeikasgassen in te perken."

Wij beschouwen dat soort verklaringen, inmiddels al gemeenplaatsen in het Westen, als zowel onverantwoordelijk als hoogst partijdig. Zij zijn de ergste vorm van preken die de wereld ooit gezien heeft, die letterlijk zover gaat als het beschuldigen van het slachtoffer.

En dat terwijl de Westerse landen zelf hoogstens praten over een stabilisering van hun huidige energieconsumptieniveau, of een marginale vermindering. De Verenigde Staten hebben in feite zelfs discussie over een stabilisering van de consumptie verworpen, aangezien president Bush het broeikaseffect als een mythe beschouwt. Maar zelfs het stabiliseren van het energieverbruik betekent het instandhouden van de meervoudige ongelijkheid in grondstoffenverbruik tussen de ontwikkelde en de ontwikkelingslanden. Betekent dit dat het de ontwikkelingslanden `toegestaan' zal worden hetzelfde niveau te halen, of is ons quotum van de wereldatmosfeer al opgebruikt? Als de beschikbare gegevens iets aantonen, is het dat het Westen ogenblikkelijk zijn eigen huis in orde moet brengen.

Het International Project for Sustainable Energy Paths (IPSEP, Internationaal Project voor Duurzame EnergieWegen) heeft gewaarschuwd tegen elke trend in de richting van "milieukolonialisme, waarin het klimaatprobleem onbedoeld of met opzet gebruikt wordt om oude punten weer op de agenda te krijgen die in strijd zijn met de NoordZuid-coalitie." Hun rapport werd door het Britse tijdschrift New Scientist de eerste gedetailleerde formule voor de vermindering van de uitstoot van kooldioxide in het jaar 2005 genoemd. Het pleit voor substantiële en snelle verminderingen van emissies in industrielanden, die, afhankelijk van de wiskundige berekeningen, hun volledige quota van emissies tot aan het jaar 2100 al volledig verbruikt hebben, of dat uiterlijk in 1997 gedaan zullen hebben.

de gegevens van het wri

De gegevens die het WRI gebruikt om de kooldioxide en methaanproduktie per land te berekenen zijn hoogst twijfelachtig. Een grote nadruk wordt gelegd op kooldioxide veroorzaakt door ontbossingen en op methaan afkomstig van rijstvelden en vee, in vergelijking met CO2 produktie ten gevolge van het verbranden van fossiele brandstoffen. Omdat ontwikkelingslanden meer verantwoordelijk zijn voor ontbossingen en methaanemissies, leidt de grotere nadruk daarop tot een overdrijven van hun bijdrage aan het broeikaseffect, en een onderschatten van de bijdrage van de ontwikkelde landen.

De ontbossingscijfers die gehanteerd worden voor bijvoorbeeld Brazilië, Indonesië, Burma en India zijn slecht onderbouwd en veel hoger dan in andere publikaties. De ontbossing daarentegen die wel degelijk plaatsvindt in Westerse landen, met name door zure regen, wordt volkomen genegeerd. En dat terwijl het WRI in eerdere rapporten bericht heeft over uitgebreide aantastingen van die bossen. Volgens een van die schattingen zou in 1986 niet minder dan een vijfde van de Europese bosgebieden aangetast zijn door zure regen.

De methaankwestie roept nog verdere vragen op over rechtvaardigheid en ethiek. Kunnen we werkelijk de CO2 emissies van benzine slurpende auto's in Europa, Noord Amerika (of in de Derde Wereld) gelijk stellen met de methaanproduktie van vee en rijstvelden van zelfvoorzienende boeren in West Bengalen of Thailand? Het WRI rapport doet geen poging onderscheid te maken tussen de `overlevingsemissies' van de armen en de `luxe-emissies' van de rijken.

Veel van wat het WRI broeikasgasemissies door de Derde Wereld noemt (bijvoorbeeld door aardgastransport, of door ontbossing), wordt in feite niet veroorzaakt door consumptie in de Derde Wereld, maar in het Westen. De methaanuitstoot door Algerije, bijvoorbeeld, houdt direct verband met de export van aardgas naar Europa.

de berekeningen van het cse

Zoals gezegd zijn de WRI gegevens wat betreft CO2 en methaan uitstoot hoogst twijfelachtig. In de nu volgende berekeningen door het CSE wordt desalniettemin uitgegaan van de gegevens zoals gepresenteerd door het WRI. Alleen voor de berekening van de CO2 emissies door Brazilië wordt uitgegaan van een nauwkeuriger cijfer over de ontbossingssnelheid (1,7 in plaats van 8 miljoen hectare per jaar). Door een andere berekeningswijze toe te passen wordt aangetoond dat landen als India en China niet verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor enige opeenhoping van broeikasgassen in de atmosfeer.

