-
28 maart 2009
Kernongeval bij Harrisburg was het begin van het einde van de kernenergie
Al jarenlang wordt geroepen dat een heropleving van kernenergie nabij is. Maar dertig jaar na de gedeeltelijke kernsmelting van reactor 2 van de kerncentrale Three Mile Island bij Harrisburg heeft de kernindustrie nog steeds niet kunnen aantonen dat de kerncentrales van nu veiliger zijn dan die van dertig jaar geleden. Bovendien leren de lessen uit de economische crises van de jaren zeventig en tachtig, en de nasleep van de kernongevallen in Harrisburg en Tsjernobyl die daarmee samenvielen, dat een renaissance van de kernindustrie niet waarschijnlijk is.
De veiligheid van kerncentrales is er niet beter op geworden. Integendeel. Bij de bouw van de meeste bestaande kerncentrales, die van de tweede generatie, werd aangenomen dat deze reactoren een maximale levensduur van 30 tot 40 jaar zouden hebben. In het Westen is verlenging van de levensduur van deze verouderde kerncentrales op dit moment de trend. Dat geldt vooral voor het meest gangbare reactortype, de drukwaterreactor (PWR), hetzelfde type reactor als de rampreactor van Harrisburg. Verlenging van de levensduur van ingewikkelde systemen als een kernreactor is om twee redenen een zeer riskante ontwikkeling. In de eerste plaats vanwege de directe gevolgen: oude reactoren lijden aan ouderdomsproblemen zoals corrosie en afslijting. Verouderingsprocessen zijn moeilijk te detecteren, omdat ze gewoonlijk plaatsvinden op het microscopische niveau van de binnenste structuur van materialen. Ze worden vaak pas ontdekt na een storing of een breuk in een component. De twee ongevallen met de kerncentrales in Tricastin en Romans-sur-Isère in het zuiden van Frankrijk vorig jaar juli zijn hiervan typische voorbeelden. In de tweede plaats maakt het upgraden van een verouderd systeem de beveiliging van het vernieuwde systeem een stuk gecompliceerder. Per saldo wordt de veiligheid van het gehele systeem minder. De meest optimistische verwachting is dat de nieuwe generatie (vierde) kerncentrales pas in 2030 kunnen worden gebouwd. Het is echter allerminst zeker dat deze centrales substantieel veiliger zullen zijn dan de huidige generatie kerncentrales.
Tot het kernongeval bij Harrisburg op 28 maart 1979 plaatsvond, verwachtte de VS in 1979 ongeveer 14% van de elektriciteit uit kernenergie op te wekken. De VS had voor dat jaar voor 5000 tot 8000 MW aan kernvermogen besteld. Voor het eerst meer dan in 1974. Zeventien elektriciteitsbedrijven hadden aanvragen liggen voor de bouw van 30 nieuwe kerncentrales. Maar al deze centrales werden afbesteld. Hoewel de regering Carter vlak na het ongeval nog steeds het voornemen had om tot het jaar 2000 er 200 tot 500 kerncentrales bij te bouwen is er sinds de partiële kernsmelting bij Three Mile Island geen enkele gebouwd. Het kernongeval betekende een waterscheiding voor de kernindustrie. De industrietak had het al zwaar te verduren door de economische crisis. In het kielzog van de oliecrisis van de jaren zeventig stagneerde de snelle groei van kernvermogen in de Westerse wereld dramatisch vanaf 1977, in de VS begon dat al in 1974. Projecten werden gestopt en de bouw van nieuwe centrales werden vertraagd. Tegelijkertijd veroorzaakte 'Harrisburg' een snelle groei van de antikernenergiebeweging in Europa en dat kernenergie een serieus discussiepunt werd binnen de gevestigde politieke partijen. Alleen in dictaturen en autoritair geregeerde landen nam de bouw van nieuwe kerncentrales snel toe. Een uitzondering hierop was Frankrijk. Van 1979 tot 1982 besteedde Frankrijk 3 miljard dollar per jaar aan kerncentrales en kwam er iedere twee maanden een nieuwe kerncentrale in bedrijf, 18 om precies te zijn. Ter vergelijking: sinds 1982 werden in Frankrijk slechts 17 reactoren gebouwd en slechts vijf besteld. Dat is tekenend voor de tweede malaise die zich voor de kernenergiebranche aandiende. Sinds eind jaren tachtig stijgt de wereldwijde capaciteit aan kernvermogen veel trager, van 300 tot 366 Gigawatt elektriciteitsvermogen in 2005. Wederom in het kielzog van een economische crisis en een kernongeval, de kernramp in Tsjernobyl (1986). De bouw van de eerste privaatgefinancierde kerncentrale sinds decennia, in Finland, loopt twee jaar achter op schema en heeft op dit moment een budgetoverschrijding van 60%. Bepaald geen visitekaartje voor nieuwe bestellingen. In de VS spreekt de invloedrijke conservatieve denktank Cato zich onomwonden uit tegen kernenergie omdat er teveel overheidssubsidie in gepompt moet worden, maar ook neutrale organisaties als ouderenbonden die weigeren extra belasting te betalen voor kernenergie.
De kernlobby heeft in de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in de verbetering van het imago van kernenergie om de publieke opinie over deze energiebron te doen kantelen in haar voordeel. De lobby is daar slechts ten dele in geslaagd. Maar met de hedendaagse crisis wordt dat voordeel weer snel tenietgedaan. Meer dan voorheen in het kernenergietijdperk treedt er een ongekende economische krimp op. Dat maakt de kans op een renaissance van de kernindustrie zeer gering, zoals de lessen uit de geschiedenis leren. Met de toenemende ouderdom van het kernreactorpark is het bovendien goed voorstelbaar dat er opnieuw een ongeval gaat plaatsvinden van het formaat kernongeval in Harrisburg of erger. Dat was bijvoorbeeld bijna het geval met de kerncentrales Besse-Davis (2002) in de VS en Forsmark (2007) in Zweden. Het is zonde van al het geïnvesteerde geld, dat beter aan duurzame energie had kunnen worden besteed.