Skip to main content
  • 05 november 2008

De SP en de crisis

Willem Bos

Als enige politieke partij heeft de SP zich de afgelopen decennia verzet tegen het neoliberalisme. Terwijl de PvdA zich - net als haar Europese zusterpartijen - opwierp als de beste uitvoerder van de neoliberale politiek en ook GroenLinks - ondanks verzet van een linkse stroming (2) - zich steeds meer aan het neoliberalisme heeft aangepast, voerde en voert de SP er fel strijd tegen.

Als enige politieke partij heeft de SP naar aanleiding van de kredietcrisis op een rijtje gezet welke lessen uit deze crisis getrokken kunnen worden en welke maatregelen moeten worden genomen. De schrijvers van de nota, fractievoorzitter Agnes Kant en financieel woordvoerder Ewout Irrgang, komen met maar liefst dertig voorstellen.

Ze pleiten voor nationalisering van banken die in de problemen komen, voor een nationalisatiewet en een parlementaire enquête naar de kredietcrisis. Er moet beter toezicht komen op de financiële sector, de macht van de aandeelhouders moet worden teruggebracht en de perverse bonuscultuur afgeschaft.

Ook wordt gepleit voor het aanpakken van belastingparadijzen en voor een valutabelasting (Tobintax). Een ingrijpend hervormd IMF of een nieuwe financiële autoriteit zou de bevoegdheid moeten krijgen om een internationale reservemunt uit te geven die geleidelijk de plaats van de dollar in kan nemen en er zou gekeken moeten worden of er niet weer een systeem van vaste wisselkoersen zou moeten komen.

Een Rijnlands model
Dit geheel van maatregelen zou moeten leiden tot een renaissance van de Europese variant van het kapitalisme: het Rijnlands model. Het Rijnlands model wordt door de auteurs omschreven als “een systeem waarin het belang van het kapitaal niet meer altijd leidend was.” Een variant die “superieur is aan het Angelsaksische model omdat het meer gericht is op de lange termijn.” “Onder invloed van het neoliberalisme werd het Angelsaksische model ook in Europa dominant en werden steeds meer elementen daarvan overgenomen”, stelt de nota.

Dat roept een aantal fundamentele vragen op. Was er echt wel sprake van een specifiek Rijnlands model? Zo ja, hoe was het dan mogelijk dat - terwijl dat model meer op de toekomst was gericht - het toch onder invloed van het neoliberalisme steeds meer elementen van het Angelsaksische model heeft over genomen? Het roept ook de vraag op wat dat neoliberalisme nou precies is. Is het een economische leer die al naar gelang de omstandigheden toegepast kan worden en ook weer afgeschaft, of is er meer aan de hand?

In het laatste nummer van Spanning, het blad van het wetenschappelijk bureau van de SP, werd een stuk van mij gepubliceerd onder de titel “Van hypotheekcrisis naar crisis van het systeem”. Daarin gaf ik onder andere een korte analyse van de relatie tussen de crisis en het neoliberalisme. Ik neem hier een lang citaat uit dat stuk over.

“Kapitalisme, crisis en neoliberalisme
Volgens Karl Marx leidt het functioneren van het kapitalisme noodzakelijkerwijs tot periodieke crises. De geschiedenis lijkt hem op dit punt gelijk te geven.
De ernstigste crisis was de ‘grote depressie’ die in 1929 begon met het instorten van de beurs van New York, wat leidde tot de crisis van de jaren dertig die weer uitliepen op de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog.   

Als reactie daarop is  een aantal veranderingen doorgevoerd die een stabiliserende invloed hebben op de economie. Daarbij moeten we denken aan een grote overheidssector die in perioden van teruglopende conjunctuur zelf economische activiteiten kan ondernemen; een verhoging van de levensstandaard (en dus van de koopkracht) van de bevolking en een stelsel van sociale zekerheid waardoor van werklozen niet direct de hele koopkracht wegvalt.

Na de oorlog volgde er een periode van dertig jaar van sterke economische expansie waarbij de regelmatige recessies beperkt bleven. Behalve aan bovengenoemde maatregelen was dat vooral te wijten aan een soort inhaaleffect. Na de schade van crisis en Wereldoorlog was er ruimte voor langdurige groei.
Maar die inhaalslag duurde niet eeuwig. Vanaf het eind van de jaren zestig liepen de winstmarges zowel in de VS als Europa terug en halverwege de jaren zeventig was de eerste naoorlogse algemene recessie een feit.