De natuur heeft twee belangrijke economische functies. Ten eerste als bron van grondstoffen, en ten tweede als een soort spons die afval in zich opneemt. De broeikasgassen CO2 en methaan worden gedeeltelijk geabsorbeerd (en onschadelijk gemaakt) door deze sponscapaciteit, die waarschijnlijk besloten ligt in de oceanen, de bodem en de vegetatie. Voor het andere belangrijke broeikasgas, de CFK's, bestaat geen natuurlijke `spons'.

Om een eerlijk beeld te krijgen van de broeikasbijdrage van ieder land zou je, idealiter, nauwkeurig uit moeten rekenen hoeveel broeikasgassen het produceert en daarvan de in het land aanwezige natuurlijke sponscapaciteit (vegetatie, bodem, een deel van de wereldzeeën) af moeten trekken. Het WRI heeft hiertoe geen poging gedaan.

De goochelarij van het WRI ligt juist in de oneerlijke verdeling van de mondiale sponscapaciteit tussen de verschillende landen. Het WRI berekent simpelweg hoeveel broeikasgassen er wereldwijd geproduceerd worden en hoeveel dat teveel is, en stelt vervolgens elk land in die mate verantwoordelijk waarin het bijdraagt aan de totale emissies van de broeikasgassen.

In de alternatieve berekening van het CSE wordt eerst de sponscapaciteit van de natuur verdeeld tussen landen op basis van hun inwonertal. Het CSE houdt landen verantwoordelijk voor de broeikaseffecten in de mate waarin zij dit `broeikasquotum' overschrijden.

verhandelbare quota

Om te bereiken dat de landen die het wereldmilieu misbruiken hiervoor een prijs betalen, stelt het CSE een tweesporenbeleid voor van heffingen en boetes om het gebruik van de atmosfeer rationeler te beheren. Ook veel milieueconomen bepleiten het idee van de verhandelbare quota, die het mogelijk maakt dat weinigvervuilende landen hun ongebruikte `milieugebruiksruimte' verkopen aan grootvervuilers. Een standaard limiet voor vervuiling zou kleinvervuilers geen enkele aansporing geven om hun vervuiling laag te houden.

Het CSE gelooft dat een systeem van mondiaal verhandelbare vergunningen ingevoerd zou moeten worden om de totale uitstoot van broeikasgassen onder controle te krijgen. Alle landen zouden verhandelbare quota moeten krijgen, in overeenstemming met hun aandeel van de wereldbevolking, waarbij het totaal gelijk zou moeten zijn aan de sponscapaciteit van de natuur. De niet opgebruikte quota kunnen tegen vastgestelde prijzen verkocht worden aan grote broeikasgasproducenten.

Maar elke emissie boven de sponscapaciteit, die daardoor leidt tot ophoping in de atmosfeer en de stabiliteit van de aarde bedreigt, zou duurder beboet moeten worden. De opbrengst van de boetes zou moeten vloeien in een `mondiaal klimaatbeschermingsfonds' en gebruikt worden om landen bij te staan die getroffen worden door de destabilisering van het klimaat. Ook zouden er technologieën mee ontwikkeld kunnen worden die broeikasgasemissies helpen verminderen, technologieën die voor de hele mensheid beschikbaar moeten zijn.

Een dergelijk systeem moedigt landen als India aan hun aandeel van broeikasgasemissies laag te houden en dwingt bijvoorbeeld de Verenigde Staten hun emissies snel te verminderen.

de invloed van de westerse media

De manier waarop het WRI rapport de wereld rond is geflitst roept ernstige vragen op omtrent de rol van de Westerse massamedia. Het is merkwaardig dat het IPSEP rapport nauwelijks aandacht kreeg, vergeleken met het WRI rapport, hoewel het IPSEP onderzoek was uitgevoerd door bekende energiespecialisten.

