-
01 oktober 1991
Een fooi met de linkerhand: het Groen Links-manifest
'Excusez ma gauche!' Deze woorden zouden moeten staan boven veel van de stukken die de laatste tijd door, namens of binnen Groen Links zijn gepubliceerd en waarin de verlegenheid met de linkse traditie uitgebreid wordt geëtaleerd. Zo ook bij de nieuwe versie van het omstreden 'oude' manifest. Ik wil niet stuk voor stuk alle punten aansnijden die de wenkbrauwen doen fronsen. Ik wil een fundamentele kritiek leveren, die de wortel raakt van alle onhelderheden in het manifest, maar ook in alle Groen Linkse discussies tot nu toe.
maatschappelijke of politieke factoren
Het nieuwe manifest opent met de theorie of de vaststelling dat nieuwe politieke stromingen en bewegingen altijd zijn opgekomen als natuurnoodzakelijke reactie op bepaalde maatschappelijke ontwikkelingen. Het liberalisme bijvoorbeeld ontstond op het moment van de 'overgang van feodale verhoudingen naar kapitalistische markteconomieën' en de 'ontwikkeling van burgerrechten'. En de 'opkomst van het socialisme hangt onverbrekelijk samen met de tegenstelling tussen kapitaal en arbeid' die de westerse samenleving na de industriële revolutie ging kenmerken'. Het manifest suggereert nu, dat ook de 'nieuwe politieke formatie' Groen Links een noodzakelijke en aangepaste reactie is op recente maatschappelijke ontwikkelingen. Groen Links is niet 'toevallig' ontstaan. De nieuwe politieke oriëntatie is 'noodzakelijk'. Om dit te onderbouwen wordt naar politieke ontwikkelingen in andere Europese landen verwezen.
Is hier geen sprake van ideologie (1) ? Wordt niet verdoezeld dat het 'ontstaan' van Groen Links ook en vooral een fusie was, ingegeven door partijpolitieke noodzaak? Is het ontstaan van Groen Links niet vooral te danken aan externe en interne politieke factoren (electoraal verlies, slijtage en afbrokkeling van de eigenheid)? (2) Natuurlijk zijn dergelijke politieke factoren altijd mede een seismograaf, een indicatie van maatschappelijke veranderingen. Politieke factoren bemiddelen maatschappelijke veranderingen, zonder daardoor bepaald te worden: sociologisch of economisch determinisme is mij vreemd (3).
Overigens: ook andere politieke groeperingen weten goed in te spelen op de genoemde maatschappelijke ontwikkelingen. Zo staan we voor de paradox dat het CDA een van de modernste partijen lijkt te gaan worden, door het idee van het 'middenveld', door het manifest de civiele maatschappij genoemd, over te nemen, zij het op een verhullende en weinig dialectische manier. De verwijzing naar het buitenland is cynisch, gezien de recente ontwikkelingen bij de Duitse Grünen. Dit terzijde.
nevenschikking of samenhang?
De maatschappelijke ontwikkelingen die door het manifest genoemd worden zijn: de ecologische crisis, de individualisering, het ontstaan van de multiculturele samenleving en de nieuwe waardering van de zogenaamde 'civiele maatschappij'; dat wil zeggen het geheel van instituties en bewegingen die noch tot de staat, noch tot de markt behoren: zeg maar het 'middenveld' (4). Maar wie de opsomming leest, mist de analyse die de samenhang en de wisselwerking tussen deze ontwikkelingen aanbrengt. De ontwikkelingen worden vastgesteld, en nevenschikkend genoemd. Zolang er nog geen sprake is van een dergelijke analyse moet het manifest een discussiestuk blijven. Op basis van de summiere vaststelling van een aantal ontwikkelingen is geen nieuwe standpuntbepaling nodig. De maatschappelijke realiteit wordt dan voorbarig geïnterpreteerd. Natuurlijk vragen de genoemde ontwikkelingen een 'nieuwe aanpak', zoals het manifest zegt. Maar de nevenschikking van de ontwikkelingen leidt er ook toe, dat het manifest een warrig geheel wordt van flarden uit de geheel verschillende politieke stromingen die in Groen Links zijn uitgemond. Ook de standpuntbepaling is onsamenhangend of onduidelijk.
anti-etatisme
Wie de laatste nummers van de Helling, het tijdschrift van het wetenschappelijk bureau van GL, heeft gelezen is het niet ontgaan dat er met groeiende sympathie verwezen wordt naar de filosofie van het maatschappelijk middenveld of de 'civil society' (zie noot 4). Een confessionele of conservatieve afkeer van de staat als alregelaar (anti-etatisme) en een zekere anarchistische of semi-anarchistische stroming binnen GL zijn hieraan wellicht debet (5). Ook in het manifest wordt lucht gegeven aan het ongenoegen met het functioneren van de staat en de parlementaire politiek: het functioneren van de staat is 'in hoge mate afhankelijk van wat er leeft in de maatschappij', afhankelijk van de mogelijkheden die de civiele maatschappij biedt, begrensd door de barrières die in die 'civil society' aanwezig zijn. De rol van de staat moet bescheidener zijn: het gevaar van inbreuken op individuele vrijheid en op de 'zelfordening', de spontane organisatie in de samenleving moet vermeden worden (6).
