Skip to main content
  • 01 december 1991

Duitse les..., ook voor Nederland? - kritiek op de autonome antifascistische beweging

PaulR

 

Al ruim driekwart jaar circuleert er in de BRD een discussiestuk van de autonome LUPUS groep Rhein/Main over het fascisme. Aanvankelijk verschenen in Schwarzer Faden werd het al spoedig overgenomen door een groot aantal radikaal linkse bladen. Ook in Nederland werd het gepubliceerd, en wel in boekvorm. Samen met een aantal spraakmakende artikelen over patriarchaat en racisme (o.a. Ingrid Strobl 'Angst vor dem Frösten der Freiheit, Klaus Viehmann 'Drei zu Eins Klassenwiderspruch, Rassismus und Sexismus' en Revolutionäre Zellen 'Was ist das Patriarchat') werd het onder de titel 'Metropolen (Gedanken) & Revolution)' door het IDArchiv bij het IISG in Amsterdam uitgegeven.

doitschstunde

Het belang van het LUPUSstuk is gelegen in het feit, dat het kritische vragen opwerpt over het antifascistische verzet van vandaag, dat doorgaans voortbouwt op de heersende beeldvorming van het fascisme in onze samenleving. Het rekent af met de voorstelling, dat het hedendaags neofascisme een lijnrechte voortzetting is van het fascisme onder het Naziregime. En bovendien levert het scherpe kritiek op de theorie van het '4e Rijk', dat binnen anti-imperialistische antifagroepen gehanteerd wordt.

Het stuk is tamelijk ontoegankelijk, omdat het sterk op de Duitse verhoudingen is geschreven. Het begint bijvoorbeeld met een vlijmscherpe afrekening met de parlementaire herenigings- en vluchtelingenpolitiek; een kritiek die door z'n bondigheid een zekere mate van inzicht in de Duitse politieke situatie van na de val van de Muur vereist en van het partijpolitieke gekonkel van het afgelopen jaar.

Deze gebeurtenissen hebben ook binnen de Antifagroepen hun weerslag gevonden; men is bang voor de 'wederopstanding van Duitsland' en hanteert opnieuw de fascismethesen van de jaren 70, die de RAF omschreef als 'het imperialistisch project van het globale fascisme'. Ook in de verklaring bij de aanslag op de ambassade van de VS in Bonn op 13 februari '91 herhaalde de RAF de these van het 4e Rijk: 'Het 4e Rijk heeft de in gang gezette militaire machinerie net zo hard nodig als de Nazi's destijds. De belangen van het Duitse kapitaal moeten na 45 jaar eindelijk toch weer 'ns doorgedrukt kunnen worden met de totale brutaliteit van de oorlogsmachinerie.' (tazDokumentation 15291).

Ook de autonome groepen hebben volgens LUPUS geen antwoord paraat en verstoppen hun sprakeloosheid over de veranderingen achter een ware stortvloed van pamfletten en ritueel gedrag ten opzichte van het opkomend fascisme. En tóch doen ze nog altijd iets, en dat is belangrijk. Want 'het juiste bewustzijn alleen is tegenwoordig meer dan ooit een uiterst beperkt wapen'.

En dan volgt in het tweede deel de kritiek op het hergebruik van de fascismethesen van de jaren 70.

het 4e Rijk de politieke zelfontwapening van het militant antifascisme

Er bestaat nauwelijks een thema, waar we het met elkaar zó grondig over eens zijn en zo makkelijk tot samenwerking komen, als het thema Duits fascisme. Hoe feller onze opstelling, des te antifascistischer zijn we. En als iemand twijfels uit, differentiëring verlangt, moet hij oppassen. Want het wordt gemakkelijk uitgelegd als gebrek aan realiteitszin, aan oog voor de dreiging van het groeiend fascisme.

Er bestaat nauwelijks een thema, dat dermate mannenzaak is binnen onze kringen als het antifascistisch verzet. Dat heeft niet zo zeer van doen met het geweldtegengeweld, dan wel met de manier hoe er mee wordt omgegaan: onderlinge overeenkomsten worden meer ingezet tegen de vijand dan gebruikt om de eigen visies te veranderen.

