Skip to main content
  • 01 september 1991

De aktualiteit van de klassenstrijd, het Marxisme en de socialistische revolutie

Chris Bisschot en Fred Kaandorp

In het eerste nummer van Konfrontatie is veel ruimte gegeven aan discussie over strategie en tactiek binnen links. Zowel de redactionele inleiding, het interview met de RARA, een vertaling van een artikel van Hobsbawn alsmede bijdragen van Clemens Raming en Bertram Zagema spreken de bedoeling uit aan deze discussie een bijdrage te leveren. De ruimte die hiervoor in Konfrontatie wordt gegeven is terecht gezien de deplorabele toestand van links en de noodzaak om hier uit te komen. Met name uit het artikel van Zagema spreekt de opvallende behoefte om te breken met 'traditionele' opvattingen zoals die vanuit het marxisme zijn ontwikkeld. We kunnen het eens zijn met Zagema wanneer hij in zijn artikel stelt dat er binnen links (en hierbinnen ook met name bij de zichzelf marxistisch noemende groepen) een luiheid is ontstaan op het gebied van de strategiediscussie. Het permanent analyseren van de maatschappelijke ontwikkelingen heeft de afgelopen 150 jaar binnen links steeds meer plaats gemaakt voor een steriel dogmatisme wat met de ontwikkeling van de geschiedenis steeds verder verwijderd is komen te staan van de maatschappelijke werkelijkheid.

Zagema doet in zijn artikel een poging om een aantal "anachronismen in het marxisme" aan de kaak te stellen en komt tot de conclusie dat "de nieuwe interpretatie van 'macht' zou moeten leiden tot andere strategieën, tot een andere interpretatie van de revolutie. (...) Het kapitalisme (...) lijkt niet in de fabrieken en de machines (...), niet in de instituties, niet in de ordening van de economie of de maatschappij (te liggen). Het zit vooral in de hoofden van de mensen. Het is onderdeel van onze cultuur geworden." Als strijdperspectief biedt Zagema ons het volgende: "We zullen met het kapitalisme verder moeten (!?). Debatten over de goedheid of slechtheid ervan leveren niet zoveel op. We kunnen wel zoveel mogelijk proberen het kapitalisme in te dammen, om de desastreuze werking ervan te beperken. En intussen kunnen we bouwen aan iets nieuws." Wat dat nieuws nu inhoudt en hoe we hier aan zouden moeten bouwen laat Zagema in het midden.

niets nieuws onder de zon

De opvattingen die in het artikel van Zagema naar voren worden gebracht vertegenwoordigen, ondanks pretentieuze verwijzingen naar de 'postmoderne' kritiek en opvattingen van Foucault, niets nieuws onder de zon.

Al 150 jaar is het marxisme vanuit allerlei hoeken een mikpunt van kritiek. Met name vanuit de burgerlijke en sociaaldemocratische hoek is steeds gepoogd om het marxisme te banaliseren en vervolgens standpunten en opvattingen toe te dichten, die dan weer belachelijk gemaakt konden worden. De bedoeling van een dergelijk ideologisch offensief is duidelijk. Het marxisme bleek vanaf het begin niet alleen een doeltreffende methode om de maatschappij en de machtsverhoudingen daarbinnen te analyseren, het bleek ook in staat om tot vormen van organisatie en strategie te komen die deze machtsverhoudingen onder druk zetten en soms zelfs omver wierpen.

Het werk van Marx en Engels was in aanvang een wetenschappelijk onderzoek naar de geschiedenis van de economische ontwikkeling. Zij ontdekten dat het feodalisme leidde tot een nieuwe vorm van produceren: het kapitalisme. De voorwaarde voor de ontwikkeling van het kapitalisme was het maken van winst. Deze winst kwam voort uit de onbetaalde meerwaarde. De belangrijkste maatschappelijke tegenstelling onder het kapitalisme bestond dus tussen diegenen die het priveebezit van de produktiemiddelen bezaten enerzijds, en diegenen die slechts hun arbeidskracht konden verkopen anderzijds. Ofwel, populair gezegd, de tegenstelling tussen kapitaal en loonarbeid (waarover verderop in dit artikel meer). Vanuit deze gedachte werd de arbeidersklasse tot drager van de nieuwe maatschappelijke orde.

