Skip to main content
  • 19 september 2007

Iedereen potentieel verdacht

Jelle van Buuren/Ronald van Haasteren

Het aantal digitale sporen dat een willekeurige burger elke dag achterlaat mag onderhand indrukwekkend genoemd worden. Betalen met je pinpas, een ritje met het openbaar vervoer, het lenen van een boek bij de bibliotheek, de boodschappen bij de Appie Happie, een surftocht over het internet - computers leggen het persoonlijke gedrag onverbiddelijk vast. Het bedrijfsleven gebruikt de gegevens om producten beter te kunnen slijten. Daarvoor worden databestanden aan elkaar doorverkocht en digitale profielen aangelegd. De droom van elke marketeer is natuurlijk om te 'weten' dat een dertigjarige, mannelijke bestuurder van een witte Volvo geïnteresseerd is in het blad Autoweek, van Spaanse wijnen houdt, nog geen doorlopende reisverzekering heeft en meer vlees dan vis koopt. Juist die kruisbestuiving van databestanden kan veel opleveren. Zo weet een telefoonbedrijf via de automatische plaatsbepaling van de mobiele telefoon van elke abonnee precies waar hij of zij zich bevindt. Handig voor bedrijven die menen een aantrekkelijk product in de aanbieding te hebben. En voor je het weet rijd je nietsvermoedend met de tram in de buurt van de Bijenkorf en wordt je automatisch door een persoonlijk sms-je erop geattendeerd dat de boxershorts deze week wel héél voordelig zijn. De mogelijkheden zijn in principe onbegrensd.

De sporen vormen niet alleen een goudmijn voor marketeers; ook politie, justitie en inlichtingendiensten hebben de potentie van de digitale wereld ontdekt. Het verzamelen en vergelijken van gegevens wordt oneindig veel gemakkelijker en vindt deels geautomatiseerd plaats. Wetswijzigingen hebben voor politie en justitie de drempels verlaagd om toegang te krijgen tot de gegevens die bij bedrijven en instellingen over burgers opgeslagen liggen. Als dit nu alleen gebeurde om sneller de verdachte van een misdrijf in de kraag te kunnen vatten, was er weinig reden tot ongerustheid. Het is immers logisch dat ook de opsporingsdiensten zich aanpassen aan de nieuwe digitale omgeving. Maar er is meer aan de hand. De digitalisering van de samenleving maakt een mate van registratie, identificatie en lokalisatie van burgers mogelijk die zijn weerga in de analoge wereld niet kent. En de autoriteiten grijpen deze nieuwe mogelijkheden met beide handen en voeten aan.

Potentiële verdachten

Een reeks van wets- en beleidswijzigingen van de afgelopen jaren, helaas vrijwel alleen in juridische en academische kring heftig bediscussieerd, heeft tot een aantal nieuwe uitgangspunten voor de opsporing geleid. Slagwoorden daarin zijn: informatiegestuurde opsporing, pro-actieve opsporing en een verschuiving van individuele verdachten naar groepen potentiële verdachten. Dit politiejargon betekent in de praktijk dat niet langer uitsluitend wordt gezocht naar een verdachte nadat een misdrijf is gepleegd, maar dat in toenemende mate in kaart wordt gebracht wie eventueel in de toekomst een misdrijf zou kúnnen gaan plegen. En daarbij is de digitale goudmijn aan persoonsgegevens natuurlijk onmisbaar.

Nu wordt een dergelijke verandering van beleid niet per persconferentie door de minister-president aan het volk medegedeeld. Het is een langzaam proces, bestaande uit verbrokkelde wetgeving, beleidsrapporten, studies, en in dikke rapportages verstopte beleidsvoornemens. Bovendien wordt het proces gedeeltelijk internationaal voortgedreven, door druk van de Verenigde Staten en binnen de kaders van de Europese Unie. Uiteraard vind veel plaats onder het vaandel van terrorismebestrijding.

In het proces zijn een aantal trajecten te ontwaren. Bovenop de informatie die bedrijven en instanties nu al zelf over burgers verzamelen, komen er nieuwe verplichtingen om informatie vast te leggen. Binnenkort moeten telecom- en internetbedrijven bijvoorbeeld de verkeersgegevens van al hun klanten voor minstens anderhalf jaar bewaren ten behoeve van de opsporing. Zo verkrijgt de overheid een databestand met specifieke gegevens over het communicatiegedrag van alle burgers, en via de locatiebepaling van mobiele telefoons over hun reisbewegingen en verblijfplaatsen.

Bij de burgerlijke stand dienen over enige tijd naast de nu al verplichte digitale pasfoto, ook digitale vingerafdrukken te worden ingeleverd om een paspoort of identiteitskaart te verkrijgen. Zo verkrijgt de overheid een bestand met daarin de pasfoto"s en vingerafdrukken van al haar burgers. In het Europese Visum Informatiesysteem komen de biometrische gegevens te staan van de miljoenen reizigers die jaarlijks Europa aandoen. Zo verkrijgt de overheid een steeds verder uitdijend bestand met de vingerafdrukken en foto’s van burgers van buiten de Unie. Al deze (semi-) overheidsdatabanken worden bovendien met elkaar verknoopt.