Het neoliberalisme
Als reactie op die recessie ontstond de neoliberale politiek. Om de winstmarges weer op peil te brengen, werd er geprivatiseerd, geliberaliseerd en gedereguleerd. De overheidssector werd teruggebracht en mocht geen actieve rol meer in de economie spelen, de afbraak van de sociale zekerheid werd ingezet. De uitgaven aan lonen en sociale voorzieningen moesten naar beneden. De vrije markt moest onbelemmerd zijn werk kunnen doen. Het kapitaal moest vrij daar naartoe kunnen stromen waar het de beste mogelijkheden zag. Beperkingen voor internationaal kapitaalverkeer werden opgeheven.

Na het eerste neoliberale experiment in Chili, na de bloedige staatsgreep van Pinochet op 11 september 1973, werd het recept toegepast door Thatcher in Groot-Brittannië, door Reagan in de VS en daarna vrijwel overal in de wereld. Na de val van de Berlijnse muur en de ineenstorting van het Sovjetblok kreeg het neoliberalisme helemaal de wind mee. “Er is geen alternatief”, verklaarde Margaret Thatcher triomfantelijk.

De neoliberale aanpak had een aantal gevolgen. Het aandeel van de winsten ten opzichte van de inkomsten uit arbeid is aanzienlijk gestegen. De rol en de macht van de grote multinationale ondernemingen zijn toegenomen, die van de overheid verminderd.
De rol van de financiële instellingen is toegenomen. Zij zijn zich steeds meer toe gaan leggen op de handel in allerlei (vaak zeer complexe) financiële producten. Dit is een internationale handel, mogelijk gemaakt door het opruimen van belemmeringen in het internationale kapitaalsverkeer en het afzwakken van de regels waaraan banken moeten voldoen.

Crises keren terug
Als gevolg van de neoliberale omwenteling werden die elementen die een remmende werking op de economische conjunctuur hadden verzwakt of verdwenen zelfs helemaal. Het gevolg was dan ook de terugkeer van periodieke crises. Crises die in diepgang en in reikwijdte steeds groter lijken te worden.

De zo genoemde ‘peso-crisis’ in Mexico in 1994-1995 trof maar één land. In 1997 was het een hele regio: Zuidoost Azië. De ‘dotcom’-crisis van 2001 sloeg vooral toe in de belangrijkste economie - die van de VS - en de huidige crisis lijkt zich vanuit de VS over de hele wereld te verspreiden. De geweldige hoeveelheid krediet speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van de crisis. Vooral in de VS waar de hoeveelheid krediet enorm groot is, staat men daarom voor een duivels dilemma. Als men de omvang van het krediet terugbrengt, verscherpt dat de recessie omdat de consumptie, de productie en daarmee de werkgelegenheid terug zullen lopen. Als men probeert de economie aan de gang te houden en een diepe recessie te voorkomen, kan dat niet zonder krediet. Maar dat hoge kredietniveau legt nu juist de basis voor een crisis.”

Tot zover het citaat uit Spanning. Het zal daaruit duidelijk zijn geworden dat in mijn visie het neoliberalisme niet zo maar een economisch beleid is dat naar wens toegepast kan worden, of - als het zoals nu desastreus blijkt uit te pakken – weer kan worden afgeschaft. De neoliberale politiek was het kapitalistische antwoord op een (voor het kapitalisme) heel reëel probleem: het teruglopen van de winstvoet en het inzakken van de economie in de jaren zeventig van de vorige eeuw.

Het neoliberalisme is ook niet alleen maar een andere economische koers. De principes van het neoliberalisme zijn ook ingebouwd in de architectuur van het internationale systeem. Ze liggen vast in het handvest van de Wereld Handels Organisatie, in Europese verdragen, in de Maastrichtse criteria voor de euro. Ze zijn via de structurele aanpassingsprogramma’s opgelegd aan alle landen met schulden.   

