Skip to main content
  • 17 januari 2006

Boris Driepinter

Ronald van Haasteren

Gaan onze jongens nu wel of niet naar Uzurgan? Wat een inhoudelijk debat had moeten zijn over de vraag of Nederland nu wel of niet als onderaannemer van het Amerikaanse buitenlandse beleid wil fungeren, is nu al weken lang gegijzeld door de kleinste coalitiepartij van het kabinet Balkenende. D66 dacht half december een kans voor open electoraal doel te ontwaren. Een militaire missie naar Afghanistan was omstreden in het CDA, van de PvdA werd verwacht dat het tegen de missie zou zijn, dus de kans dat de missie door zou gaan werd in democratische kringen sowieso laag ingeschat. En wat is electoraal mooier voor een klein partijtje dan bij voorbaat het succes van het afblazen van de onder de bevolking omstreden de missie op te eisen? Daar kun je tenminste de gemeentelijke verkiezingsboer mee op.

Dus zei D66 parmantig ‘nee’ tegen de missie, nog voordat het kabinet er over had gesproken en nog voor er een parlementaire discussie was geweest. Volgens Haagse insiders was Boris Dittrich ook ditmaal haantje de voorste om te voorkomen dat zijn grote concurrent om het politieke leiderschap van D66, Alexander Pechthold, in het kabinet zijn njet zou uitspreken en zelf met de eer zou gaan strijken. Een schoolvoorbeeld van ‘politieke politiek’, zoals de Fransen dat zo mooi zeggen, en een van de belangrijkste  redenen waarom een groot deel van de Nederlandse bevolking volkomen ziek is van Den Haag.

Maar D66 maakte een taxatiefoutje. De missie naar Afghanistan bleek op meer steun te kunnen rekenen dan verwacht. Wat volgde was een wekenlang durende stoelendans over besluiten die voornemens waren, en later toch weer besluiten, politieke partijen die eerst niet, en vervolgens weer wel wilden discussiëren over dat voornemen, pardon, besluit, en een premier die na wekenlang zwijgen stelde dat alles op een misverstand berustte en dat de zaak ‘klaarhelder’ was. En de coalitiepartijen, die om de interne onenigheid te omzeilen allerlei staatkundige procedurele noviteiten hadden geïntroduceerd, verkondigden op hoge toon dat het ‘Haags gedoe’ over procedures nu eindelijk eens moest ophouden zodat er over de inhoud gesproken kon worden. Je moet maar durven.

Aan D66 zijn dit soort escapades wel toevertrouwd. Het is de partij die stellig verklaarde nooit met het CDA en VVD een regering te vormen, en het even later toch deed. De partij die jarenlang met zijn staatkundige kroonjuwelen liep te leuren om ze vervolgens doodleuk bij het oud vuil te gooien om de coalitie te redden en het volk meedeelde dat alles op een misverstand berustte: D66 was de partij van het Onderwijs! Het is ook de partij die de publieke omroep om zeep hielp, de verzorgingsstaat sloopte, de andere kant opkeek bij de introductie van draconische terrorismewetten, voorstander was van de jarenlange opslag van het communicatiegedrag van 450 miljoen Europese burgers en zich als geen ander hard maakte voor de Europese Grondwet. Om na het overdonderende nee van het referendum te verklaren dat ze geweldig gelukkig met de uitslag waren.

Eén mysterie blijft voorlopig echter onopgelost. Hoe kan het toch zijn dat de partij nog steeds op vijf zetels in de opiniepeilingen kan rekenen?