-
23 oktober 2018
Hoe de sociaal-democratie verdween uit Nederland
Zoals te verwachten was, stonden de kranten afgelopen dagen vol met terugblikken op Wim Kok – natuurlijk vooral op Kok als premier. Twee dingen vielen op aan die terugblikken; ten eerste waren ze bijzonder positief, ten tweede ging het maar weinig over wat Kok als politicus nu eigenlijk gedaan had. In plaats daarvan waren er vage termen als ''staatsman'' of ''verbindend leider''.
Natuurlijk is het zo dat over de doden niets dan goeds gezegd hoort te worden, maar Kok's periode als premier eindigde met de tot dan toe zwaarste verkiezingsnederlaag ooit van de PvdA. Kok speelde een belangrijke rol in het einde van de PvdA als partij voor de ''gewone mensen''. Wat overbleef van de PvdA was een banenmachine voor ambitieuze lieden die de politiek als een tussenstop zagen, onderweg naar een carrière in bedrijfsleven of maatschappelijk middenveld. Het is een carrière-traject dat Kok zelf met glans doorliep.
Hoe zijn dan toch al die warme gevoelens voor Kok te verklaren? Misschien dat die niet zozeer veroorzaakt werden door de persoon Kok zelf, maar door het decennium waarmee hij geassocieerd werd. De jaren negentig lijken voor het Nederlandse volksdeel dat zichzelf liever progressief dan links noemt, een vergelijkbare rol te spelen als de jaren vijftig dit voor rechts doen. De jaren vijftig zijn voor rechts het gouden tijdperk – toen de wereld nog overzichtelijk was, met de witte man onbetwist aan de top, en ''multiculturalisme'' zogenaamd niet bestond. Voor nostalgische progressievelingen is er het droombeeld van de voorspoedige, vreedzame jaren negentig. In 1994 schudde Kok de ''ideologische veren'' af en werd eenstemmig verklaard dat de vrije markt oneindige voorspoed zou brengen. Politiek zou beperkt kunnen blijven tot een discussie over technische details, en ondertussen zou iedereen er vanzelf op vooruit gaan.
Een artikel uit 2003 in New Left Review over de zogenaamde Fortuyn-revolte wees op een aantal cijfers die sociaal-democraten toch zorgen gebaard zouden moeten hebben. Zo zou een van de grote successen van de kabinetten-Kok het creëren van banen geweest zijn. Maar veel van deze nieuwe banen waren voor laag geschoolden en slecht betaald – en de helft van de nieuwe banen gecreëerd tussen 1994 en 2000 waren part-time, en 40 procent waren ''flexibele'' banen van korter dan een jaar. Het geld klotste tegen de plinten, wordt er nog wel eens gezegd over die mooie jaren negentig. Ondanks alle economische groei, bleef het aandeel arme huishoudens stabiel rond de tien procent. Inkomens van top managers stegen echter zo'n 14 procent per jaar, en het aantal miljonairs verdrievoudigde.
Terwijl ongelijkheid en onzekerheid toenamen, vervreemde de PvdA onder Kok zich rap van haar oude achterban. En de groeiende flexibilisering ondergroef een van de belangrijkste peilers van de partij; de vakbeweging. Eigenlijk is het daarna nooit meer goed gekomen met de PvdA. In 2003 en 2012 werden er nog wel verkiezingsresultaten geboekt die aan de glorie-dagen van de sociaal-democratie deden denken, maar dit succes had meer te maken met media-hypes en persoonlijkheden. Slimme marketing bleek echter geen duurzame oplossing, en vorig jaar boekte de PvdA een nieuwe recordnederlaag. Die weemoed naar de jaren negentig, die wordt ook gevoed door nostalgie naar de machine die eens mooie carrières produceerde.
Alex de Jong