Verlengstuk van het justitiële apparaat

In een ander traject worden de drempels om toegang te krijgen tot deze gegevens verlaagd. Was het eerder aan bedrijven om een belangenafweging te maken vóórdat zij persoonlijke gegevens aan de autoriteiten verstrekten, sinds kort zijn bedrijven dat domweg verplicht. Bedrijven worden zo een verlengstuk van het justitiële apparaat en krijgen een informatieplicht opgelegd.

Tegelijkertijd worden de criteria voor de inzet van opsporingsbevoegdheden door politie en justitie verzacht en kunnen zij deze bevoegdheden inzetten tegen een steeds bredere kring van personen. Het is niet langer altijd noodzakelijk om ‘verdachte’ te zijn, voordat politie en justitie in het persoonlijke leven mogen duiken. Tekenend in dit verband is een recent wetsvoorstel om het mogelijk te maken een speciaal politieregister in het leven te roepen voor de opslag van de gegevens van ‘onverdachte burgers’. Ook dit register kan vervolgens weer gecombineerd en vergeleken worden met allerlei andere databestanden.

De enorme hoeveelheid gegevens van alle burgers, verdacht en onverdacht, die zo onder handbereik van de overheid komen, maken ook de volgende stappen weer mogelijk: de continue monitoring van personen, goederen, geld en communicatie, en het pro-actief scannen van bestanden op zoek naar aanwijzingen voor nog te plegen misdrijven, de zogenaamde verkennende onderzoeken. Daarin vindt onderzoek plaats naar aanwijzingen van mogelijk te plegen misdrijven binnen een groep personen of een bedrijfssector. De autoriteiten proberen zo steeds meer in de toekomst te kijken. Voorkomen is immers beter dan genezen, is de gedachte.

Daarbij wordt in wezen van dezelfde techniek van ‘datamining’ gebruik gemaakt. Databestanden worden afgespeurd aan de hand van digitale profielen van ‘terroristen’ en ‘misdadigers’, of worden onderzocht op ‘afwijkende patronen’. En om ‘afwijkende patronen’ te vinden, is het noodzakelijk om te kunnen beschikken over de ‘normale patronen’ – wat onmiddellijk de precaire vraag oproept wat ‘normaal’ en wat ‘afwijkend’ is, wie dat bepaalt en wie dat controleert.

Diep geworteld wantrouwen

Het gevolg is in ieder geval dat het onderscheid tussen ‘verdacht’ en ‘onverdacht’ vervaagt. In feite spreekt hieruit een diep geworteld wantrouwen van de overheid tegen haar burgers. Een cruciaal uitgangspunt van de democratische rechtsstaat, namelijk dat een ieder onverdacht is tot het tegendeel door een onafhankelijke rechter is vastgesteld, is in rap tempo omgedraaid. In de ogen van de overheid is elke burger voortaan een potentiële, toekomstige verdachte. En dus moet van élke burger nu al zo veel mogelijk informatie worden verzameld, vastgelegd en doorzoekbaar gemaakt. Je kunt immers maar nooit weten.

Waarom wil de overheid van mij kunnen weten met wie ik een jaar geleden heb gebeld of geë-maild? Waarom wil de overheid van mij kunnen weten waar ik dinsdag 23 februari 2006 was? Waarom wil de overheid van mij kunnen weten welke websites ik bezoek? Waarom wil de overheid mijn digitale pasfoto en digitale vingerafdrukken hebben? Niet omdat ik op dit moment wordt verdacht van een misdrijf. De overheid zegt: beste burger, we verdenken u dan wel op dit moment nergens van, maar wellicht pleegt u in de toekomst wél een misdrijf. Of heeft u uw misdaad zo slim gepleegd, dat er we er nu nog niet achter zijn gekomen dat u daar de hand in had. Daarom willen we voor de zekerheid maar vast alles van u weten.

Een ander uitgangspunt dat sneuvelt is dat niemand verplicht is om mee te werken aan zijn eigen veroordeling. Door de – vaak verplichte – afstand van allerlei persoonlijke gegevens, vervaagt de betekenis van dit uitgangspunt. Bovendien zal er steeds vaker sprake zijn van een omkering van bewijslast. Als de computer meent een afwijkend patroon te hebben gevonden, is het aan de burger om te bewijzen dat er niets kwaads in schuil gaat. En als de computer een foutje maakt? Wie wint er dan? Het virtuele profiel, losgemaakt uit de ‘levende’ context, of de mens van vlees en bloed? Deskundigen waarschuwen al voor de enorme gevolgen van identiteitsdiefstal. Nu steeds meer essentiële gegevens gekoppeld worden aan één identiteitskaart of één nummer – denk aan het komende burgerservicenummer – zijn de gevolgen nauwelijks te overzien als iemand de hand weet te leggen op jouw unieke biometrische kenmerken, die als onderliggende identiteit gelden.