Nauwelijks een thema dat zó bol staat van rituele antihoudingen, van inhoudelijke omkeringen en standaardantwoorden, als het antifascistisch verzet van de afgelopen 10-15 jaar ('buitenlanders oprotten' tegen 'fascisten verdrijven'; 'sla elke rooie rakker dood' tegen 'sla de fascisten, waar je ze maar kan raken'; Nazi-emblemen tegen antifascisme-embleem...).

Wanneer het over fascisme gaat, verdwijnen alle verschillen tussen de radikaal linkse groepen naar de achtergrond. Blijkbaar zijn we het er allemaal met elkaar over eens: verzet tegen de 'ononderbroken traditie van het Duitse fascisme!', tegen het toenemend nationalisme, tegen de groeiende vreemdelingenhaat. Het geheel van al deze continuiteiten mondt uit in de gezamenlijke oproep, om het dreigende 4e Rijk te verhinderen.

Dit zijn, zonder hier nader op in te gaan, de fascismethesen van de jaren 70. Anders geformuleerd: onder in achtneming van de tijdsfaktor precies alles wat we steeds weer hebben beweerd, waarvoor we altijd al hebben gewaarschuwd in zake een GrootDuitsland. Wat er in de tussentijd bijgekomen is, zijn de sexisme- en patriarchaatdiscussies, en dan wel meer additief dan qualitatief.

Om de volgende twee redenen hebben wij kritiek op deze fascismethesen:

1) Wij vinden ze politiek zelfontwapenend. Want in plaats van door hen een scherper inzicht te krijgen in en adequater te kunnen reageren op tegenstrijdigheden, paradoxale ontwikkelingen en veranderingen, wordt alles er door tot een grote brei en daarmee ongrijpbaar. Hoe weinig we met deze herhalingen tegen de veranderingen van de afgelopen jaren hebben kunnen uitrichten, wordt wel duidelijk aan de soepelheid, waarmee de Duitse hereniging plaatsvond.

2) De fascismethesen van de jaren '70 appelleren aan een samenleving, die met het uur 0 (1948) een taboe legde op haar eigen verleden; aan een samenleving van menselijke continuiteiten, die qua eigenschappen en vaardigheden in niets onderdeden voor die van de jaren 20. De thesen waren gericht tegen een staat, die elke oppositionele groepering monddood maakte wanneer die het Duitse 'trauma' ter discussie stelde en de staat daarmee ter verantwoording wilde dwingen (de jacht op communisten in de 50er jaren, op de beweging tegen de herbewapening, op de beweging tegen nucleaire bewapening enz.). De thesen waren gericht tegen een staat die de maatschappelijke centra met wederopbouw en Wirtschaftwunder aan het werk zette en sociaal 'verzorgde' en tegelijkertijd elke oppositie daarmee naar de marge van de samenleving wegdrukte. Toentertijd móest men wel van de ononderbroken continuiteit van het Duitse fascisme uitgaan; zo immers kon op het daaruit voortkomende gevaar van een sluipend tot openlijk fascisme worden gewezen.

Pas de oppositie van de jaren '70 (en dus niet al die in de jaren '40-'50) ontwaarde in bijna elk hoekje van de samenleving het veranderde gezicht van het fascisme: in de conflicten thuis, op de werkvloer, op school, aan de universiteiten, in de autonome jongerencentra en bij de gevechten op straat. De bewegingen van de jaren 68 en 70 provoceerden dit letterlijk, in de discussies over het Duitse verleden, in de confrontatie met alternatieve levenswijzen en levensvisies die afweken van de Duitse onderdanige mentaliteit. En deze afgedwongen veranderingen (waar we later nog op terug zullen komen) hebben een duidelijk stempel gedrukt op de huidige samenleving, op de tegenwoordige staat.

Deze veranderingen zouden eigenlijk veel meer in het oog moeten springen, nu we in de voormalige DDR het stopgezette, ingevroren racistische en nationalistische potentieel kunnen beleven; een potentieel dat na 40 jaar socialistisch te zijn beheerd zich nu een weg naar de 'vrijheid' baant.

