-
11 januari 2006
De Afrastering
We hadden niet verwacht een afrastering tegen te komen. Dwars over het pad.
Het bos bij Appelscha, voorjaar 2005. Een vrijplaats. Een anarchistentreffen. Maar toch, hier stonden we, midden in het bos in onze vrijheid beknot. Birgit voelde aan de afrastering. Snel trok ze haar hand terug. “Shit! Er staat stroom op!”
Zouden we erover kunnen? Of beter gesteld: Was het ons een stroomstoot waard en een scheur in ons broek?
“Wordt lastig. Als je leven er nu van af hangt,” zei ik “Dan is het wat anders,”
Maar ons leven hing er niet vanaf. Onze vrijheid ook niet. En het kon niet zo zijn dat er nergens een uitgang was. Toch?
Dus volgden we de afrastering. Daarvoor moesten we telkens bukken om laaghangende takken te ontwijken en oppassen dat we geen schok kregen, zo vlak liepen we er langs. Al die moeite om een uitgang te vinden! Omdat we geen zin hadden om dezelfde weg terug te lopen.
“Stel je voor dat dit het land is, dat je wilt ontvluchten.” verzuchtte Birgit. Zwijgend liepen we verder. Allebei zullen we gedacht hebben aan die avond ervoor. We waren met een groep mensen vanuit Appelscha naar Ter Apel gereden. Daar is een ‘vertrekcentrum’ en daar waren we gaan demonstreren. Spandoeken en trommels mee. We hadden de toegangspoort gesloten getroffen. De tot vrijwillig vertrek gedwongen vluchtelingen die er zitten waren in korte tijd massaal toegestroomd. Niet veel later waren ook wij op het terrein, binnengekomen door een gat dat iemand in de omheining had geknipt.
Het land ontvluchten. Die mensen daar in Ter Apel hadden dat dus gedaan. Het was gelukt, maar nu waren ze in Ter Apel om te worden ‘voorbereid’ op hun ‘terugkeer’. En dan? Nog zie ik de beelden voor me van mensen die de grens Marokko-Spanje trachtten over te komen. Over hekken waar die afrastering in het bos bij Appelscha niets bij is. Bebloede handen van wanhopigen die er niet in geslaagd waren om over te klimmen.
“Als het je land is, is je land je gevangenis,” merkte ik na een poosje op. Intussen was het einde van ‘ons’ hek, onze ‘grens’, nog niet in zicht. Dat ergerde ons, want aan de andere kant, parallel aan dat hek, bevond zich het makkelijk begaanbare pad dat we hadden willen nemen.
Intussen begon het donker te worden. Nog even en we deden iets dat niet was toegestaan: ons na zonsondergang in het bos bevinden. Visioenen van boze boswachters die hoge boetes uitdelen kwamen in ons op. Maar ons wachtte redding! We troffen een ander pad, dat eveneens op de afrastering uitkwam.
Waren die vluchtelingen in dat vertrekcentrum maar zo gelukkig! De vreugde van die avond ervoor, tijdens de demonstratie, zal van korte duur zijn geweest. De controles bij de poort, het stempelen, de camera’s, de ledigheid van het afwachtend bestaan, de angst voor de toekomst; het zou vandaag voor hen weer hetzelfde zijn. En wij waren hier, in het bos, op een plek waar die afrastering even plaatsmaakte voor een houten hek dat ooit normaal open had gekund. We konden er ‘uit’ door het even weg te trekken voor elkaar. We waren ‘vrij’ en slaakten kreten van opluchting. En we liepen het bos uit, terug naar onze vrijplaats.