-
01 december 1991
De mythe van de 'calculerende burger'
"In iedere republiek bestaan twee verschillende levensvormen, die van het volk en die van de heersende klasse, en alle wetgeving die de vrijheid bevordert, is het resultaat van de botsing tussen die twee."
N.Machiavelli, 1531
"Het probleem van de PvdA is dat ze geen prioriteiten heeft, het debat niet leidt" , stelt de aanstormende nieuwe voorzitter van de PvdA, Felix Rottenberg in een interview met de NRC.(1) De vraag is natuurlijk: welk debat? De problemen van de sociaaldemocratie in Nederland worden met de maand groter. De oorzaak ligt in de discussies van de afgelopen jaren over bijvoorbeeld het 'onbetaalbaar' worden van de verzorgingsstaat, of over de afbraak van de WAO. De neergang die de PvdA maakt in alle opiniepeilingen maakt dat duidelijk. De PvdA verkeert in een steeds groter wordende ideologische wanorde en er worden weliswaar allerlei initiatieven genomen om de crisis op te lossen, maar daarbij gaat het vooral over de organisatorische problemen. De PvdA moet zich "vernieuwen", "de partijcultuur moet fundamenteel veranderen", "de partij is toe aan een grote schoonmaak". Anderen, zoals Van der Louw halen ineens de "Progressieve Volkspartij" weer uit de kast: er moet toenadering gezocht worden met D'66 en Groen Links. En weer anderen, zoals Jan Schaefer, vinden dat de sociaaldemocratie weer een echte "Beweging" moet worden. Ideeën die in het algemeen meer gevoed lijken te worden door pragmatische electorale opvattingen, dan door enig begrip van de oorzaak van de structurele problemen, waarin de sociaaldemocratie zich in West-Europa bevindt en die hand in hand gaan met de afbraak van de keynesiaanse verzorgingsstaat.
Rottenberg stelt dat een van de hoofdproblemen van de PvdA is dat het CDA, sinds het einde van het kabinet Den Uyl in 1977, een sterkere machtspositie heeft en daardoor kan bepalen wat de problemen zijn, waarbij de PvdA al of niet in de oppositie voortdurend te laat is met het bedenken van oplossingen voor die 'gekozen' problemen. De WAO-discussie is hier een mooi voorbeeld van. De remedie is volgens Rottenberg, dat "de partij zal moeten aantonen dat zij politiek kan beheren en besturen, zij zal zich moeten realiseren dat de staat, waarvoor ook zij verantwoordelijkheid draagt, veel initiatieven blokkeert. Er is teveel rigiditeit, regelzucht en bureaucratie."(1)
Hoewel Rottenberg het hier nog genuanceerd uitdrukt, verwoordt hij wel een opvatting, die al jaren binnen de PvdA wordt uitgedragen. En opvatting die een traumatische tegenstelling in zich houdt. Enerzijds wordt er gepleit voor het terugdringen van de staat en anderzijds moet de PvdA juist meer macht krijgen, om meer invloed te kunnen uitoefenen. Hij sluit daarbij aan bij de neoliberale antistaatsdiscussie, die al jaren binnen de PvdA woedt. In 1982 bijvoorbeeld hield een van de huidige, leidinggevende PvdA-ideologen, Paul Kalma, al een pleidooi voor de afschaffing van de 'verticale coördinatie' (wetgeving, centrale planning) tussen staat en maatschappij.(2) Met hem maakten ook andere belangrijke 'rechtse' partijideologen als Bart Tromp en Paul Scheffer zich sterk in deze anti-etatistische discussie.
Daarbij wordt er aan voorbijgegaan, dat de sociaaldemocraten op economisch terrein weinig andere beïnvloedingsinstrumenten ter beschikking hebben dan juist die overheid die ze willen terugdringen.(3) Er wordt door hen aan voorbijgegaan dat het komt door de oplossingen die gekozen worden om de economische crisis op te lossen, waardoor niet de staat op zich, maar de verzorgingsstaat wordt teruggedrongen. Deze gedwongen aanpassing aan de economische veranderingen binnen het kapitalistisch systeem dwingen de sociaaldemocraten tot een steeds verdere afbraak van hun 'eigen verzorgingsstaat'. Dat is de paradox waar ze mee te maken hebben. Het is dit 'bespreekbaar' maken van de verzorgingsstaat dat heeft geleid tot de onvermijdelijke verzwakking van de sociale basis onder de traditionele arbeidersklasse van de sociaaldemocratische politiek, die we nu overal in West-Europa zien.