Hiermee willen we niet beweren, dat een 'gemodificeerd' fascisme beter zou zijn dan een 'genegeerd' fascisme, of dat het minder bedreigend zou zijn. We willen er alleen maar mee zeggen, dat we deze verschillen eerst moeten onderkennen om vervolgens de specifieke fenomenen aan te kunnen pakken...

Hoe weinig de fascismethese van het 4e Rijk als de som van alle continuiteiten een verklaring kan zijn voor de veranderingen en ontwikkelingen van de afgelopen twintig jaar, kan met een paar dwarsliggende voorbeelden duidelijk worden gemaakt:

- de ideologie van 'vrouwen terug naar huis en haard' strookt niet met de uitbuiting van 'vrouwelijke capaciteiten' op alle maatschappelijke terreinen (van de vrouw in politieuniform tot de vrouwelijke manager en de staatssecretaris voor vrouwenvraagstukken toe, maar dan wel in de juiste verhouding).

-de ideologie van raszuiverheid staat haaks op de cosmopoliete Stuyvesant campagne onder het motto 'come together', waarmee de Groenen en de Sociaaldemocratie hun concept van een multiculturele samenleving proberen te verkopen.

-het hoera-nationalisme met vlagvertoon strookt niet met de nuchtere D-Mark mentaliteit van veel Duitsers.

-de ideologie van de volksgemeenschap, het enige echte volk, kan niet de veryupping verklaren en de diversificatie van de 'heersende lifestylen'.

-de kazernementaliteit vol ontberingen klopt niet met het hedonistische, op (lust)bevrediging gerichte levensgevoel van brede lagen van de middenklasse en met het opdringerige snobisme, dat door hun eigen avantgarde van politiek realisme zo succesvol wordt gepropageerd.

We willen proberen om de veranderingen binnen het kapitalistische systeem na 1948 te beschrijven. Daarbij gaan we er van uit, dat die veranderingen en dus niet de continuiteiten bepalend zijn geweest voor de stabiliteit van het naoorlogse Duitsland. En dat houdt tevens in, dat onze problemen en moeilijkheden om militant verzet te organiseren, net zo te verklaren zijn: niet uit de continuiteiten maar uit de gerealiseerde veranderingen. Die veranderingen zijn voor ons heel wat moeilijker te vatten en aan te pakken dan de ideologische, menselijke en economische continuiteiten.

-tegenwoordig worden vakbonden niet meer verboden, maar wordt er door middel van en via de vakbonden geregeerd.

-tegenwoordig worden sociale en politieke ongerijmdheden niet meer ontkend, maar worden juist gebruikt voor de dynamiek van het systeem (inspraakronde als vroegtijdig alarmsysteem; sociale protestvormen als kapitalistische innovatie-impuls...). Of, om Agnoli te citeren:'Oppositionele articulatiemogelijkheden moeten derhalve zeker niet worden geëlimineerd. Wel moeten de ongestructureerdheid en onvoorspelbaarheid ervan teruggedrongen worden, zodat ze binnengehaald kunnen worden in het systeem binnen exact bepaalde, wettelijk vastgelegde en zo mogelijk genormde kaders.'

-tegenwoordig zijn sexuele behoeften niet langer meer taboe (waardoor ze als subversieve kracht potentieel niet te controleren waren); wel kunnen ze door die openlijkheid veel beter geregistreerd en gemanipuleerd worden.

-tegenwoordig wordt controle en macht niet meer tot stand gebracht door middel van massabijeenkomsten en grootschalig optreden; juist door een systematische individualisering en atomisering wordt over de bevolking een veel grotere controle en macht uitgeoefend.