De groei van de financiële sector - die het gevolg was van de neoliberale politiek - staat niet los van de reële economie maar komt daar uit voort. De neoliberale politiek leidde er toe dat de winsten zich weer konden herstellen. Maar deze winsten werden maar zeer ten dele omgezet in investeringen in de reële economie. Een steeds groter deel van de winsten werd belegd in de financiële sector, in steeds ingewikkelder en ondoorzichtiger producten waar (zo lang als het goed ging) een hoger rendement mee was te maken.

Met de huidige crisis van de financiële sector zal er niet opeens meer geïnvesteerd worden in de reële economie. Integendeel. De reële economie stokt en het is duidelijk dat we wereldwijd op een flinke recessie aankoersen. Meer dan ooit zullen de kapitaalbezitters voorzichtig zijn en risico’s vermijden. Ze zullen eerst afwachten hoe de recessie zich ontwikkelt, uitwoedt. Ze willen eerst zien welke sectoren, landen, bedrijven goed uit de recessie komen voordat ze weer op flinke schaal gaan investeren.

Planning in het kapitalisme
Daarmee raken we een cruciaal probleem van de kapitalistische economie en de pogingen om daar van buitenaf invloed op uit te oefenen. Het wezenskenmerk van het kapitalisme is de ondernemingsgewijze productie. De productie (en andere economische activiteiten) vinden primair plaats in bedrijven, privébedrijven. Of die bedrijven nu het eigendom zijn van één eigenaar (een kapitalist met dikke buik en sigaar) of van een groot aantal aandeelhouders maakt in wezen niets uit. Het is binnen de structuur van die bedrijven dat de bepalende beslissingen worden genomen, met name de investeringsbeslissingen.
Terwijl de productie zelf steeds maatschappelijker wordt (er steeds meer mensen direct en indirect betrokken zijn bij de productie van één product), ligt de beslissingsmacht bij een steeds kleinere kring. (Volgens ingewijden is de beslissing over het niet doorgaan van de fusie van de ABNAMRO en de ING het resultaat van een mislukt etentje van vier personen.)

Het bepalende criterium bij de beslissingen die door een kleine groep worden genomen, is de winstgevendheid van het betreffende bedrijf. Daarvoor zijn de bestuurders van bedrijven ingehuurd, daarop worden ze afgerekend.

In principe kan een overheid binnen het kapitalisme een aantal dingen doen om de beslissingen in de directiekamers van bedrijven te beïnvloeden. De overheid kan bepaalde regels stellen op verschillende vlakken (sociaal, wat betreft het milieu, en dergelijke). Ze kan belasting heffen of juist subsidies verstrekken en ze kan een moreel appèl doen op de bestuurders van bedrijven. Daarmee kan de overheid bedrijven stimuleren om in de ene sector te investeren en ontmoedigen om dat in een andere sector te doen.

Maar wat een overheid nooit kan doen is een kapitalistisch bedrijf dwingen ergens te investeren. Of een bedrijf investeert en zo ja waar, is aan de eigenaren. Als een overheid toch investeringsbeslissingen op wil leggen dan kan ze dat alleen door feitelijk (en/of formeel) een bedrijf te nationaliseren en in bezit te nemen. Maar daarmee houdt dat bedrijf op een kapitalistisch bedrijf te zijn. (Dat wil zeggen een bedrijf dat functioneert op basis van het streven naar maximale winst.) Het wordt dan een staatsbedrijf dat geacht wordt ten algemene nutte te functioneren.

Als een overheid besluit alle bedrijven in een land - of ten minste de bepalende sectoren van de economie - te nationaliseren, houdt die economie op een kapitalistische economie te zijn. In  plaats van het winststreven van afzonderlijke bedrijven moeten er dan andere criteria komen voor de investeringsbeslissingen.

Terug naar het Rijnlands model?
Wat in de nota met het Rijnlands model wordt omschreven, is in werkelijkheid de vorm die het kapitalisme (in de hoog ontwikkelde kapitalistische landen) kreeg in de periode van na de Tweede Wereldoorlog tot de algemene recessie halverwege de jaren zeventig en de opkomst van het neoliberalisme. De periode die in de historisch-economische literatuur vaak wordt omschreven als de gouden tijd van het kapitalisme.