het begrip verzorgingsstaat
Het politieke systeem in West-Europa veranderde tijdens de zogenaamde tweede industriële revolutie in de periode na de Tweede Wereldoorlog. Er ontstond toen een nieuw staatstype: de 'verzorgingsstaat', die we ook wel de 'keynesiaanse staat' noemen.(4 ) Grofweg kan er gezegd worden dat het een overgang was van 'christelijke armenzorg' naar een systeem met sociale staatsinterventie, dat het 'recht op een uitkering' (een minimum aan materieel comfort) bood. Politiek gezien stond deze nieuwe staatsvorm haaks op de klassiek-liberale redenering, waarbij de vrije markt diametraal tegenover staatsinterventie staat: het subsidiëren van armen gaat namelijk ten koste van de winsten van het bedrijfsleven. De keynesiaanse visie leek in de jaren zestig z'n historische gelijk te halen. De sociale uitgaven van de staat bleken in de vorm van een groeiende koopkracht van de consumenten als inkomsten weer terug te komen bij het kapitaal. En doordat de vraag stabiliseerde leek het of de conjuncturele ineenstorting van de markt voorkomen kon worden. En de investeringen werden juist gestimuleerd dankzij de staatsinterventie.
Deze keynesiaanse politiek werkte echter slechts in de periode 1945 tot 1974, toen de wereldmarkt onder leiding van de VS sterk expandeerde. De economische crisis die daarna begon, maakte een einde aan de sociaaldemocratische illusie. Een keynesiaanse politiek op wereldschaal bleek onmogelijk te zijn, omdat niet de meerderheid van de economisch sterkere staten eraan meedeed. Toen de crisis uitbrak werd de onderlinge concurrentie tussen de nationale economieën weer dermate sterk - iedere staat probeerde door bezuinigingen en het drukken van de loonkosten de eigen concurrentiepositie te verstevigen - dat elke staat weer werd gedwongen om zijn expansieve bestedingspolitiek op te geven.
De ideeën over de keynesiaanse staat waren een reactie op de politieke en economische crisisperiode tussen de twee wereldoorlogen en de antwoorden daarop uit de ultraconservatieve (bijvoorbeeld Colijn in Nederland) en de fascistische hoek (Hitler in Duitsland). Ideeën, die deels werden ingegeven door mensen die twijfelden aan de rechtvaardigheid en levensvatbaarheid van de vrije ondernemingsgewijze produktie en deels door de angst voor een communistische revolutie.(4) Maar ook economische overwegingen maakten het klassiek-liberale beleidsconcept minder aantrekkelijk. De financiering van de oorlog had aangetoond dat financiële staatsinterventie mogelijk was en zelfs grote voordelen voor het kapitaal had. Dit alles leidde in West-Europa na de oorlog tot de fundamentele overgang naar een fordistisch accumulatiemodel. In de VS was dit al voor de oorlog gebeurd.
Er wordt wel beweerd, met name in sociaaldemocratische kringen, dat het ontstaan van de verzorgingsstaat de verworvenheid is van de strijd van de arbeidersbeweging, maar het was in werkelijkheid een politieke en economische noodzaak voor het kapitaal om de sociaaldemocratische partijen en vakbonden te incorpereren. De specifieke vorm die de verzorgingsstaat in West-Europa lange tijd had, is echter wèl te danken aan deze arbeidersstrijd. Want waar het in de Amerikaanse verhoudingen grotendeels individualiserend werkte, werden de verhoudingen in West-Europa juist collectiever en dat was onder andere te danken aan de sociaaldemocratische organisaties (ook aan confessionele en communistische organisaties). Maar het was de sociaaldemocratie die als geen ander het compromis organiseerde en zij was zo als geen ander verantwoordelijk voor de disciplinering van de arbeidersklasse binnen de kapitalistische orde.