De media-aanval van het WRI rapport was zo sterk dat zelfs enkele Indiase commentatoren en milieuactivisten het zonder vragen geaccepteerd hebben, en het Indiase volk opgeroepen hebben hun deel van de verantwoordelijkheid op zich te nemen. In India liet Doordarshan zelfs in het prime time journaal de persconferentie in Washington zien, waarop het WRI rapport werd gepresenteerd. Men nam zelfs niet de moeite om Indiase wetenschappers te vragen naar de betrouwbaarheid van de data, zoals een van hen klaagde.

gebrek aan onderzoek in de derde wereld

De hele affaire benadrukt ook nog eens dat DerdeWereldlanden hun eigen onderzoek zouden moeten doen op dit cruciale terrein. Zij kunnen niet op Westerse instituten vertrouwen om een waarachtig beeld van de mondiale situatie te geven en hun belangen te verdedigen. De manier waarop de methaan- en kooldioxide-emissies van verschillende ontwikkelingslanden worden berekend, is op zich al twijfelachtig. De gegevens over ontbossing, geïrrigeerde rijstverbouw en veehouderij zijn onbetrouwbaar. Het is belangrijk dat een betrouwbaar systeem wordt ontwikkeld om de jaarlijkse ontbossing op mondiaal en op nationaal niveau te meten.

politieke wijsheid en verziendheid

Maar de Derde Wereld heeft bovenal behoefte aan verziend politiek leiderschap. De Westerse wereld en haar milieubewegingen stellen voor de eerste maal dat we de wereld als een geheel moeten beheren. Maar dezelfde politici, van Margaret Thatcher tot George Bush, die zo makkelijk praten over een interdependente wereld, tonen geen belangstelling voor de weeën van de Derde Wereld. Door quota, embargo's en subsidies aan de eigen boeren, en door de opkomende biotechnologie, drukken zij systematisch de grondstoffenprijzen. Het Westen is nooit bereid geweest de werkelijke ecologische kosten te betalen van de goederen die het consumeert, van bananen, thee, koffie en cacao tot garnalen.

Nu vijf tot vijftien procent van de stemmen in Westerse landen naar groene kandidaten gaat, vallen Westerse politici, met inbegrip van een aantal met extreem conservatieve en voorheen antimilieu-reputaties, over elkaar om zichzelf als groen af te schilderen, en de groene stemmen te winnen. Voor velen dienen internationale milieukwesties om de aandacht af te leiden van binnenlandse milieuproblemen. Margaret Thatcher bijvoorbeeld, had geen bijzondere staat van dienst op het gebied van het binnenlandse milieu, maar pleitte wel vurig voor het redden van de ozonlaag. Politici en milieuactivisten in de Derde Wereld moeten oppassen voor zulke krokodilletranen schreiende politici.

Zij moeten er bij Westerse leiders op hameren dat milieuzorgen niet op een ad hoc basis gekozen kunnen worden door de rijken en machtigen van de wereld. Ook wij geloven dat de wereld one is, en verwelkomen dit enigszins verlate besef in het almachtige, al-consumerende Westen. Maar als onderwerpen als klimaatveranderingen op de mondiale agenda geplaatst kunnen worden, dan moet hetzelfde gelden voor milieuproblemen als woestijnvorming, bodem en waterverslechtering en de verslechterende ruilvoet voor biomassaprodukten, welke de toekomstperspectieven van zowel de huidige als toekomstige generaties in de Derde Wereld doen afnemen. De mondiale milieuagenda, zoals die wordt opgesteld door het Westen, moet ter discussie worden gesteld. De agenda zelf is politiek geworden. Mondiaal burgerschap vereist mondiale zorg en betrokkenheid, en geen mondiale hysterie en decreten.

Gezien de OostWest-ontspanning en de groeiende macht van het wereldmarktsysteem, is het erg onwaarschijnlijk dat de Derde Wereld zich er ooit aan zal kunnen onttrekken. De Derde Wereld moet daarom blijven strijden en pleiten voor betere handelsvoorwaarden, de acceptatie van haar eigen milieuzorgen, en een eerlijk deel van de mondiale milieugebruiksruimte. Politici in de Derde Wereld kunnen het zich niet veroorloven slecht, goedkoop of naïef te onderhandelen, of zich te beperken tot wat Meryl Streep-achtige, sentimentele milieupraat, zoals tegenwoordig de Indiase huizen in wordt gezonden als `milieueducatie'.