Onder zeer specifieke omstandigheden: de verwoestingen van crisis en oorlog in de belangrijke kapitalistische landen zelf; het bestaan van een groot niet-kapitalistisch blok (het Sovjetblok) en de aantrekkingskracht die daar toen nog van uitging op een deel van de West-Europese arbeidersklasse, ontstond toen een model van kapitalisme met een groei van de binnenlandse markt door verhoging van het consumptieniveau, de uitbouw van sociale voorzieningen en een redelijk omvangrijk en economisch actief staatsapparaat.

De ontwikkeling van die welvaartsstaten, zoals die toen vaak genoemd werden, vond niet alleen plaats in het stroomgebied van de Rijn, maar ook in Scandinavië en Groot-Brittannië. Zelfs de Verenigde Staten tijdens de ‘New Deal’ onder president Roosevelt hadden er belangrijke kenmerken van.

Dit ‘model’ bleef wel beperkt tot de ontwikkelde kapitalistische landen. De rest van de door het kapitalisme gedomineerde wereld, de zogenoemde derde wereld, de hele, halve en voormalige koloniën, behielden hun rol als leverancier van goedkope grondstoffen en arbeidskrachten. Daar was niets van economische vooruitgang, laat staan van de opbouw van een welvaartsstaat te bespeuren.

Kunnen we terug?
De vraag is nu of we terug kunnen naar die vorm van het kapitalisme van voor het neoliberalisme. Het antwoord daarop is volgens mij eenduidig nee. Die vorm was het resultaat van zeer specifieke omstandigheden die niet meer terugkomen. Dat ‘model’, de ontwikkeling van het kapitalisme in die periode, heeft zelf de voorwaarden gecreëerd voor het neoliberalisme.

En we moeten ook niet terug willen naar die periode of dat ‘model’. Die periode werd weliswaar voor de arbeidersklasse in de ontwikkelde kapitalistische landen gekenmerkt door een ongekende groei van de welvaart en de sociale voorzieningen, maar voor de overgrote meerderheid van de wereldbevolking in Afrika, grote delen van Azië en Latijns-Amerika veranderde er niets ten goede.

Ook in de landen met een ‘Rijnlands model’ groeiden de multinationale ondernemingen en werd een politiek van uitbuiting van de derde wereld in praktijk gebracht. Frankrijk voerde oorlog tegen de Algerijnen en in Indochina, zoals Nederland dat deed tegen de Indonesische vrijheidsstrijders. De Amerikaanse oorlog in Vietnam en de militaire dictaturen in Latijns-Amerika, Indonesië, de Filippijnen en het Zuid-Afrikaanse apartheidsbewind werden ook door de ‘Rijnlandse’ regeringen gesteund.

Laten we niet vergeten dat in deze tijd overal in het ‘Rijnland’ de jeugd in opstand kwam tegen de gevolgen van het kapitalisme. Ook de SP komt daar uit voort.

De huidige crisis
De crisis die we nu meemaken is niets anders dan het instorten van het neoliberale model. Het is niet alleen een kredietcrisis of een financiële crisis maar een crisis van het systeem. Het markeert het einde van een periode van bijna dertig jaar neoliberalisme, zoals de opkomst van het neoliberalisme het einde betekende van de periode van de gouden jaren van het kapitalisme.

Maar het is natuurlijk niet het einde van het kapitalisme. Het kapitalisme als zodanig stort niet zomaar in elkaar als gevolg van zijn eigen tegenstrijdigheden. Het kan óf verdwijnen doordat het bewust vervangen wordt door een ander systeem, gebaseerd op andere sociale krachten. Of het kan tot een zo grote crisis leiden (in de vorm van een klimaatcrisis, een atoomoorlog) dat het samen met de menselijke beschaving ten onder gaat.

Wat ons de komende tijd precies te wachten staat valt niet te voorspellen. In ieder geval zal het een periode zijn van economische crisis, stagnatie en achteruitgang op velerlei gebieden. De kapitalistische economie zal niet makkelijk een nieuw evenwicht vinden. En áls ze dat vindt, tegen een zeer hoge prijs. En de eerste vraag op dit moment is wie die prijs zal betalen.