De 'civiele maatschappij' wordt juichend binnengehaald. Deze is ook van politiek belang, want 'politiek is meer dan staatspolitiek'. De parlementaire politiek wordt een partner van de politiek van de bewegingen. Er heeft een functionele taakverdeling plaats. Maar parlementaire politiek heeft niet meer het laatste woord. Er wordt veel gedelegeerd naar lagere overheden en bewegingen en instanties in het middenveld, 'mits zij democratisch bestuurd worden en de gelijkheidsrechten van individuen erkennen'.
Tegenover of naast de staat wordt behalve de civiele maatschappij ook het marktmechanisme positief in het licht geplaatst. Dit marktmechanisme is 'onmisbaar voor een fijnmazige afstemming van produktie en consumptie'. Maar op economisch terrein is maatschappelijke controle door arbeiders, vakorganisaties, consumentenorganisaties en milieubeweging wel van belang. Wat de democratie in de bedrijven betreft: het manifest noemt verschillende modellen: arbeiderszelfbestuur, uitbreiding van de bevoegdheden van de ondernemingsraad, andere organisatie en samenstelling van de raad van commissarissen, coöperatieve bedrijfsvormen. Maar een definitieve keuze wordt niet gemaakt. De waardering van deze verschillende vormen en de keuze wordt overgelaten aan het concrete geval. 'Groen Links kiest niet voor een algemeen democratiemodel. Daarvoor zijn de industriële en economische verhoudingen te gevarieerd'. Als een echte democratie op het niveau van de bedrijven moet worden bereikt, moet dan de discussie over de vormgeving daarvan niet breder worden uitgemeten? Laat het manifest hier niet te veel in het midden?
Mijn voornaamste kritiek echter betreft de wijze waarop de civiele maatschappij wordt omhelsd. De schrijvers van het manifest realiseren zich, dat er in die civiele maatschappij ook barrières zijn voor progressieve ontwikkelingen. En dat er ook sprake is van harde, ondoordringbare machtsvorming. Groen Links 'probeert hier machtsverhoudingen aan te tasten, die een effectief milieubeleid blokkeren en die sociale ongelijkheid in stand houden'. Blijkbaar is het tot de schrijvers doorgedrongen, dat er met elkaar rivaliserende, strijdende bewegingen, vormen van 'zelforganisatie' zijn, waartussen de macht oneerlijk is verdeeld. Om die macht te doorbreken is het dan ook nodig dat de staat af en toe 'intervenieert', bijvoorbeeld ten gunste van het milieu. Maar als het manifest dat toegeeft, dan kiest het voor selectief etatisme, met andere woorden: af en toe is voor de staat en de overheid wel degelijk een meer actieve rol weggelegd. Van een kwalitatief ándere staat is nog geen sprake. Wel van 'minder staat' af en toe.
