-
08 maart 2016
Feminisme, vrouwen en gevechtsfuncties
Eind februari las ik dat India alle legerfuncties open gaat stellen voor vrouwen. Vrouwen mogen gaan vechten aan het front, aan boord van onderzeeërs en in tanks. 2½ Procent van de Indiase militairen is vrouw. Het loopt echter wat minder hard van stapel dan ik in eerste instantie las. De invoering zal stapsgewijs gaan, waarbij het stappenplan nog gemaakt moet worden. Maar de trend is onmiskenbaar: in steeds meer landen gaan vrouwen volop meevechten.
In december 2015 kondigde de VS aan dat vrouwen voortaan gevechtsfuncties kunnen bekleden. (NRC 25/2/16) In Jane's Defence Weekly (JDW) stond onlangs een artikel over het beleid van het Verenigd Koninkrijk over het toelaten van vrouwen tot het overgrote deel van de posten. Nu al is 79 procent van de marine-, 94 procent van de luchtmacht- en 70 procent van de landmachtbanen opengesteld. Ook de toegang tot de zogenaamde ground close combat (GCC) functies wordt verwacht. (Women in close combat: the UK decission, JDW February 3, 2016, pp. 22-26). Het artikel is opgeleukt met foto's van vrouwen – weer eens iets anders in een militair tijdschrift – en zelfs voor de buitenkant is een covergirl gevonden.
De gang van zaken roept bij mij de vraag op hoe het zit met de toegankelijkheid in Nederland. JDW schrijft dat hoewel officieel alle functies zijn opengesteld voor vrouwen er twee uitzonderingen zijn. Ze mogen niet bij de mariniers en niet aan boord van onderzeeërs. Dit laatste staat al op de tocht, zoals te lezen valt in een interview over het ontwerp van nieuwe onderzeeërs voor de Nederlandse marine. Toch komt Nederland achteraan kakken: Canada, Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitsland, Nieuw Zeeland, Noorwegen, Polen, Roemenië, Spanje en Zweden kennen geen restricties op GCC-taken volgens JDW. Bij de Commando's mogen Nederlandse vrouwen wel, al kwam een paar jaar geleden een vrouw die het probeerde van een koude kermis thuis. Ze zou de groepsdynamiek doorbreken en werd buiten de selectie gezet.
Het is 8 maart vandaag. Internationale Vrouwendag is de actiedag van de vrouwenbeweging. Vrouwendag werd voor het eerst uitgeroepen door Clara Zetkin op de internationale vrouwenconferentie in Kopenhagen in 1910, waaraan 100 mannen en vrouwen deelnamen uit 17 landen. De aanleiding was de massale staking op 8 maart 1908 in de Verenigde Staten van vrouwen in de textiel- en kledingindustrie voor een achturige werkdag, betere arbeidsomstandigheden en kiesrecht. Na de Eerste Wereldoorlog, in 1921, werd de dag weer in ere hersteld. Vier jaar eerder waren op die achtste maart vrouwen in Sint Petersburg massaal in opstand gekomen tegen de verschrikkingen van die oorlog en de voedseltekorten. De demonstratie liep uit op een algemene staking. Vrouwendag zou met de Tweede Wereldoorlog grotendeels verdwijnen. Pas op 8 maart 1960 werd Internationale Vrouwendag in Nederland weer grootscheeps gevierd. Ook in de Verenigde Staten, waar de tweede feministische golf uitbrak, werd de Internationale Vrouwendag weer een traditie. In 1978 werd Internationale Vrouwendag officieel erkend door de Verenigde Naties.
Vrouwendag wortelt in een radicale maatschappijvisie. Zetkin was socialiste, antimilitariste en strijdmakker van Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht. De dag is onderdeel van een feministische strijd tegen gevestigde belangen. Dat feminisme is in mijn beleving gericht op een culturele, economische en politieke verandering ten aanzien van economisme (ofwel blindheid ten opzichte van andere kanten van onderdrukking, zoals familiestructuren, racisme, seksueel); het zogenaamd mannelijke als maatstaf nemen en het zogenaamd vrouwelijke minder waarderen en belonen (huishoudelijke arbeid, zorg); tegen de onderdrukkende rol van de Staat die bestaande structuren verdedigt en wenselijke verandering tegenhoud; en een internationaal systeem dat is gebaseerd op rivaliteit in plaats van samenwerking, op uitsluiting in plaats van opname. (Zie Nancy Fraser, voor een uitwerking van deze punten.) Feminisme wordt tegenwoordig vaak verward met emancipatie, waarbij vrouwen gelijke rechten met mannen krijgen. Feminisme is daarentegen een veel fundamenteler maatschappijkritiek en heeft zich veel beziggehouden met oorlog, imperialisme en onderdrukking.
Gelijke rechten tussen mannen en vrouwen zijn er nog steeds niet. Die zouden er moeten zijn, ook in het leger (met zijn vele misstanden, google maar eens), maar dat betekent nog niet dat het een feministische ontwikkeling is als vrouwen deel gaan nemen in de onderdrukkende organen van de Staat en mee mogen vechten aan het front. Het leger heeft inmiddels ook zijn humanitaire taak, maar blijft toch vooral het middel om de Nederlandse Staat en zijn belangen te verdedigen en een internationale orde in stand te houden die allerminst inclusief is. Maandblad Opzij stelt waarschijnlijk onbedoeld dat Minister van Defensie Jeanine Hennis-Plasschaert zich inzet voor vrede, vrijheid en veiligheid in Nederland en Europa. De wereld is groter en in Libië ondervindt men het optreden van de NAVO-landen nu nog dagelijks. De Saoedi's gebruiken door de Verenigde Staten geleverde clusterbommen op Jemen. In Syrië en Irak verergert men de situatie door bombardementen en NAVO-bondgenoot Turkije mag huishouden in Koerdistan. Het is slechts een greep uit de negatieve gevolgen van recent militair optreden.
Vrouwenstrijd moet gaan om vrede, veiligheid en vrijheid voor vrouwen én mannen, hier en – in de ruimste zin van het woord – ook daar. Niet om gevestigde en onderdrukkende belangen op het schild te hijsen.