-
04 augustus 2019
Humor?
Ik ben een humorloze engerd. Net als de meeste lezers van een extreem links blad als Konfrontatie. Althans, dat zal NRC-columnist Maarten Boudry ongetwijfeld vinden. Zelf vind ik het nogal meevallen. Ik lach heel wat af.
De aanleiding voor diverse stukjesschrijvers om het over humor te hebben wil ik hier eigenlijk buiten houden. Het was iets met een ruig festival ergens in de Achterhoek, waar mensen van de organisatie meenden grappig te zijn door eens lekker hard op moslimtenen te gaan staan. Hè ja, dat gebeurt nou nooit, het werd eens tijd. En nadat bleek dat veel mensen daarover vielen kwam natuurlijk het argument van de vrijheid van meningsuiting, want anderen kwetsen mag, zolang het maar met woorden is.
Commotie op twitter, ik zit niet op twitter, dus bleef het voor mij bij wat halfgelezen Facebookberichten. Daarna viel mijn oog op een artikel over humor in NRC, waarin Christiaan Weijts met instemming de Franse filosoof Henri Bergson aanhaalt, die vond dat humor een sociale functie heeft, namelijk het verstevigen van de groepsband, en dat humor dus altijd neerkomt op het uitsluiten van anderen: anderen die deze humor niet kunnen volgen, of, nog vaker, anderen die het onderwerp vormen van de grappen, die dus door de groep belachelijk gemaakt worden. Letterlijk.
Dat lijkt me een heel beperkte kijk op humor. Lachen om anderen, je kunt je zelfs afvragen of dat wel humor genoemd moet worden. In elk geval vind ik het een kortzichtige vorm ervan. Niet dat ik zelf nooit eens om een ander gelachen heb, maar terugkijkend vind ik dat nooit een mooie herinnering. Ik kan niet garanderen dat ik het nooit meer zal doen, want net als roddelen kan het soms even lekker zijn, maar het is duidelijk niet mijn favoriete vorm.
Wat was er nou gebeurd? Maarten Boudry had na de commotie over de kwetsende ‘humor’ op dat festival een column geschreven met als titel: ‘Humor als dekmantel voor racisme’ (NRC 25 juli 2019). Ik weet nog dat ik dacht: zo, die zit! Verderop schreef hij: ‘Racisme gaat niet om de intenties van de daden, maar om de gevoelens van het slachtoffer. Als iemand het als racisme aanvoelt, dan is het racisme.’ Weer was ik verrast door deze columnist, die ik verder nog niet zo goed kon plaatsen. En hij ging nog verder: ‘Witte mensen die dat oneerlijk vinden, getuigen van wat in de literatuur “witte fragiliteit” genoemd wordt, het onvermogen om je eigen racisme onder ogen te zien en schuld te bekennen.’ Ik zou hier zeggen: de onwil in plaats van het onvermogen, maar dat is een kleinigheid. Belangrijker is dat later bleek dat Maarten B er helemaal niks van meende!
Het was humor, satire! Lachen zeg.
Rechtse mensen waren boos over zijn column, dat was erg leuk natuurlijk, maar dat linkse mensen er juist enthousiast over waren sloeg alles. Ze maakten zich in zijn ogen ‘onsterfelijk belachelijk’. Begrippen als ‘cultureel racisme’ en ‘witte fragiliteit’ vindt Maarten B in werkelijkheid juist verwerpelijk: ‘een extreme vorm van zwartwitdenken (bekend als “intersectionaliteit”) dat bij wijlen zo’n absurde vorm aanneemt dat je je afvraagt of die lui je voor de gek houden.’
Hij stelt dat ‘kritiek hebben op een andere cultuur’ moet kunnen, dat heeft niets met racisme te maken, vindt hij. Ik denk dat hij zichzelf ziet als een intelligent iemand die veel nadenkt. Laat hij dat dan ook eens doen. Een cultuur is een organisch ontstaan samenraapsel van tradities, gewoonten, smaak en ideeën. Het is nooit een statisch geheel, en ik herken me zelden in wat geschetst wordt als ‘de Nederlandse’ of ‘de Europese’, ‘de Friese’ of ‘de Zeeuwse’ cultuur. Zelfs niet in ‘de linkse’ of ‘de anarchistische’ cultuur. Ik wil graag als mens gezien worden, uniek en tegelijk deel uitmakend van de mensheid. Particulier én universeel. Zo kunnen we ieder mens bekijken, ook mensen die wel hechten aan wat zij hun cultuur noemen. Pin mensen niet vast op die ‘cultuur’, maar deel je menselijkheid met ze, en als er aanleiding toe is, spreek ze dan aan op hun gedrag of misschien, in een goed gesprek, op hun ideeën. Wie weet valt er in zo’n gesprek met elkaar te lachen.
Samen te lachen, niet om elkaar, maar mét elkaar.
Christiaan Weijts schrijft: ‘humor staat niet aan de kant van empathie en mededogen. Af en toe moet je ongevoelig kunnen zijn, om al het leed te kunnen relativeren.’
Oké, als ik grinnik of de slappe lach heb denk ik inderdaad meestal niet tegelijk aan de klimaatcrisis of aan al het leed van mens en dier elders op de planeet. Maar dat betekent toch helemaal niet dat we elkaar dan maar moeten uitlachen?
Vroeger lachte ik in die zin wel eens met Belgen, awel, dat wil zeggen óm Belgen, dat was in de tijd van de Belgenmoppen. ‘Lachen met’ in de Vlaamse betekenis, want ‘lachen met x’ betekent bij de Belgen dat x uitgelachen wordt, zoals ook te lezen valt in Boudry’s stukje. Maar al snel ontdekte ik dat de Belgen ook boekjes hadden met Nederlandermoppen. Die vond ik nog veel leuker. Misschien omdat die meer weg hadden van zelfspot. ‘Eén cola met vijf rietjes’ heette het boekje dat ik in huis had. Lachen zeg! Met Vlaamse en Nederlandse vrienden heb ik in die tijd veel van die moppen uitgewisseld en we hadden er reuze lol om. Deze ‘humor’ vindt bijna niemand nu meer interessant. Ik ook niet. Het boekje is al lang geleden uit mijn kast verdwenen. Zo zal het hopelijk uiteindelijk gaan met alle andere ‘humor’ ten koste van personen of groepen die afwijken van de sociale norm.
Er zal genoeg te lachen blijven: zelfspot, taalgrappen, logicagrappen, onverwachte situaties, en de universele kwetsbaarheid, het voor iedereen herkenbare tragikomische menselijke falen.