Het fordisme heeft echter voortdurend de tendens in zich om de arbeidersklasse te atomiseren en de traditionele banden te ondermijnen. De sociale crisis van de jaren zestig. de ontzuiling, het ontstaan van de consumptiemaatschappij, de beginnende flexibilisering van de arbeid, de opkomst van de nieuwe sociale bewegingen et cetera was daar in West-Europa een eerste uitdrukking van. Veranderingen waar links overigens sterk van heeft geprofiteerd.
de gedisciplineerde samenleving
De term 'fordisme' is door Gramsci geïntroduceerd.(6) Hij beschreef hoe de combinatie van lopende band, massaproduktie van duurzame consumptiegoederen, relatief hoge lonen en vaste arbeidscontracten waarbij Ford in de VS voorop liep een nieuw type arbeidsverhouding had gecreëerd, waaruit op den duur ook een nieuw type arbeider zou ontstaan: een gedisciplineerde arbeider die erop gericht is om deeltaken zo efficiënt mogelijk te verrichten.
Het fordisme creëerde ook een nieuw consumptiemodel, waarin arbeiders voor het eerst ook in ruime mate consumptiegoederen konden aanschaffen: de auto en huishoudelijke apparatuur werden de symbolen van een nieuwe levensstijl. De keynesiaanse logica van de bevordering van de kapitaalsaccumulatie door middel van het op peil houden van de vraag ging hierbij op. Maar het fordisme omvatte nooit de gehele arbeidersklasse. Het ging steeds om een specifiek deel ervan. Er werd een scheiding aangebracht in de arbeidersklasse tussen een beter betaald deel, dat vast werk had en een segment, dat in kleinere of ouderwetsere bedrijven werkte en meestal geen vaste aanstelling kreeg en minder verdiende. Deze scheiding liep vaak parallel met etnische scheidslijnen of met sekse en leeftijd. Voor de VS was de karakteristieke loonhiërarchie die zo ontstond: witte mannelijke arbeider/zwarte mannelijke arbeider/witte vrouwelijke arbeider/zwarte vrouwelijke arbeider. Het prototype van de fordistische arbeider is het mannelijke, witte gezinshoofd, die boven aan de ladder zijn eigen belangen verdedigt.(7)
Het fordisme kwam in West-Europa na de oorlog in het kielzog van de Amerikaanse Marshallhulp van de grond. Het toekennen van deze Marshallhulp aan de Westeuropese landen werd door de VS namelijk afhankelijk gesteld van de samenstelling van hun regeringen en de mate waarin zij hun markten openstelden voor Amerikaanse produkten. Communistische regeringsdeelname werd uitgesloten en van de sociaaldemocraten werd een constructieve opstelling verwacht.(8) Na de nieuwe industrialisatiegolf van de jaren vijftig, werd het fordistische accumulatiemodel zo ook de dominante produktievorm in de Westeuropese landen. En dit leidde ook hier tot een herstructurering van de arbeidersklasse. Er ontstond een tweedeling: naast een laag van geschoolde en georganiseerde werknemers met een vaste baan ontstond het vlottende leger van de ongeschoolden, die vaak tijdelijk geen werk hadden. In de jaren zestig boorde het kapitaal nieuwe lagen aan arbeidskrachten aan en begon met het aantrekken van buitenlandse arbeiders uit de landen rondom het Middellandse Zeegebied, maar ook vrouwen en jongeren. Dit was voor het kapitaal van belang, omdat de hoogconjunctuur en de nieuwe systemen van sociale zekerheid de onderhandelingspositie van de georganiseerde arbeiders enorm hadden versterkt.
de sluipende afbraak
Een van de uitgangspunten van de keynesiaanse staat, als reactie op de vooroorlogse crisis, was het idee van 'full employment'. Er mocht geen grote werkeloosheid meer ontstaan, om grote politieke en sociale onrust te voorkomen. En en passant steeg daarmee de materiële welvaart voor de arbeiders. Het is dan ook opmerkelijk dat juist vele centrumlinkse regeringen (waarin dus ook vaak de sociaaldemocraten zaten) vanaf begin jaren zeventig verantwoordelijk waren voor de sluipende afschaffing van dit keynesiaanse beleid van volledige werkgelegenheid. Onder druk van de economische crisis en door het ontbreken van een samenhangend, socialistisch maatschappijbeeld, werd er ineens weer gekozen voor een hernieuwde competitieve, kapitalistische orde: de vechtmaatschappij. De solidariteit werd weer ondergeschikt gemaakt aan de kapitalistische orde. In de BRD gebeurde dat in 1974 onder Schmidt, in Engeland in 1975-1976 onder Wilson en Callaghan, in Nederland in 1976 onder Den Uyl, in de VS in 1979 onder Carter en in Frankrijk in 1982-1983 onder Mitterand. Anders gezegd het keynesiaanse tij keerde niet met de komst van het Thatcherisme en de Reagonomics, maar met gematigd links in de regering. De economische prioriteit werd gelegd bij de bestrijding van de inflatie in plaats van bij het gericht versterken van de werkgelegenheid en zo werd de weg vrijgemaakt voor de komst van Van Agt/Wiegel, Kohl, Thatcher, Reagan en Chirac en voor een versterking van het 'vrijemarktidee'. En tegelijkertijd werd daarmee de weg vrijgemaakt voor een ideologische aanval van rechts op de rol van de staat.
