-
19 juli 2007
“Geen gevaar voor de volksgezondheid”
“Geen gevaar voor de volksgezondheid” is de mantra van de autoriteiten als er zich een ramp of brand voordoet in een chemische of nucleaire installatie. Ook in de afgelopen week bij een grote brand in een koelinstallatiebedrijf in Roermond en na een aardbeving in Japan.
Bij ’s werelds grootste kerncentrale Kariwa was eerst niets aan de hand. Later bekende de bedrijfsleiding dat “kleine hoeveelheden radioactief materialen in de atmosfeer terecht waren gekomen” en dat 1200 liter radioactief water in zee was gelekt. Er zouden deksels van containers met radioactief afval zijn afgevallen. Maar steeds herhalen de autoriteiten hun mantra, nog voordat bekend is welke stoffen er precies zijn vrijgekomen. Het geeft duidelijk aan dat milieu en gezondheid nog steeds sluitposten zijn in ons dolgedraaide economische systeem.
Tijdens het schrijven van dit stukje blijkt dat in Roermond de dooddoener “geen gevaar” na zeven uur werd vervangen door de mededeling dat buurtbewoners moeten opletten voor roetdeeltjes. De bevolking wordt aangeraden geen groenten uit eigen tuin te eten, de handen te wassen na aanraking met roetdeeltjes en kinderen niet op de grond of in zandbakken te laten spelen. Komende week verschijnen de resultaten van het RIVM-onderzoek naar de risico’s van de roetdeeltjes. De uitslag van het onderzoek is voorspelbaar. Met veel gevoel voor raffinement zal worden gewezen op de mogelijke gezondheidsrisico’s van de roetdeeltjes, maar dat de hoeveelheden die bij de brand zijn vrijgekomen absoluut geen reden zijn om je ongerust te maken. Het zou me verbazen als de uitslag anders zal luiden. De aandacht is op roet gevestigd, over de risico’s van 7 uur blootstelling aan mogelijk andere giftige stoffen is niets te lezen.
Rampen springen altijd het meest in het oog. De ramp bij de pesticidefabriek in Bhopal (1984), de kernramp in Tsjernobyl (1986) of, dichter bij huis, de Bijlmerramp (1992) blijven door hun omvang en nasleep lang voortleven in de herinnering van mensen. Chronische lage blootstelling aan de ongeveer 100.000 verschillende chemische stoffen die in Europa zijn geregistreerd, spreekt minder tot de verbeelding. Van het overgrote deel is weinig of geen informatie beschikbaar over de effecten voor leefmilieu en gezondheid.
Een ander voorbeeld: de dagelijkse lozingen die plaatsvinden in de uraniummijnbouw en bij uranium- en kerninstallaties. Bij al deze fases in de kernketen komen radioactieve stoffen vrij. Nederland betrekt haar uranium voornamelijk uit Niger. Veel mijnwerkers zijn chronisch ziek.
Er zijn risicomodellen ontwikkeld voor bepaalde stoffen, maar die blijken vaak niet toereikend doordat ze niet of nauwelijks in de praktijk zijn getoetst. Daarvoor is onderzoek nodig. Dat soort onderzoek, in het belang van een gezond leefmilieu en de kwaliteit van onze samenleving, vindt echter nauwelijks plaats. Om de eenvoudige reden dat het geen geld oplevert, maar geld kost. Toch is kennis en inzicht de enige manier om weerstand te bieden aan gemanipuleerde informatie.Universiteiten zouden hierin een belangrijke rol kunnen vervullen. Maar hebben die instituten nog wel binding met de samenleving?
In mijn beleving is er steeds minder plaats voor de maatschappelijke taak van universiteiten, waardoor ze geïsoleerd raken van de samenleving. De band met het bedrijfsleven wordt daarentegen steeds sterker. Het doembeeld “Landbouwuniversiteit wordt geen hoer van het bedrijfsleven!”op affiches die ik samen met andere leden van de Wageningse Studenten Organisatie bijna twintig jaar terug plakte in de straten van Wageningen is meer dan bewaarheid geworden. Steeds meer onderzoek wordt door het bedrijfsleven betaald en komt zelfs onder embargo. Dat is een jammerlijke ontwikkeling. Kennis moet immers toegankelijk blijven voor iedereen. Ook de voortgaande bezuinigingen op de budgetten van de wetenschapswinkels, die eerdere saneringen hebben overleefd, laten zien dat er steeds minder ruimte is voor toegang tot onderzoek en kennis voor maatschappelijke groepen. Bij de Rijksuniversiteit in Groningen moet de wetenschapswinkel verder krimpen, terwijl het college van bestuur zichzelf een salarisverhoging toekent van tienduizenden euro’s.
Het is ontegenzeggelijk waar dat het leefmilieu, mede door de bewustwording dankzij de milieubeweging, de afgelopen decennia een stuk schoner is geworden. Maar geeft dat ook reden tot optimisme? Ik vrees van niet. Door de toenemende liberalisering van de markt krijgen chemische bedrijven en kernindustrie vaker dan voorheen het voordeel van de twijfel bij gezondheidsrisico’s. In de praktijk strijden mensen die vergiftigd zijn jarenlang tegen bedrijven en de overheid, waarbij de meeste van hen het opgeven.
Het is de hoogste tijd om prioriteiten te verleggen, een moratorium in te voeren op nieuwe stoffen totdat de 100.000 stoffen van de lijst zijn onderzocht. Pas dan kan ik “geen gevaar voor de gezondheid” serieus nemen.