Het is mijns inziens ook onvermijdelijk dat de staat een belangrijke rol houdt, precies om machtsverhoudingen in het middenveld te doorbreken en positieve krachten te stimuleren (7). De ene vorm van 'zelfordening' moet worden beschermd tegen de andere. En dat kan alleen door een centrale en openbaar gelegitimeerde instantie als de democratische staat. De staat bezit de middelen en de legitimatie om in te grijpen (8), om gepland en systematisch te werken aan linkse streefdoelen (9), middelen waarover de 'zelforganisatie' niet beschikt. En de parlementaire politiek is onmisbaar om aan de staat de benodigde legitimatie te verschaffen, door het mobiliseren van massale instemming (10). Waarom is het manifest zo zuinig met het beamen van deze rol van de staat, voorzien van een parlementaire democratie? (11)
burgerschap
Nu is de spanning tussen democratie, staat enerzijds, en anderzijds het streven naar burgerschap (volwaardig lidmaatschap van de samenleving, met rechten van volwaardige deelname daaraan, rechten en verantwoordelijkheden) reëel. Ook een democratische staat kan in aanvaring komen met individuele aanspraken op vrijheid en aanspraken van groeperingen op de verwerkelijking van hun identiteit (minderheden). Een oud voorbeeld is de kwestie van de dienstplicht. Een recent voorbeeld van collectieve aanspraken op burgerrechten vormen de minderheden. Deze zijn weer volop in discussie door de uitlatingen van F.Bolkestein, medio september. (12)
De neomarxistische theoreticus Stuart Hall heeft de spanning tussen burgerschap en democratie weer op de agenda geplaatst. (13) Hij laat zien dat deze twee thema's veel met elkaar te maken hebben, maar tevens met elkaar in conflict kunnen komen. Het zoeken naar een nieuwe relatie, een nieuw evenwicht tussen deze twee is een belangrijke opgave voor links. Het manifest wacht de benodigde doordenking niet af. In plaats van burgerschap (rechten van individuen en groepen) en democratische politiek dialectisch, dat wil zeggen in hun wisselwerking, op elkaar te betrekken, stelt het manifest ze tegenover elkaar als twee elkaar uitsluitende grootheden, waartussen het moeilijk schipperen is. De door het manifest bezworen 'libertaire' staat lijkt toch in veel opzichten een terugtredende liberale staat ('bescheiden rol van de staat', 'ruimte geven' etc.).
vrijheid: een positieve en sociale invulling
De formele, parlementaire politiek en de staat worden mijns inziens onderschat en gewantrouwd, te eenzijdig gezien als een tegenóver van de vrijheidsbeleving van individuen en groepen, een tegenover dat ruimte biedt of intervenieert, al naargelang de noodzaak (hetgeen ik dus 'selectief etatisme' noem). De problemen met de staat en de democratie komen volgens mij voort uit een bepaalde opvatting van vrijheid en vrijheidsbeleving.
In het begin van de tekst wordt gepleit voor een nieuwe invulling van het vrijheidsbegrip: 'Het traditionele liberale vrijheidsbegrip is (...) ontoereikend om het streven naar individuele zelfstandigheid te dekken'. Er wordt gepleit voor vernieuwde aandacht voor 'sociale vrijheid'. De verdeling van economische, sociale, politieke en culturele macht moet worden meegenomen in het spreken over vrijheid. Maar het vervolg is teleurstellend: het abstracte liberale vrijheidsconcept wordt niet echt op de helling gezet, ten gunste van een positief begrip, bijgesteld en ingevuld door sociale thema's als gelijkheid en verantwoordelijkheid, al vallen de woorden als zodanig wel in de tekst. De liberale toon blijft overheersen, als gelijkheid wordt omschreven als 'een gelijke mate van een zo groot mogelijke vrijheid voor elk individu' en vrijheid als 'een gelijke kans voor ieder individu om zich te kunnen ontplooien, zonder dat de vrijheid van anderen en toekomstige generaties wordt aangetast'.
Een kwalitatief ander, en niet alleen ruimer toegepast, vrijheidsbegrip ontbreekt. Bijvoorbeeld een invulling als collectief of sociaal zelfbestuur (14), een gemeenschappelijke vrijheid die zich oriënteert op positieve doelen (of 'utopieën', 'kritische normen', de ecologische waarden die het manifest noemt enzovoort). Deze positieve, inhoudelijke versie van de vrijheid is het die bevochten moet worden. En dan niet alleen tegenover de politiek, de markt en de civiele samenleving, maar ook en vooral ín de politiek, óp de markt, óp het terrein van de economie, óp het middenveld. De ook door het manifest bepleite democratisering van deze terreinen is dan niet alleen een afscherming van de vrijheid, maar een voorwaarde voor de actualisering en realisering van positieve vrijheid door middel van politiek, economie en civiele maatschappij. Anders dan in een negatieve vrijheidsopvatting is de formele politiek dan geen tegenover van de vrijheid, maar een instrument in dienst van de vrijheid, die zich oriënteert aan positieve doelen.
Het moeizame geschipper tussen interventie en non-interventie, tussen een actieve en een ruimte biedende overheid is overbodig. Er hoeft geen verschil te zijn tussen een overheid die enerzijds democratische processen stimuleert en de individuele vrijheid en de zelfordening respecteert, en een overheid die actief 'intervenieert' ten gunste van het milieu anderzijds. Een dergelijke interventie kan een actualisering zijn van de collectieve vrijheid, die zich oriënteert op ecologische doelen. Politiek optreden ten gunste van het milieu hoeft geen interventie te zijn, maar kan ook een vorm van vrijheidsbeleving zijn. We hebben het dan wel over een radicaal gedemocratiseerde politiek, een echte 'populaire democratie' (15), waarbij overigens wel gezocht moet worden naar een evenwicht met de idee van burgerschap (16). Radicale (waarom niet zeggen: socialistische) democratisering staat garant voor de realisering van de vrijheid, niet ondanks of tegenover de parlementaire politiek en de overheid, maar door middel ván deze. Alleen door verdergaande en radicale democratisering van de parlementaire besluitvorming wint deze aan geloofwaardigheid. Decentralisering, ook door het manifest genoemd, is een van de mogelijkheden (17).