Want waar we in ieder geval zeker van kunnen zijn, is dat alles in het werk wordt gesteld om de gevolgen van de crisis af te wentelen op de zwaksten in de samenleving. De gevolgen van het instorten van de beurs op Wall Street zal uiteindelijk vooral ernstige gevolgen hebben in Afrika, Azië en Latijns-Amerika en onder de gewone mensen in de VS, Europa en elders.

Het eerste voorproefje daarvan hebben we al gezien in de VS, waar 700 miljard dollar werd ingezet voor de bailout van de - dankzij de hebzucht in moeilijkheden gekomen - banken, maar niets wordt gedaan voor de miljoenen mensen die hun huizen verliezen. Volgens de internationale arbeidorganisatie van de VN, de ILO, zullen er als gevolg van de crisis tot eind 2009 tenminste 20 miljoen werklozen bij komen in de wereld. Het aantal mensen dat moet rondkomen van minder dan één dollar per dag zal volgens de ILO stijgen naar veertig miljoen en er zullen 100 miljoen mensen over niet meer dan twee dollar per dag kunnen beschikken. De ILO benadrukt dat dit de laagste schattingen zijn.

In de VS en de EU samen is tot nu toe ongeveer 2.400 miljard euro uitgetrokken voor het redden van het financiële systeem. Dat is meer dan 17 maal het bedrag dat volgens de VN nodig om de millenniumdoelen te behalen en 80 maal het bedrag dat volgens de VN-organisatie voor voedsel en landbouw jaarlijks nodig is om de honger in de wereld uit te bannen.

Taken van socialisten
De eerste taak van socialisten is naar mijn mening: onder alle omstandigheden opkomen voor de belangen van de zwakste groepen, van de gewone mensen hier en elders, van degenen die nu de rekening van de crisis gepresenteerd krijgen. Daar zullen we alles voor uit de kast moeten halen. Daarbij kunnen we het ons niet permitteren ons te laten beperken door een vooropgezet idee dat het resultaat zoiets als het Rijnlands model zou moeten zijn.

Wat nu nodig is, en wat terecht in de nota wordt geconstateerd, is controle op de financiële sector; het aan banden leggen en afremmen van het internationale kapitaalverkeer; het opruimen van belastingparadijzen. Maar daarbij moeten we er ook over nadenken wíe die controle moet uitoefenen. De afgelopen periode heeft wel geleerd dat we niet kunnen volstaan met controle door de bestaande organen en overheden. Het zijn juist die organen die de afgelopen periode hebben gefaald. Zij hebben het neoliberalisme alle ruimte gegeven, het internationale kapitaalverkeer gestimuleerd en de financiële sector tot ongekende omvang laten groeien.

We kunnen voor de toekomst ons lot niet in handen leggen van die organen die de afgelopen periode zo hebben gefaald, die geen oog hebben gehad voor het algemeen belang maar alleen voor het belang van economisch sterke sectoren. Het zijn ook organen als de Nederlandse Bank, de Europese Centrale Bank, de Autoriteit Financiële Markten die buiten de openbaarheid en zonder serieuze democratische controle opereren.

We kunnen dus niet volstaan met het eisen van overheidscontrole, maar moeten er vooral ook voor zorgen dat de controleurs gecontroleerd worden. Dat er werkelijke openheid van zaken wordt gegeven, dat de vakbeweging, maatschappelijke organisaties en volksvertegenwoordigers een stem en een rol krijgen in die controle.

Door veel linkse organisaties in het buitenland wordt niet gesproken over ‘nationalisatie’ van de banken en financiële instellingen maar worden termen gebruikt als ‘socialisering’ of het ‘onder maatschappelijke controle brengen’ van de financiële sector.

Dat geldt op nationaal vlak, maar zeker zo sterk op internationaal vlak. Het is goed als er gesproken wordt over het opzetten van een nieuw monetair stelsel. Maar het zou absurd zijn als dat gebeurde in het kader van het huidige IMF. Het IMF is een van de drijvende krachten achter het doorvoeren van het neoliberalisme in de wereld en heeft een sleutelrol gespeeld in het met dwang opleggen van dit model aan derdewereldlanden via de programma’s van structurele aanpassing. Het IMF wordt gedomineerd door de VS en Europa en kent een expliciet ondemocratisch regime, waarbij ‘one dollar one vote’ de regel is.

