-
08 december 2010
De relevantie van de vakbeweging
In het begin van de zomer schreef ik voor Grenzeloos een artikel over de vakbeweging met de titel: ‘De geboorte van een nieuwe vakbeweging’. Dat is me van verschillende kanten op kritiek komen te staan. Een zwaluw - in dit geval een schoonmakersstaking - maakt nog geen zomer, was de teneur van de critici. Het was veel te voorbarig om van een nieuwe vakbeweging te spreken.
Niet alle critici hadden het stuk even goed gelezen. Bij sommigen leek het alsof ik had beweerd dat de Nederlandse vakbeweging zich inmiddels van een moeizame polderaar tot een democratische strijdorganisatie had ontwikkeld. Maar ik had alleen maar beweerd dat de schoonmaakstaking en het proces van organising dat daar achter zit - net als de beweging van de kloofdichters in de Abvakabo - een nieuwe wind deed waaien in de vakbeweging. “Als die ontwikkeling doorzet, kunnen we wellicht spreken over de geboorte van een nieuwe vakbeweging”, was mijn voorzichtige conclusie.
Nu, een half jaar later, kunnen we op zijn minst constateren dat die ontwikkeling niet is afgebroken. FNV-bondgenoten en de Abvakabo zetten sterk in op organising; de kloofdichters hebben op het congres een grote overwinning geboekt; de postbodes van TNT krijgen de steun die ze verdienen en op verschillende plaatsen maakt de vakbond zich op voor acties tegen het bezuinigingsbeleid.
Natuurlijk, op een heleboel punten kan en moet er veel meer en kan en moet het veel radicaler. Maar dat neemt niet weg dat de ontwikkeling die een half jaar geleden zichtbaar was zich verder heeft doorgezet.
De achtergrond van die ontwikkeling is eenvoudig. We worden geconfronteerd met de grootste crisis sinds de jaren dertig en met de meest rechtse regering sinds mensenheugenis. De vakbeweging kan dan in principe twee dingen doen. Ze kan bij voorbaat op haar rug gaan liggen met de pootjes omhoog, of ze kan - hoe voorzichtig en gematigd ook - doen waar de vakbeweging voor is opgericht en haar bestaansrecht aan ontleent: de belangen van haar leden verdedigen. En in deze omstandigheden kan dat nauwelijks iets anders betekenen dan acties organiseren.
Als ze voor het eerste kiest is haar rol snel uitgespeeld. Dan is ze al snel voor haar leden niet meer relevant en verliest ze daarna ook voor de werkgevers en de regering haar belang. De vakbeweging - en ook de sterk op overleg en samenwerking gerichte top daarvan - moet nu wel iets van strijdbaarheid laten zien, anders ondergraaft ze haar eigen positie.
Zo krijgt de vakbeweging - of ze dat nu wil of niet - weer een grotere relevantie. En daarmee worden de mogelijkheden voor linkse en kritische mensen om een rol in en rond de vakbeweging te spelen ook groter. We zien dat in het maandelijkse vakbondscafé in Amsterdam dat een opbloei heeft doorgemaakt; we zien het bij het steuncomité sociale strijd (voorheen het comité steun de schoonmakers) dat samen met Abvakabo en FNV-bondgenoten actie voert tegen de aantasting van het minimumloon in het kader van de pilot loondispensatie en we zullen het hopelijk vrijdag 10 december zien op de door Grenzeloos en Doorbraak georganiseerde discussiebijeenkomst over democratie in de bond. “Als die ontwikkeling doorzet, kunnen we wellicht spreken over de geboorte van een nieuwe vakbeweging,” zou ik voorzichtig durven zeggen.