-tegenwoordig wordt de brede consensus niet meer geflankeerd door terreur die iedereen kan treffen; de kwaliteit van de huidige repressie bestaat juist daarin, dat heel doelgericht mensen kunnen worden vervolgd die zich tegen de heersende consensus verzetten. Als een brave staatsburger door de overheid wordt vervolgd, gaat men liever over tot een publiekelijke rehabilitatie dan het af te doen als een onontkoombaar, maar gewild neveneffekt van de staatsmacht. Bovendien is de afschrikkende werking van de staatsmacht veel meer gediend met het bewijs dat aan de vervolging door de staat niet te ontkomen valt, dan met de publiekelijke enscenering ervan.

-de sociale identiteit van veel mensen wordt tegenwoordig niet zo zeer bepaald door hun nationale verbondenheid, als wel door de bruikbaarheid van hun prestaties. Prestatie is belangrijker dan een paspoort. Maar dit wil niet zeggen, dat bij dezelfde prestatie het zelfde loon wordt betaald, laat staan de zelfde carrière wordt geboden.

-het beeld van een 'fascistische' machtsovername door partijen die buiten de heersende partijverhoudingen staan (zoals bijvoorbeeld de Republikaner) lijkt meer een politieke kopie van de 20er jaren, dan een beschrijving van de verandering in de partijpolitieke verhoudingen en in de funktie van volkspartijen met regeringsverantwoordelijkheid. De verschuiving van klasse naar volkspartij bevrijdt de partijen van hun taak om bepaalde klassebelangen en culturele normen te vertegenwoordigen en te verdedigen. Met name de Sociaaldemocraten en de Groenen vieren het einde van het rechtslinks-denken; maar in werkelijkheid is dat niets anders dan een desoriëntatie van politieke en culturele afkomst, een uitdrukking van de toenemende verloedering van klassenormen en sociale waarden. Deze desoriëntatie behelst tevens het scrupuleuze misbruik dat er van wordt gemaakt door nu eens links en dan weer rechts stevig aan te pakken; dat allemaal, zolang zulk soort verkiezingsmanoeuvres maar niet de basisconsensus van alle democraten aantast.

Met de integratie van de noodtoestand in het alledaagse leven (door bijvoorbeeld art. 129(a)) beschikken de machthebbers zelfs over het preventieve instrumentarium om elk verzet tegen het systeem de kop in te drukken, vóórdat dit verzet überhaupt de machthebbers met de kwestie van openlijk fascistisch geweld kan confronteren. Een van die leerprocessen van het model Duitsland is namelijk, dat het uitroepen van de noodtoestand overbodig wordt omdat de noodtoestand tot een geïntegreerd bestanddeel van de normale toestand is gemaakt. Noodtoestand en normale toestand, oorlog en vrede, honger en welvaart, vernietiging en integratie: het zijn allemaal met elkaar samenhangende en elkaar wederzijds aanvullende beheersmechanismen, die op wereldschaal bezien een essentieel fundament vormen voor de stabiliteit van de WestEuropese metropolen.

Hiermee wordt ook wel duidelijk hoe problematisch het is om de historische scheiding tussen burgerlijke en fascistische heerschappij op zo'n manier te hanteren.

Ons uitgangspunt kan ook vanuit een andere invalshoek worden geformuleerd: de stabiliteit van Duitsland en de daarmee verbonden passieve consensus kan niet worden verklaard door de continuiteit van het Duitse fascisme, maar juist door het falen er van.

Laten we wel duidelijk zijn: het huidige Duitsland houdt al die economische en politieke, al die psychologische en sociale machtsmiddelen bij de hand waarvan het fascisme al eerder gebruik heeft gemaakt. Maar dat is niet typisch Duits. Het is het basisconcentraat van elke kapitalistische samenleving: onderdanigheid, nationale trots, patriarchale structuren, orde en tucht, op prestatie gerichte ethiek... Belangrijker is de vraag, of het huidige GrootDuitsland binnen afzienbare tijd zich 'genoodzaakt' zal zien, om dit potentieel in te zetten om crises de baas te blijven. Hetzij als antwoord op massaal systeemondermijnend verzet, hetzij als antwoord op een slechte concurrentiepositie van het nationale kapitaal.