Veiligheids-Industrieel Complex

Het hierboven beschreven proces verloopt niet lineair. Soms komen er eerst nieuwe dataverzamelingen, en daarna nieuwe bevoegdheden die de toegang mogelijk maken tot de data. Soms ontstaan eerst nieuwe bevoegdheden en daarna pas nieuwe dataverzamelingen. Dwars daar doorheen speelt de technologische ontwikkeling, die steeds nieuwe toepassingen mogelijk maakt. Het is geen van bovenaf gestuurd complot, eerder een set van deels onsamenhangende maatregelen, vaak met de beste bedoelingen omgeven, maar die opgeteld tot een benauwend resultaat leiden dat misschien niemand écht gewild heeft – op delen van het opsporings- en inlichtingenapparaat en politieke hard-liners van diverse signatuur na, en niet te vergeten bedrijven die handelen in observatie-, identificatie- en registratietechnologieën. Critici spreken, naar analogie van het Militair-Industrieel Complex, over het ontstaan van het Veiligheids-Industrieel Complex.

Zo wordt een controle-infrastructuur – technisch en juridisch - gebouwd die zijn weerga in een democratische rechtsstaat niet kent. Als een – al dan niet kwaadwillende – overheid het wíl, kan ze in de toekomst met een druk op een paar knoppen optreden tegen burgers of bevolkingsgroepen omdat deze volledig transparant, identificeerbaar en lokaliseerbaar zijn. Zoals een aantal juristen onlangs concludeerden: áls de overheid zich als Big Brother wil gedragen, ligt de technische en juridische infrastructuur klaar.

De effecten van deze ‘surveillance society’ gaan verder dan het strafrechtelijke domein. Het is ook een instrument van sociale, culturele en economische disciplinering. Hoe vrij kun je je nog voelen als je je constant achtervolgt weet door een elektronische schaduw? Als al je stappen worden vastgelegd en gemonitored? Als onschuldige handelingen door computers als ‘verdacht’ worden aangemerkt, omdat een patroon afwijkt, of je iets doet dat past in het virtuele profiel van een misdadiger? En wat gebeurt er met het onderlinge vertrouwen in een maatschappij, dat onschatbare sociale kapitaal zowel tussen burgers onderling, als tussen burger en overheid, als een overheid steeds meer registreert, controleert en preventief optreedt?

En waar blijft de creativiteit, de verrassing van het onbekende en onverwachte, als je bij iedere aankoop op Internet een keuze wordt voorgeschoteld van producten die andere klanten ook hebben gekocht. Als bij de supermarkt op het individu toegesneden aanbiedingen opfloepen, omdat de computer van Albert Heijn heeft uitgerekend dat wie van gele vla houdt, ook wel gevoelig is voor paprika wokkels? Als je in Spanje niet zelf op zoek hoeft te gaan naar een leuk hotelletje, maar door een sms-je erop wordt geattendeerd dat tien kilometer verderop een hotel ligt waar je een leuke korting op een overnachting kunt krijgen?

Tot nu toe lijken deze ontwikkelingen weinigen te deren. Dat zal deels te maken hebben met de onbekendheid van de ontwikkelingen, die vaak in juridische termen verpakt zijn, salami-gewijs tot stand komen, of bedisseld worden in niet-transparante internationale fora. Deels zal het ook te maken hebben met de dominante focus op veiligheid. Daarnaast kent Nederland nauwelijks een traditie op het terrein van de bescherming van burgerrechten. Een burgerrechtenbeweging, of burgerrechtenorganisaties bestaan niet of nauwelijks. Het gemak waarmee de privacy wordt ingeleverd, duidt overigens op een merkwaardige schizofrenie in de verhouding tot de overheid. Als we de onderzoeken mogen geloven, heerst er veel wantrouwen van burgers tegen de overheid of ‘de’ politiek. Het zijn zakkenvullers, ze doen toch wel waar ze zin in hebben, ze gaan hun eigen gang, het is een elite die zich niks aantrekt van de noden van het gewone volk. Maar als het om veiligheid en privacy aankomt, blijkt er plotseling sprake van een welhaast onbegrensd vertrouwen in diezelfde overheid en politiek.

Maar soms gaat het simpelweg om ‘gemak’ of ‘voordeeltjes’. Uit een recente enquête bleek dat een meerderheid van de bevolking zou afzien van een geanonimiseerde OV-chipcard, als daar maar wat materiele voordeeltjes tegenover stonden – een goedkopere kaart bijvoorbeeld. In de Verenigde Staten kun je bij de McDonalds al betalen met je vingerafdruk. Dat gaat sneller dan bij de gewone kassa, dus is lekker gemakkelijk. Zeker als je ook nog een korting krijgt, als je met je vingerafdruk betaalt in plaats van met je portemonnee staat te hannesen. Dat zal zeker voor de Nederlander een aanlokkelijk perspectief zijn. De vraag wat een bedrijf in godsnaam met jouw unieke lichaamskenmerken moet, gekoppeld aan je creditcardgegevens, wordt dan niet eens meer gesteld.

Zo slaapwandelen we de surveillance society binnen.