Maatschappelijk gezien stond de arbeidersbeweging in Nederland begin jaren zeventig op een historisch hoogtepunt van haar macht en waren voor het kabinet Den Uyl de mogelijkheden aanwezig om een progressief beleid op alle terreinen door te kunnen zetten. Maar juist op sociaaleconomisch gebied zette, met het door minister van Financiën Duisenberg in 1973 in gang zetten van de 'eenprocents-operatie' bij de PvdA de neoliberale omslag in.(9) Het was een paniekreactie op de gevolgen van de oliecrisis. ("Het zal nooit meer zo worden als het was", luidde destijds de historische uitspraak van Den Uyl) Door de oliecrisis begonnen de economische machtsverhoudingen in de wereld te verschuiven en om nationaal concurrerend te kunnen blijven met andere landen werd deze 'eenprocents-norm' ingevoerd, wat inhield dat de stijging van de overheidsuitgaven beperkt moest blijven tot een procent.Daarnaast kwam er een loonmaatregel om de lonen te matigen. Tijdens het kabinet Den Uyl barstte in Nederland de discussie los over de omvang van de sociale voorzieningen, aangevoerd door de VVD'er Hans Wiegel, onder het motto puinruimen. En in de loop van 1976-1977 sloot het kabinet Den Uyl zich bij de richting van deze discussie aan. Onder het kabinet Van Agt/Wiegel werd met de invoering van Bestek'81 een definitief einde gemaakt aan het keynesiaanse beleid. De maatschappelijke tegenstellingen spitsten zich vervolgens in snel tempo toe en onder druk van de snel groeiende werkeloosheid verloor de vakbeweging veel terrein. In 1981 beleven we het kortstondige bestaan van het kabinet Van Agt/Den Uyl. Door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Den Uyl wordt de 'ziekengeldswet' ingevoerd: een korting op de hoogte van de ziektegelden. De PvdA leidt hierna, in 1982, een enorme verkiezingsnederlaag!
Het gevolg van de groeiende wereldmarktconcurrentie was dat technologische ontwikkelingen in de produktie werden versneld en er behoefte ontstond aan een nieuw concept voor de loon en arbeidstijdpolitiek en voor de organisatie van arbeid, waarbij er ook steeds minder plaats zou zijn voor medezeggenschap. Het sleutelwoord bij deze in de jaren zeventig ingezette herstructurering is 'flexibilisering'. De nieuwe technieken op het gebied van de informatica, controle en besturing laten veel flexibeler mens/machinecombinaties toe. Gecomputeriseerde thuisarbeid (bijvoorbeeld huisvrouwen, die voor Fiat thuis onderdelen maken) en het deels verdwijnen van massa-arbeid (door onder andere het gebruik van robots) zijn allang geen toekomstbeelden meer.(10) Het bedrijfsleven organiseert zich steeds internationaler en plaatst bedrijven daar waar de produktiekosten het laagst zijn. In Nederland leidde dat tot het verdwijnen van veel traditionele bedrijfstakken en vond er een enorme verschuiving plaats naar arbeid in de dienstensector (twee derde van de Nederlandse bevolking werkt al in deze sector). Deze dienstensector kent in verhouding veel 'junk jobs': slecht betaalde banen, vaak parttime, met een onzekere rechtspositie en geringe promotiekansen, waardoor de tweedeling in de samenleving wordt versterkt.(11) Tegelijkertijd werd de rol van de vakbonden, die hun leden in het algemeen in de traditionele bedrijfstakken hadden, ondermijnd. De groeiende groep parttimedewerkers is in het algemeen slecht georganiseerd.
