Skip to main content
  • 18 november 2010

Pleidooi voor de vrijheid

Weia Reinboud

Nee, dáár ga ik het niet over hebben, daar heeft iedereen het al over. Wel dit. Een volgens ‘men’ belangrijke publicatie over vrijheid is heruitgebracht bij Boom, namelijk Isaiah Berlins ‘Twee opvattingen van vrijheid’. Die twee opvattingen noemt hij ‘negatieve vrijheid’ en ‘positieve vrijheid’, die je kortweg ook ‘vrijheid-van’ en ‘vrijheid-tot’ zou kunnen noemen: van buitenaf vrij zijn van onderdrukkende structuren en vrijheid tot ontplooiing van binnenuit. Maar ik moet bekennen dat ik ondanks nauwkeurige lezing van Berlins niet omvangrijke essay (wel was het een inaugurale rede, daar nam men in 1958 blijkbaar royaal de tijd voor, dat was wel een paar uurtjes zitten toehoren) niet goed snap wat hij onder positieve vrijheid verstaat. Politieke en meer psychologische argumenten rommelen een beetje door elkaar.

De onduidelijkheid van de begrippen is ook een reden dat ik in mijn recente boek ‘Welke vrijheid’ de termen positieve en negatieve vrijheid niet heb gebruikt. Intussen vond ik het wel interessant om te lezen wat een liberal over vrijheid te berde brengt. Hoewel ze vaak diametraal tegenover elkaar staande meningen hebben delen de anarchisten en liberalen immers een passie voor vrijheid. Waar zitten de verschillen? Waar Berlin mee worstelt is bijvoorbeeld de vraag wanneer bepaalde vrijheden beknot mogen worden om juist andere waarden overeind te houden, rechtvaardigheid bijvoorbeeld. Voor anarchisten is dat niet zo’n worsteling, omdat ze niet alleen vrijheid belangrijk vinden, maar ook het idee van niet-heersen (het Griekse ‘an-arkhein’ betekent ‘niet heersen’). Wie de plek van een ander inpikt doet aan heersen. Het mag zo zijn dat iemand die andermens plek inneemt vrijheid zit uit te leven, de anarchist zal dat helemaal geen interessante vrijheid vinden, niets nastrevenswaardigs – er zijn vast meer lompe tot misdadige vrijheden te verzinnen dan vriendelijke vrijheden. Kapitalisme valt volgens de anarchistische vrijheidsopvatting direct buiten de gewenste maatschappelijke verschijnselen, daarin is het immers core business om te trachten langs legale weg een ander het geld uit de zak te kloppen, om dat geld in te pikken dus. De kapitalistische markt is een dievenmarkt.

Berlins angst voor dichtgetimmerde ideologieën met aanhangers die anderen het liefst de mond snoeren slaat niet op het anarchisme (maar vast wel op sommige anarchisten!). Dat zegt hij ook, op bladzij 50, maar dat zijn te kryptische zinnen om zonder context te citeren. Op die bladzij staat ook: ‘Een wet die mij verbiedt datgene te doen wat ik mij als weldenkend wezen toch niet kon voorstellen te willen doen, is geen beperking van mijn vrijheid.’ Hoor je het ook eens van een ander – hoewel een anarchiste de woorden ‘wet’ en ‘verbieden’ zou vermijden, zij zegt eenvoudigweg dat veel mensen ‘helemaal geen behoefte hebben aan de vrijheid om te moorden’ (mijn boek bladzij 10). Eigenlijk zouden alle liberalen vrijheid nog wat serieuzer moeten nemen, dan wordt ‘men’ ongemerkt anarchist!