Pas later kwam het vraagstuk van politiek bewustzijn en organisatie aan de orde (en hiermee de eerste wanprodukten van het dogmatisme en de bureaucratische dictatuur van wat men later het onder andere het 'reëel bestaand socialisme' is gaan noemen). Desalniettemin, is naast het kapitalisme (c.q. de burgerlijke ideologie) het marxisme de belangrijkste politieke stroming in de wereld sinds de 19e eeuw. Uitdrukkingen hiervan zijn de revoluties in Rusland, China de verschillende derde wereld landen en de vele opstanden in de westerse kapitalistische landen. Dit succes heeft het marxisme niet te danken aan een statische interpretatie van de boeken en publikaties van Marx en Engels, zoals Zagema en met hem vele anderen doen, maar door deze steeds opnieuw in de praktijk toe te passen, te toetsen en zodoende te proberen ze verder te ontwikkelen. De lijst van namen van mensen die op deze wijze hebben voortgebouwd op de ideeën van Marx en Engels (en daarmee het marxisme hebben ontwikkeld) is lang en indrukwekkend.

Het marxisme reduceren tot de opvattingen van Marx, Engels en/of Lenin en deze vervolgens als "anachronistisch" afdoen, is niet alleen onrecht doen aan genoemde heren (zij zouden de laatsten zijn om te ontkennen dat hun theorie is ontwikkeld in een geheel andere maatschappelijke context dan de huidige), maar - en dit is het meest kwalijke - het ontkent de rijkdom aan praktische ervaringen en theoretische inzichten die zijn ontwikkeld en bedoeld (en voor een groot deel nog zeer goed bruikbaar) om een einde te maken aan de ellende, de honger en armoede die het kapitalisme voortbrengt voor miljarden mensen op deze wereld.

complicatie: 'het reëel bestaande socialisme'

Het revolutionair socialisme heeft miljarden mensen perspectief geboden op een rechtvaardige maatschappij. Vaak wordt het socialisme vereenzelvigd met de praktijken die we zien/zagen in de landen van Oost-Europa en de Sovjet-Unie. Het was Stalin die in de dertiger jaren de wereld als eerste wilde doen laten geloven dat de maatschappijvorm in de USSR een socialistische zou zijn. Velen binnen de revolutionair-socialistische beweging hebben dit toen direct al proberen te weerleggen. Vaak kwam hen dit op royement of soms zelfs liquidatie te staan. De tragiek is dat de vereenzelviging van de ineenstorting van 'het reëel bestaand socialisme' met de ineenstorting van het Marxisme, een directe erfenis is van dit stalinisme. Het is deze erfenis waardoor vele strijdbare en militante mannen en vrouwen zijn gedesoriënteerd, ontmoedigd en afgehaakt in de strijd. Het is deze zelfde erfenis waarvan de huidige bourgeoisie dankbaar gebruik maakt om iedere vorm van oppositie tegen het kapitalisme bij voorbaat te ontmoedigen.

Het zou hier te ver voeren om een analyse te geven over de historie van bijv. de USSR die heeft geleid tot de huidige ontwikkelingen. Wel willen we, zonder een uitgebreide bewijsvoering te geven, de USSR typeren als een land dat in een aantal formeel-juridische en bestuurlijke aspecten afwijkt van het westers kapitalisme. Echter, bij een nadere analyse van de produktieverhoudingen (scheiding hand en hoofdarbeid, de beschikkings- en beslissingsmacht over de maatschappelijke arbeid bij een kleine groep e.d.) blijkt hier een vergelijkbare (maar niet identieke) klassenstructuur aanwezig als we kennen in het westerse kapitalisme. Ten aanzien van haar rol in de wereldpolitiek zien we eveneens dat deze eerder bepaald werd/wordt door de imperialistische belangen van de heersende klasse in de USSR, dan door een internationale solidariteit met de onderdrukte volkeren in de wereld en het bevorderen van de socialistische wereldrevolutie.

Indien we de USSR beschouwen als een klassenmaatschappij, met de staat als onderdrukkingsapparaat in handen van de aldaar heersende klasse en met een imperialistische wereldpolitiek, dan kost het ons geen enkele moeite om van de huidige ontwikkelingen afstand te nemen. Evenmin bewijst dit het "failliet" van het marxisme. Het marxisme, de klassenstrijd en de socialistische revolutie heeft niets verloren van zijn noodzaak. De ontwikkelingen binnen de USSR en de Oost-Europese landen zijn hiervan eerder het sprekende bewijs dan de ontkenning.