Milieukwesties worden tegenwoordig regelmatig bediscussieerd op alle topconferenties van Westerse leiders, de zogenaamde Groep van Zeven (G7). Het wordt hoog tijd dat leiders van de Derde Wereld eens wat moed, verbeelding en inzicht tonen door samen te komen bijvoorbeeld in de vorm van een Derde Wereld forum over internationale milieuzaken om hun ontwikkelingskwesties te heroverwegen in de nieuwe taal en context van het milieu. Zij kunnen niet slechts achterover leunen en de Westerse agenda aanvallen. Hun gebrek aan activiteit zal niet op kunnen tegen de Westerse media-aanval. Zij moeten een eigen agenda voorstellen, een agenda die beantwoordt aan de economische, politieke, culturele en grondstoffenrealiteiten van de Derde Wereld. Indien gegoten in milieutermen bestaat er een zekere kans dat de jeugdige groene lobby's in het Westen, die de Derde Wereld nu nog bekritiseren, haar bondgenoten worden. De DerdeWereld-leiders moeten nu hun eigen concept van een duurzame toekomst presenteren om de steun en de harten en zielen te winnen van de groene jeugd in de hele wereld.

Dit alles vereist een enorme zekerheid en persoonlijke inspanningen van leiders en milieuactivisten in de Derde Wereld, alsook een poging om de ecologische basis van hun eigen landen te doorgronden. De Westerse media zullen elke politicus uit de Derde Wereld op handen dragen die bereid is over milieukwesties te spreken zoals de Westerlingen het doen, en die hun soort van goedklinkende maar vooralsnog hypocriete `one worldism' aanvaardt. Hij of zij zal geen gebrek hebben aan televisieoptredens, kranteninterviews, uitnodigingen voor internationale conferenties, Westers geld, en zal naam en faam winnen in de hele wereld. Maar het is net zo gemakkelijk de belangen van toekomstige generaties uit te verkopen in de holle naam van die ene wereld. Voor de armen zal het dezelfde harde en kwaadaardige wereld blijven, die niet bereid is hen een eerlijke plaats te geven.

actie in india

Niets van wat gezegd is was bedoeld om te beweren dat India haar milieu niet zou hoeven te beschermen, of dat het niet efficiënt met energie om zou moeten gaan. Want dat zal onze bescherming zijn tegen elk mogelijk gevolg van het broeikaseffect. Alleen indien de verschillende ecosystemen van India op hun optimale productiviteitsniveau's functioneren, zullen de effecten van de te verwachten klimaatsveranderingen enigszins beheersbaar zijn. Maar als onze land en waterhulpbronnen zo overspannen en beschadigd blijven als ze nu zijn, nu zelfs normale omstandigheden een crisissituatie betekenen, zullen klimaatsveranderingen de samenleving in een absolute noodtoestand werpen.

Om de produktiviteit van het land te verbeteren en te voorzien in de overlevingsbehoeften van de mensen, zijn ontwikkelingsstrategieën nodig die ecosysteemspecifiek en holistisch zijn. Het zou nodig zijn om elke component van het dorpsecosysteem te beheren, en niet slechts de bomen, maar van graslanden, bossen en akkers tot en met het water. Om dit te doen heeft het land meer nodig dan wat holle woorden over participatie door de bevolking en de ontwikkeling van braakliggende gronden. Het vereist moedige en fantasievolle maatregelen die de lokale democratie versterken en verdiepen door het opzetten van open en democratische dorpsinstellingen. Alleen dan worden de mensen betrokken bij het beheer van hun milieu. Het betekent het ontmantelen van het inefficiënte en onderdrukkende regeringsapparaat en het veranderen van wetten, opdat mensen dingen kunnen doen zonder te hoeven wachten op het langskomen van een welwillende ambtenaar. Zolang sommige wetten bestaan, kunnen dorpsbewoners in de gevangenis belanden voor het planten van een boom. De regering is de grootste en slechtste land- en watereigenaar van India.

Zij die praten over het broeikaseffect zouden zich moeten concentreren op wat thuis moet gebeuren. De uitdaging voor India is door te gaan met de voorliggende kwesties en het vervuilen van de wereld aan anderen over te laten. Zo zullen we onszelf en de wereld een goede dienst bewijzen.

Anil Agarwal

Sunita Narain

Centre for Science and Environment, New Delhi

(vertaald en bewerkt door Bertram Zagema)

literatuur

origineel: Anil Agarwal en Sunita Narain, Global Warming in an Unequal World: A Case of Environmental Colonialism, Centre for Science and Environment, New Delhi, 1991.

World Resources Institute, World Resources 199091: A Guide to the Global Environment, Oxford University Press, New York, 1990.

Florentin Krause, Wilfrid Bach and Jon Koomey, Energy Policies in the Greenhouse, deel 1, International Project for Sustainable Energy Paths, El Cerrito, 1989.