Skip to main content
  • 16 september 2008

Het Non-Proliferatie Verdrag of toch ieder land zijn eigen kernraket?

Henk van der Keur

De druk van het Westen op Iran om af te zien van haar uraniumverrijkingsprogramma neemt steeds verder toe. Westerse landen, waaronder ook Israël kan worden gerekend, vrezen dat Iran kernwapens wil maken. Tegelijkertijd is de nucleaire deal tussen de VS en India in de laatste fase van het goedkeuringstraject beland. Als het Amerikaanse Congres het bilaterale kernverdrag tussen de beide landen goedkeurt kan India als niet-lid van het Non-Proliferatie Verdrag (NPV) rekenen op dezelfde privileges als NPV-leden. Per saldo wordt de formeel niet erkende kernwapenstaat als zodanig wel erkend door het Westen, terwijl van Iran - dat als NPV-lid volledig recht heeft op het ontwikkelen van een kernenergieprogramma – wordt geëist haar activiteiten op het gebied van uraniumverrijking te staken. Men kan zich bij deze ontwikkelingen afvragen wat het NPV waard is. Die vraag is overigens niet nieuw. Het discriminatoire karakter van het NPV zit verankerd in de tekst van het verdrag zelf. De grenslijn tussen de officieel geaccepteerde kernwapenstaten en de niet-kernwapenstaten, de haves en de have nots werd arbitrair getrokken. Dat onderscheid tussen ‘Goden en koeien’ (Quod licet lovi, non licet bovi: wat God vrij is te doen, is verboden voor koeien), is nog steeds een twistappel. Het is niet louter toeval dat de vijf kernwapenstaten de vijf permanenente leden zijn van de VN-Veiligheidsraad. Het is een onrechtvaardig onderscheid, die officieel is gesanctioneerd door het NPV. Het bezit van kernwapens wordt op die manier beloond door een grotere politieke invloed: de status van het behoren tot de club van supermachten. Israel, India, Pakistan lijken allemaal meer serieus te worden genomen sinds ze kernwapens hebben. Het is dus niet zo verwonderlijk dat meer landen zo’n status wensen.

In de Westerse wereld wordt het vanzelfsprekend gevonden dat Iran (en in de jaren negentig Irak) inspecties door het Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA) krachtens het NPV accepteert. Maar bijna 40 jaar terug werd dat ook in het Westen helemaal niet zo vanzelfsprekend gevonden. Het NPV werd in 1970 van kracht, maar samen met andere Europese landen accepteerde Nederland geen inspecties door het IAEA. Nederland had al een kerncentrale in Dodewaard en was bezig met de bouw voor een proeffabriek voor uraniumverrijking van Ultracentrifuge Nederland (Urenco) in Almelo. Het plan voor de bouw van een nieuwe kerncentrale lag op de tekentafel. De Europese landen die destijds verenigd waren in de EEG, de voorloper van de EU, hadden een eigen regionaal atoomenergieagentschap opgericht: Euratom. Dit Europese bureau past safeguards (waarborgen, toezicht veiligheid) regelgeving en controles toe op hun eigen installaties en materialen. Het IAEA is afhankelijk van Euratom voor hun gegevens en controleren slechts de boeken. Dit is feitelijk niets meer dan zelfcontrole. Dit geeft een slecht voorbeeld voor andere regio’s, die ook zo’n soort van zelfcontrole wensen. Japan stelde in de aanloop naar de NPV-toetsingsconferentie van 1995 voor een Aziatische variant van Euratom op te richten, maar dat kon rekenen op een Westers veto.

Pas 2 mei 1975, vlak voor de toetsingsconferentie, ratificeren alle Euratom-partners - behalve Frankrijk - het NPV [Jahrbuch Atomwirtschaft 1976]. Anderhalf jaar later, dus uiterlijk in november 1976, zou de Verificatieovereenkomst (via Euratomverordeningen) in werking treden. Men kan dus stellen dat er tussen 19 juli 1971 (de datum van het in werking treden van het Verdrag van Almelo) en 21 februari 1977 geen sprake is geweest van veiligheidscontroles op de Urenco-installaties  die voortvloeien uit overeenkomst(en) met de IAEA. Het is ronduit opmerkelijk dat geen enkele krant daarover in die tijd schreef. Het staat slechts vermeld in het boekje Kernenergie en Kernwapens (Nederlands Instituut voor Vredesvraagstukken, 1977) Nederland leverde als niet-NPV-lid reactorvaten (RDM) aan het apartheidsregime in Zuid-Afrika en wie weet ook wel aan de sjah van Perzië, dat alles wat nodig was voor een kernprogramma door de VS geleverd kreeg.

Iran heeft inspecties door het IAEA nooit geweigerd. Integendeel, het ging zelfs vrijwillig akkoord met een controlesysteem – een zogenaamd Additioneel Protocol -  dat verder reikt dan de maatregelen in het NPV. Door een resolutie van de VN-Veiligheidsraad, die onder druk van de VS tot stand kwam, wordt Iran verboden uranium te verrijken. Daardoor verwerpt Iran formeel de naleving van het Additionele Protocol, maar in de praktijk – en dat wordt ook erkend door het IAEA – leeft Iran dat ‘extra’ controlesysteem wel na.
Kortom, wat kan het Westen Iran verwijten?
En waarom kan India, niet-lid van het NPV, wel rekenen op handel in kernmaterieel en splijtstoffen? Kortom, wat is het NPV, toch al niet zo’n goed verdrag, nog waard?
Je zou cynisch kunnen vaststellen dat het wellicht beter zou zijn als ieder land zijn kernraket heeft.