Ik heb een pleidooi willen voeren tegen een onbemiddeld anti-etatisme en vóór een verdergaande democratisering van parlementaire politiek, economie en civiele maatschappij, waarbij ik de rol van een centraal coördinerende instantie wilde bevestigen. Parlementaire democratie, waarin de positief georiënteerde vrijheid zich kan actualiseren, zal leiden tot goede besluitvorming, ook op bijvoorbeeld ecologisch vlak. Daarom wil ik een zin uit het manifest omdraaien: 'Een consistente linkse politiek met oog voor de belangen van toekomstige generaties vereist dus een groene politiek' (pagina 3). Ik zou hiervan willen maken: Een consequent ecologisch georiënteerde politiek is gebaat bij een linkse politiek, dat wil zeggen: een radicale democratisering van de parlementaire politiek en de staat, van de economie en van de civiele maatschappij, in hun onderlinge samenhang, met het oog op realisering van een op sociale en ecologische doelen georiënteerde maatschappelijke vrijheid (zelfbestuur).
VOETNOTEN
1. Onder ideologie versta ik: een vervalste voorstelling van de werkelijkheid, om de bestaande en/of gewenste situatie te rechtvaardigen en te kunnen handhaven.
2. Zie: D.Kuiper: CDA en Groen Links. Het succes van twee politieke fusies. De Helling, jaargang 4, nr. 1, pag. 18.
3. Determinisme: economisch of sociologisch determinisme is de opvatting dat ontwikkelingen op cultureel en politiek niveau restloos kunnen worden herleid tot en verklaard door economische, resp. sociologische oorzaken.
4. De 'civiele maatschappij' of 'civil society' komt uitgebreid aan de orde in de eerste twee nummers van de Helling van 1991. Zie vooral de artikelen van Vendrik, Van den Berg (een van de auteurs van het manifest!), Beijer, Den Braven en Krijnen.
5. Is dat wellicht de PPR-erfenis?
6. Het begrip 'zelfordening' tref je aan in het artikel van K. Vendrik: De valse tegenstelling tussen markt en staat, in De Helling jg.4 nr.1.
7. Zelfs een consequent doordachte christendemocratische visie komt tot deze conclusie!
8. Cfr H. Wainwright: Socialisme tussen staat en samenleving. SVS-bulletin 130, pag. 33 (SVS was de Stichting Vorming en Scholing van de PSP).
9. Voor dat gepland en systematisch werken pleit ook E. Hobsbawm (Uit de as! Konfrontatie nr. 1, pag. 22 derde kolom).
10. Cfr. G. Hodgson: Socialisme en parlementaire democratie. Socialistisch Perspectief 5 en 6 (SP was het tijdschrift van het wetenschappelijk bureau van de PSP).
11. Helemaal aan het slot lijkt het manifest te kiezen voor de parlementaire weg, maar dan in het kader van het pleidooi voor het nemen van bestuursverantwoordelijkheid in de huidige partijpolitieke constellatie.
12. Hier ontstaat de discussie of participatie en emancipatie moet verlopen volgens de 'logica van het individu' of volgens de 'logica van de minderheid'. Met andere woorden: moeten in de democratie en de burgerschapspolitiek alleen individuen of ook collectieven (nl. minderheden) zichtbaar worden gemaakt? Cfr. J. Chesneaux: Pour une democratie vraiment participative. Monde Diplomatique aug. 1991.
13. Het minimale zelf, Amsterdam 1991 blz. 155 ss.
14. De term zelfbestuur staat centraal in de theorie van Buchanan (zie: De Beus, Markt, democratie en vrijheid. Den Haag 1989). Ik geef er hier een socialistische invulling aan.
15. Hall zet zich in zijn boek Populaire democratie af tegen 'autoritair populisme' (blz. 103 ss), dwz manipulatie van de instemming van de massa.
16. als boven.
17. Al kan decentralisering van bevoegdheden leiden tot een politiek van het lokale eigenbelang. Cfr. H. Vuijsje: Een pact met de duivel, in NRC, 31 augustus 1991.