de ideologische strijd
Door het vanaf midden jaren zeventig gevoerde antikeynesiaanse bezuinigingsbeleid is een grote groep uitkeringsgerechtigden sociaal gemarginaliseerd en is de basis gelegd voor een toenemende maatschappelijke tweedeling. Het maatschappelijke verzet ertegen is echter relatief zwak gebleven. Ook het huidige verzet tegen de WAO-kortingen is uiteindelijk weer niet doorgezet. Dit is deels het gevolg van de kwantitatieve verzwakking van de vakbonden en van radicaal links, maar grotendeels het resultaat van de sinds midden jaren zeventig gevoerde ideologische strijd, waar links geen antwoord op had en heeft.
Het 'afslanken van de verzorgingsstaat' ging, zoals gezegd, gepaard met een sterke ideologische strijd, waarbij vele mythen werden en worden gehanteerd: "de verzorgingsstaat is een bedreiging geworden voor de individuele vrijheid"; "hij ontneemt de mensen de prikkel tot goed en hard werken"; "het geld is op".(12) De voor het kapitaal noodzakelijke flexibilisering wordt verkocht met kretologie als: "de burger als slachtoffer van de samenleving, maakt plaats voor het mondige individu dat aangesproken mag worden op zijn eigen gedrag en met wie 'afspraken' worden gemaakt over zijn recht op 'verzorging": de introductie van de 'calculerende burger'. Binnen het CDA werd daar nog een zogenaamd alternatief aan toe gevoegd: "de zorgzame samenleving", gebaseerd op de begrippen 'zelfredzaamheid' en 'zorgzaamheid'. Dit gaat samen met het opkomen van een nieuwe gezinsideologie in CDA-kringen. Het afwentelen van lasten en activiteiten op de zogenaamde priveesfeer wordt verdedigd met dezelfde individu versus staat dogmatiek als het vrijemarktprincipe. Maar als de staat problemen gaat afschuiven naar het gezin betekent dit dat de verdeling van de beschikbare tijd, van arbeid en geld wordt overgelaten aan de machtsrelaties binnen het gezin. En vrouwen en kinderen trekken hierbij weer aan het kortste eind.(13)
Neoconservatieven en neoliberalen hebben de afgelopen jaren met succes de geest van het verleden opgeroepen: de vrije markt, het traditionele gezin, de waarden van arbeid en plicht en het terugtreden van de staat. De val van de communistische systemen in Oost-Europa heeft deze ideologische strijd nog een zetje extra gegeven. Het bizarre is echter dat de nieuwrechtse woordvoerders zich, met een verhaal dat weliswaar zeer dynamisch en modern oogt, beroepen op een irreëel beeld van de vrije markt, waarvan iedereen weet dat die allang niet meer als zodanig werkt. De feitelijke vraag is voor hen dan ook niet hoe er wordt geherstructureerd, maar "wie herstructureert wie" en "op wiens kosten" gebeurt het. Het is een machtspolitieke vraag. Wie heeft er, om in termen van Gramsci te spreken, de 'ideologische hegemonie'? En het is om die reden zorgwekkend, dat vele sociaaldemocratische woordvoerders de ideologische boodschap van hun tegenstanders soms letterlijk hebben overgenomen. En dat ook Groen Links zich daar, bij gebrek aan een omschreven ideologie, bij aan lijkt te sluiten.(14)
Bovendien wordt het deel van de arbeidersklasse dat in de grote vakbonden is georganiseerd, het sterkst aangetrokken door de fordistische uitgangspunten van flexibilisering en differentiële loonvorming, waardoor ook de vakbonden, uit angst voor ledenverlies, zich nooit echt sterk zullen verweren tegen de afbraak van de verzorgingsstaat. In deze gegroeide situatie, waarin de antikeynesianen er ideologisch sterk voorstaan, wordt de sociaaldemocratie meegesleept in een anti-etatisme, wat haar al wankele machtspositie alleen nog maar verder kan verzwakken (waar de confessionelen en de liberalen traditioneel het maatschappelijk middenveld beheren, hebben de sociaaldemocraten slechts de staat als mogelijk machtsterrein). In de discussies van de afgelopen jaren over arbeidstijdverkorting en de WAO is dat gebleken. Er wordt door links steeds minder uitgelegd hoe het bepleite neoliberale anti-etatisme zich verhoudt met belangrijke socialistische idealen als emancipatie, solidariteit en spreiding van kennis, inkomen en macht.