Om te breken met het neoliberalisme zal er ook een heel andere internationale structuur moeten komen. Een structuur waarbij ook de landen van het zuiden een belangrijke stem in het kapittel hebben en waarbij de bevolking zelf via democratische processen en procedures invloed heeft.

In de nota wordt gepleit voor een nationalisatiewet “die de overheid vergaande bevoegdheden geeft om in noodgevallen publieke belangen te beschermen door nationalisering.” Tegelijkertijd wordt erg voorzichtig omgegaan met het begrip nationalisatie. Het moet gaan om “banken en andere financiële instellingen die in de problemen komen en te belangrijk zijn om failliet te laten gaan,” en die moeten dan “zo lang als wenselijk en nodig is genationaliseerd worden.”

Dat lijkt me overdreven voorzichtig. De huidige crisis is een crisis van het hele financiële systeem. Nationalisatie is niet alleen nodig omdat bepaalde banken en financiële instellingen anders omvallen en het hele financiële systeem daarmee dreigt in te storten. Nationalisatie of beter socialisering is ook nodig om meer greep te krijgen op het hele functioneren van de financiële sector. Om er voor te zorgen dat die vanuit andere doelstellingen gaan opereren.

Het zou absurd zijn als zou gebeuren wat Wouter Bos van plan is. Dat banken en financiële instellingen genationaliseerd worden of miljarden steun krijgen om ze daarmee overeind te houden, met het perspectief om ze later als alles weer rustig is weer terug te geven in privéhanden. Waarna ze hun ‘normale’ werkzaamheden weer voort kunnen zetten.

Een offensieve aanpak is nodig
De hele nota maakt een erg voorzichtige indruk. Het lijkt alsof de omvang van de crisis nog niet volledig is doorgedrongen. De nota beperkt zich tot de financiële crisis terwijl het toch  duidelijk is dat de financiële crisis slechts de prelude is van een algemene recessie van een ongekende omvang.

De SP heeft de afgelopen decennia het neoliberalisme fel bestreden. Nu het neoliberale systeem is vastgelopen, is er alle reden om op een offensieve manier te pleiten voor een alternatief, voor een andere wereld. Natuurlijk is er geen enkele reden tot triomfalisme, deze crisis is een ramp. Maar het is wel de hoogste tijd om duidelijk te zeggen waar het op staat. Om duidelijk te maken wat de oorzaak van deze ramp is.

Het neoliberalisme is failliet en moet niet opgeknapt maar vervangen worden. Vervangen door een systeem waarin niet de winsten maar de mensen en het milieu centraal staan. Socialisten strijden er niet voor om de bankiers en aandelenhandelaren een nieuwe kans te geven. Socialisten strijden voor de belangen van de overgrote meerderheid van de mensen, hier in Nederland en elders in de wereld.

Een fundamentele verandering, een andere wereld zal alleen gerealiseerd kunnen worden als grote groepen mensen zich daar actief voor inzetten. Als mensen zelf in beweging komen en hun lot in eigen hand nemen. Socialisten moeten dat op alle manieren steunen en stimuleren. Zij moeten de opvatting dat we nu, gezien de crisis, onze looneisen moeten matigen en de broekriem aanhalen bestrijden. Zij moeten duidelijk maken dat de slachtoffers niet de crisis moeten betalen maar dat het geld gehaald moet worden waar het zit.

Socialisten moeten een duidelijk perspectief naar voren brengen en de mensen daarvoor zien te winnen. Nu zien we dat PvdA-leider Wouter Bos ongekend populair is en door veel mensen wordt gezien als de crisismanager die het systeem redt en daarmee de mensen voor een ramp behoedt. Een dergelijke reactie is normaal aan het begin van een crisis. Mensen zoeken in eerste instantie steun en beschutting bij de overheid en bij degene die zich als daadkrachtige probleemoplosser weet  te profileren. Dat is op dit moment Bos. Daar hoeven wij ons als socialisten helemaal niet zo veel zorgen over te maken.

Als we maar zorgen dat we de komende periode, als de omvang van de crisis werkelijk begint door te dringen, de werkelijke oorzaken daarvan over het voetlicht weten te brengen. En als we duidelijk weten te maken dat er een alternatief is en dat het de moeite is om daarvoor in beweging te komen.