Het antwoord op deze vraag kan kort zijn: nóch wíj zullen binnen afzienbare tijd het systeem voor het blok zetten, nóch zal het kapitaal het nodig hebben om in verband met groeiende arbeidsonrust en permanente interne crisis te capituleren, dwz. naar het fascisme als laatste redmiddel te grijpen. We kunnen zonder meer van het tegendeel uitgaan: nooit eerder in de Duitse geschiedenis bestonden er zó weinig redenen om fascistisch en patriottisch potentieel te activeren ter stabilisering van de machtsverhoudingen. Nooit eerder bestond er zó weinig breed en georganiseerd verzet tegen het systeem als nu. Nooit eerder was de concurrentiepositie van het Duitse kapitaal op de wereldmarkt dermate gunstig als nu. En dan hebben we het niet eens over de multinationalisering van het nationale kapitaal. En nooit eerder lag de markt van Oost-Europa zó open, vooral voor Duitsland.

De lijnen van de Duitse geschiedenis doortrekken naar het 4e Rijk toe, is geen kwestie van verschil in interpretatie of van een ander referentiekader. 'Denken aan Duitsland betekent denken aan Auschwitz', luidde de onderkop van een pamflet, dat bij de demonstratie van 3 oktober '90 vanuit radikaallinkse kringen werd verspreid. Met deze parallel verdwijnt de geschiedenis in de ijskast; we vriezen de geschiedenis in, in plaats van haar veranderingen en breukvlakken te benutten om ons verzet richting te geven. Met deze parallel brengen we 40 jaar BRD-geschiedenis tot zwijgen. En dat is alles behalve toevallig: op het naoorlogse Duitsland hebben we heel wat minder antwoorden klaar dan op z'n fascistisch verleden. Door maar snel het etiket 'fascistisch' te gebruiken besparen we ons de moeite om ons verzet af te leiden uit onze eigen geschiedenis, uit de ervaringen van andere verzetsgroepen.

'Denken aan Duitsland betekent denken aan Auschwitz' is een schoolvoorbeeld van de 'linkse' traditie. Die definieert zich liever vanuit solidariteit met de slachtoffers, dan dat ze zich bezint en een strategie ontwikkelt op haar eigen verleden, op de ervaringen en consequenties die we uit vroegere verzetssituaties getrokken (zouden moeten) hebben.

Juist vanwege Auschwitz betekent denken aan Duitsland óók denken aan verzet. Laten we toch eens ophouden om steeds weer de slachtoffers voor ons te laten spreken, hen onze antwoorden en conclusies in de mond te leggen. Want daarmee staan we aan de foute kant, daarmee staan we in de vluchtlinie van hen, die met hun officiële toespraken ter herdenking van de slachtoffers van het fascisme proberen te verzwijgen dat er ook verzet is gepleegd, dat verzet ook mogelijk was....en nog steeds is! We moeten onze strijd van vandaag meer baseren op de vrouwen in het verzet en op de verzetsgroepen in het 3e Rijk. Hen hoeven we niets in de mond te leggen, zij spreken voor zichzelf en hebben eerder óns wat te zeggen...

Nog een andere reden willen we aanvoeren tegen de these van het 4e Rijk. Die reden heeft minder te maken met onze eigen inschatting en analyses, maar meer met de kwestie van de legitimering van militant verzet. Elke vorm van verzet moet zich zelf kunnen legitimeren. Als we ons niet per se beroepen op de heersende wetten en geschiedsinterpretatie, moet onze legitimiteit uit ons verzet zelf blijken, uit de manier van strijd voeren, hoe we daarin onze levenswijzen en visies tot uitdrukking brengen.

In de geschiedenis van het autonome antifascistische verzet zien we een gevaarlijke ontwikkeling zich aftekenen: antifascistisch verzet wordt maar al te vaak op zich zelf teruggevoerd en gelegitimeerd. Een historische legitimiteit die als vanzelf spreekt uit de bijna wereldwijde veroordeling van het Nazi-regime; een legitimiteit dus, die niet uit ons eigen handelen en kritiek is afgeleid. Door te verwijzen naar fascistische continuiteiten 'lenen' we als het ware deze historische legitimiteit in plaats van er zelf aan te werken. Het is een legitimiteit die meer is verankerd in het slechte geweten van burgerlijk tot links, dan in de fascinatie en uitstralingskracht van het leven in verzet. Wanneer antifascistisch verzet zich historisch moet rechtvaardigen en niet uit de eigen strijd z'n legitimiteit weet te halen, loopt het gevaar tot een strijd tussen twee ideologieën te verworden. En dan wordt de strijd niet meer bepaald door twee verschillende realiteiten, maar door de 'juiste' ideologie.