het linkse alternatief
In het pas verschenen boek van Ed van Thijn stelt deze: "Politici moeten aansprekende persoonlijkheden zijn met een boodschap. De letters van een partij doen er niet toe: de partijleider moet iets uitstralen." Daarbij maakt hij een keus voor het Amerikaanse systeem, waarbij politiek wordt opgehangen aan 'mannetjes'. De PvdA moet kennelijk in een zelfde spoor worden gezet als de Engelse Labourpartij. Het nieuwe imago van partijleider Neil Kinnock werd daar onder andere bijgeschaafd door zijn tanden te laten bijvijlen. Cosmeticapolitiek. En dit alles wordt gestaafd met de opvatting dat "de oude tegenstelling progressief-conservatief achterhaald is." (15) Of met de woorden van 'coming young man' Ad Melkert: "Allereerst zouden de sociaaldemocraten zich eigen moeten maken dat zij niet in oppositie verkeren tegen de bestaande orde." De kapitalistische orde is hun orde geworden en problemen lijken nog slechts van technische aard te zijn.
Al begint het er op te lijken dat de PvdA en delen van Groen Links menen dat de klassenstrijd nu echt voorbij is, de geschiedenis blijft toch (zoals niet alleen Marx maar ook Machiavelli al zei) de uitkomst van maatschappelijke strijd. En dat betekent dat linkse politiek op basis van een maatschappelijke analyse een antwoord zal moeten formuleren op de huidige ontwikkelingen.
"Economische mechanismen zijn een uitdrukking van de maatschappelijke verhoudingen en het proces van kapitaalsvermeerdering is gebed in de concrete sociale structuren en machtsverhoudingen, die erdoor gevormd worden, maar er niet zomaar uit 'af te leiden' zijn. Marktwetten zijn geen natuurwetten. Ze voltrekken zich binnen de historisch aanwezige sociale verhoudingen en de werking ervan wordt erdoor beïnvloed. Dat betekent dat de mate van de kapitaalsvermeerdering, van de produktie van abstracte rijkdom en van de uitbuiting van arbeid bepaald wordt door de aanwezige sociale structuren en krachtsverhoudingen."(16)
Als links steeds meer naar het gedepolitiseerde midden kruipt en zich laat intimideren door het ideologische geweld van rechts worden de krachtsverhoudingen automatisch steeds meer door rechts gedomineerd.
Het probleem voor radicaal links is dat er lange tijd geen discussie meer is gevoerd over alternatieven voor het kapitalisme en over de weg daarheen. De traditionele recepten, zoals het nationaliseren van de produktiemiddelen en een centraal geleide economie, zijn als hoofdweg naar een vrijere en humanere samenleving zowel theoretisch als in de praktijk weerlegd. Een revolutionaire klassenbeweging die dat nu nog in zijn vaandel schrijft is vrijwel nergens meer te vinden. De verstrengeling van de wereldeconomie maakt het bovendien onmogelijk om nog een revolutie in 1 land door te voeren. Aan de andere kant heeft radicaal links (terecht) ook fundamentele kritiek op de (nog) bestaande verzorgingsstaat, die immers niet slechts bestaat uit een technisch stelsel van sociale zekerheden, maar ook allerlei ongewenste politieke en ideologische effecten heeft. Maar wat is dan ons alternatief?
Als het kapitalisme niet binnen afzienbare tijd kan worden overwonnen, omdat daarvoor noch de krachten noch de overtuigende modellen aanwezig zijn, dan zou het er nu voorlopig om moeten gaan dat we de politieke en maatschappelijke krachtsverhoudingen zodanig beïnvloeden dat het in een meer geciviliseerde, humanere en democratischer richting wordt gedwongen. Dat houdt in dat de historische verworvenheden van het "sociaaldemocratische staatsreformisme", de verzorgingsstaat dus, niet afgebroken maar juist verder ontwikkeld en versterkt zouden moeten worden, om in ieder geval te voorkomen dat de maatschappelijke tweedeling verder wordt doorgezet. We zullen organisatievormen moeten zoeken die daarop gericht zijn.