'economisme'

Het concept 'basis en bovenbouw' van Marx wordt door Zagema in navolging van de "postmoderne kritiek" als "onhoudbaar" gezien: het is een vorm van "structuralisme, dat wil zeggen (een) poging om (de maatschappelijke werkelijkheid CB, FK) in meer of minder rigide schema's te duwen." Het is een vorm van "economisme" waarbij "mensen werden gereduceerd tot de plek die ze innemen in de arbeidsverhoudingen." Zagema vervolgt: "De werkelijkheid is inmiddels echter een stuk complexer geworden. (...) Er heeft een 'explosie' van identiteiten plaats gevonden. Mensen laten zich niet meer zo makkelijk in hokjes duwen. (...) De 'explosie van identiteiten' is onder andere een gevolg van de ontwikkeling van nieuwe technologieën. (...) Het heeft verder te maken met verworven politieke rechten, democratie, welvaart en het daardoor toenemende zelfvertrouwen en zelfrespect van grote 'middengroepen'."

Iedereen die een serieuze poging heeft gedaan om de ontwikkelingen binnen de marxistische theorievorming te volgen weet dat hier heel wat genuanceerder en bruikbaarder opvattingen gehanteerd worden over de verhoudingen tussen de basis en de bovenbouw dan Zagema Marx en de marxisten in de schoenen wil schuiven.

Ten eerste:

De door Zagema gehanteerde uiting "alles in het leven wordt uiteindelijk bepaald door de economie: de sfeer van de arbeid en de produktie", zal men nergens, maar dan ook nergens tegenkomen in een werk van Marx, Engels, Lenin e.d. Zij waren hier altijd veel genuanceerder in. In 'De Oorsprong Van Het Gezin, Van De Particuliere Eigendom En Van De Staat' van Friedrich Engels wordt bijvoorbeeld expliciet gesteld dat de maatschappelijke arbeidsdeling niet alleen betrekking heeft op de klassenverhoudingen, maar ook bijvoorbeeld op die tussen de sexen.De werkelijke opvattingen van Marx en Engels over de wisselwerking (dialectiek) tussen basis en bovenbouw kan men bijvoorbeeld lezen in 'De Duitse Ideologie' (1845-1846, pag. 52). Hier schreven zij: "De ideeën van de heersende klasse zijn in elk tijdperk de heersende ideeën, dat wil zeggen dat die klasse die de heersende materiële macht in de maatschappij vormt, tegelijk haar heersende geestelijke macht is. De klasse die over de middelen tot materiële produktie beschikt, beschikt daarmee tegelijk over de middelen tot geestelijke produktie, zodat in het algemeen gesproken ook de ideeën van hen die niet in het bezit zijn van de middelen tot geestelijke produktie aan haar onderworpen zijn."

Een dergelijke opvatting over de dialectiek tussen basis en bovenbouw is dus iets geheel anders dan de stelling dat "alles in het leven uiteindelijk bepaald (wordt) door economie", zoals Zagema in zijn platte karikatuur stelt. De stelling dat de machtsverhoudingen binnen een maatschappij (dus met name ook de politieke en ideologische verhoudingen) worden bepaald door de verhoudingen binnen de maatschappelijke arbeidsdeling, blijft dus recht overeind staan. Dit uitgangspunt is niet "mechanistisch"; maar gaat uit van de stelling dat er in deze wereld mensen zijn die (binnen de huidige maatschappelijke arbeidsdeling) bepalen hoe deze wordt georganiseerd, wat er wordt geproduceerd en zich de resultaten van dit produktieproces toeëigenen. Of, met andere woorden, dat er mensen zijn die de arbeid van andere mensen beheersen en beslissen over hoe ze deze verrichten en uiteindelijk ook beschikken over de produkten van hun arbeid. Uitgaande van deze stelling is men ook beter in staat om verschijnselen als sexisme (een uitdrukking van de arbeidsdeling tussen de sexen) en racisme en nationalisme (een uitdrukking van arbeidsdeling tussen de verschillende volkeren, bevolkingsgroepen en naties) goed te analyseren.