De poging om de strijd te richten tegen de ideologie van het fascisme, en dus niet tegen de sociale werkelijkheid die het fascisme tot op de bodem brengt in plaats van de burgerlijke halfslachtigheid en lafheid, zo'n poging is al eens eerder ondernomen en jammerlijk mislukt.

dood en verderf

Tegen de fascistische propaganda, tegen SA-doodseskaders en voormalige frontsoldaten heeft indertijd een brede volksbeweging, bestaande uit sociaaldemocratische en communistische antifascisten, mannen en vrouwen, strijd geleverd - verbeten en standvastig. Maar de beslissende slag tegen de Nazi's werd niet alleen op straat uitgevochten en verloren, maar ook thuis, in de eigen gelederen. Daar namelijk, waar de helden van de fabriek en van de straat verzuimd hadden de kadaverdiscipline en de onweersproken autoriteit - te weten: patriarchale familie en partijstructuur - aan te pakken; nee, erger nog, ze hebben deze juist tegen elke vorm van afwijking en kritiek verdedigd en in stand gehouden. Doordat deze structuren binnen het antifascistische verzet niet werden veranderd, kon het fascisme erg gemakkelijk precies die zelfde structuren onaangetast mobiliseren. Het was dus alleen nog maar een kwestie van tijd, dat het fascisme voor deze normen en waarden de voor de hand liggende antwoorden zou aanreiken.

Aan het mislukken van het antifascistische verzet in de Weimar-republiek had de absoluutheid van deze patriarchale structuren een veel groter aandeel dan de verliezen op straat en bij de verkiezingen. Hoe relatief daarentegen de ideologische tegenstellingen waren (en zijn), als ze in beide gevallen berusten op dezelfde patriarchale structuren, hebben al die tienduizenden communistische en sociaaldemocratische kiezers bewezen, die in 1932/33 met hun stem de NSDAP aan de 'verkiezingsoverwinning' hebben geholpen.

Deze kritiek wordt door LUPUS vervolgens konkreet aangetoond aan de hand van een aantal recente ontwikkelingen zowel in de Duitse samenleving in het algemeen, als in het optreden van de Duitse overheid, als in reakties en initiatieven binnen autonome antifascistische groepen.

In Nederland liggen 'natuurlijk' de verhoudingen niet zo scherp, worden de tegenstellingen minder hard uitgespeeld en zouden daarom niet met Duitsland vergeleken willen worden. Tóch worden bij ons dezelfde referentiekaders gehanteerd, waar fascisme als dreiging en fascisme als etikettering wordt gebruikt. De versluieringsmechanismen daarentegen werken in Nederland veel beter: wij wáren toch bezet, wij hádden toch slachtoffers en waren allemaal eigenlijk slachtoffers! Maar de reputatie van onze Nederlandse antifascistische traditie is zó hachelijk in z'n grote deels nog levende symbolen, dat ons 'gezond verstand' wel weet te bemiddelen tussen fixatie en fantasie. Maar een samenleving als de Nederlandse, die naar verhouding het grootste aantal Joodse medemensen heeft kunnen laten deporteren, moet om dit geheim te versluieren zich niet alleen aan het Joodse erfgoed bijzonder verplicht verklaren, maar zeker ook het uitzonderlijke van het vaderlandse verzetsverleden naar voren halen. Want alleen zo kan tegelijkertijd het alledaagse probleem van oorlogspensioenen en ereschuld, als het alledaagse racisme gemarginaliseerd en uit ieders gezichtsveld verdrongen worden.

PaulR. (vertaling en tekst)