Van "het socialisme" is zo'n ontwikkeling natuurlijk ver verwijderd, maar het is op dit moment moeilijk voor te stellen hoe een maatschappelijke vooruitgang zonder deze geleidelijke veranderingen en een geleidelijke opbouw van nieuwe maatschappelijke en politieke vormen mogelijk is. Het is van groot belang dat radicaal links weer greep krijgt op de discussie en deze weet in te vullen vanuit een doelbewust socialistisch ideaal. Radicaal links moet zich niet langer beperken tot een tweeslachtige houding, waarbij enerzijds elke politiek van de sociaaldemocratie wordt afgewezen maar anderzijds wel wordt geprotesteerd tegen de de gevolgen van de afbraak van de verzorgingsstaat.
Maar voor zover de discussie op dit moment nog wordt gevoerd, wordt die overgelaten aan een verzameling neoliberale sociaaldemocraten. Over het verloop daarvan hoeft niemand zich illusies te maken. De verzorgingsstaat is voor de sociaaldemocratie weliswaar lange tijd een belangrijk ideologisch doel geweest, maar tegelijkertijd hebben ze zich vanaf 1945 door het kapitaal laten gebruiken. De feitelijke invulling van de verzorgingsstaat werd altijd afhankelijk gemaakt van de economische marges van het kapitaal en er heeft bij hen, sinds de theoretische afschaffing van de klassenstrijd in de jaren vijftig, nooit meer een sluitend idee bestaan over waar de samenleving heen moest. Zoals Marcel van Dam het zegt: het ontbreekt hen aan "een samenhangend stelsel van normen en waarden over de inrichting van de samenleving." Bij gebrek aan ideeën wordt er gezocht naar cosmetische oplossingen in de vorm van 'sterke mannen' en 'deskundigen met verlossende, technische oplossingen'. Op het moment dat ze geconfronteerd worden met een postindustriële herstructurering van het kapitaal, waarbij de sociaaldemocratie niet meer, zoals in het verleden, noodzakelijk is, weten ze niet meer te bedenken dan zich maar te conformeren aan de wensen van dat kapitaal en dus aan de ideeën van de machtigen. Het einde van de sociaaldemocratie lijkt daarmee begonnen. Radicaal links zal echter moeten uitkijken niet ook op dezelfde vuilnisbelt van de geschiedenis te belanden.
Fukuyama schreef de 'historische overwinning' van het vrije marktliberalisme toe aan het feit dat de machtigste staten in de wereld het onderschrijven. Hij 'vergat' daarbij te zeggen dat het niet om de macht van een idee ging, maar om het idee van de machtigen, waar ze in Latijns Amerika en de Derde Wereld allang over kunnen meepraten. Of zoals Eduardo Galeano het zei: "Voor ons is het kapitalisme niet een nog te verwezenlijken droom, maar een reeds verwezenlijkte nachtmerrie."(17)
Hans de Bruin
noten:
1. NRC, 9 nov."91;
2. Paul Kalma, "De illusie van de 'democratische staat', 1982;
3. P. Fortuyn,"De staat als machtsbasis van de sociaaldemocratie", 1983;
4 . Het begrip keynesiaanse staat is ontleend aan de theorieën van John Keynes, zoals beschreven in: "The General Theory of Employment, Interest and Money", 1936;
5 . Het was onder andere Keynes, die daar in 1933 op wees in een brief aan president Roosevelt. Zie: W.A. Miller, "A new history of the United States", 1958;
6. A. Gramsci," Americanisme e fordismo; in "Note sul Machiavelli, sulla politica e sulla stato moderno" (1974);
7. S. Stuurman, "De labyrintische staat", 1985;
8. P. Fortuyn en S. Stuurman in "Socialisten in no nonsense tijd", 1987;
9. W. Koole en G. Therborn in "Socialisten in no nonsense tijd", 1987;
10. Zie o.a. Nanne Dorren, "Flexibilisering van arbeid en technologie", Konfrontatie nr. 3, 1991;
11. T Elfring en R. Kloosterman, "Werken in Nederland", 1991;
12. S. Stuurman, "De mythologie van de verzorgingsstaat", in: Marge, 1984;
13. zie 7;
14. zie kritiek op het anti-etatisme in het Groen Links Manifest door Eric Corsius in Konfrontatie nr.3, 1991;
15. Marcel van Dam, "Politiek zonder Zondaars",Volkskrant;
16. J. Hirsch, "Kapitalismus ohne Alternative", 1990;
17. E Galeano, Volkskrant 7-4-1990;