Ten tweede:

De problemen die Zagema heeft bij het hanteren van het marxistisch begrippenapparaat, blijken ook wanneer hij het heeft over "de objectieve tegenstellingen tussen arbeid en kapitaal." Marx heeft het namelijk nooit gehad over de tegenstelling 'arbeid-kapitaal', hij had het altijd over de tegenstelling 'loonarbeid-kapitaal'. (Men leze hiervoor onder andere de publikatie met dezelfde naam uit 1891, of 'Het Communistisch Manifest'). Het verschil tussen 'arbeid' en 'loonarbeid' is principieel. Loonarbeid veronderstelt namelijk een onverzoenbare tegenstelling met het kapitaal. (Het kapitaal koopt de arbeidskracht van de arbeider. Hiermee wordt de arbeidskracht tot een waar. Desalniettemin is het de arbeidende klasse die de maatschappelijke rijkdom voortbrengt. Echter, deze maatschappelijke rijkdom behoort niet toe aan de arbeidende klasse zelf, maar aan diegenen die het bezit en de beslissingsmacht hebben over de produktiemiddelen: de kapitalisten.) Deze tegenstelling is tegenwoordig weliswaar zeer verhuld, maar daardoor niet minder actueel. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat in 1900 het rijkste derde deel van de wereld drie keer zo rijk was, en anno 1980 dit zelfde deel maar liefst twaalfeneenhalf keer zo rijk is (zie de vertaling van het artikel van Hobsbawm in Konfrontatie nr. 1 pag. 22).

Deze zelfde tegenstelling zien we ook dichter bij huis. In Nederland voorzien zes miljoen mensen zich in hun levensonderhoud door betaalde arbeid te verrichten en moeten vier miljoen mensen het doen met een uitkering. Zonder te willen stellen dat de inkomensverhouding het belangrijkste kenmerk van het kapitalisme is, is het desalniettemin veelzeggend dat in Nederland (en ook in praktisch alle andere EEG-landen) 75% van de bevolking zich tevreden moet stellen met 25% van de maatschappelijke rijkdom. Het feit dat links niet in staat is geweest het ideologische offensief van rechts, bedoeld om dit soort tegenstellingen te verhullen, te pareren, doet niets af aan de actualiteit van deze tegenstelling. Het onderstreept slechts de noodzaak van onderzoek op met name dit terrein.

Ten derde:

Een kenmerk van het "economisme" is de opvatting dat de produktiekrachten als een soort blind werkend systeem de ontwikkeling van de produktieverhoudingen zouden bepalen. Deze opvatting zien we in andere woorden terug bij Zagema, wanneer hij stelt dat onder andere "de ontwikkeling van nieuwe technologieën" leidt tot de "explosie van identiteiten." Op de vraag wat of wie nu precies de ontwikkeling van de techniek bepalen (en daarmee de ontwikkeling van de produktiekrachten, de vorming van de maatschappelijke arbeidsdeling en, zoals Zagema het noemt, "de explosie van identiteiten") wordt geen antwoord gegeven. Suggereert hij hiermee dat de ontwikkeling van de techniek een autonoom dan wel een waardevrij proces is dat geheel buiten de maatschappelijke verhoudingen zou staan? In dat geval komen we heel dicht bij opvattingen die bijvoorbeeld in de religie gangbaar zijn.

De heersende klasse stelt alles in het werk om de voortgang van de techniek en daarmee de ontwikkeling van de produktiekrachten zo goed mogelijk te beheersen en te controleren. Zo bepaalt zij of de wetenschap wordt gebruikt om de honger in de wereld op te lossen of om laserwapens te maken, om milieuvriendelijke produktietechnieken te ontwikkelen of door te gaan met de vernietiging van de ecosfeer, om de sociale wetenschappen toe te passen voor manipulatie via de massamedia of voor maatschappelijke en persoonlijke bewustwording van mensen. De "explosie van identiteiten" is ook niet zomaar toevallig als een natuurverschijnsel of door ingrijpen van een hogere macht ontstaan. Mede met behulp van nieuwe technologieën (niet alleen de natuurwetenschappen maar met name ook gebruik makend van de sociale wetenschappen) probeert de heersende klasse deze doelbewust te vormen, om zodoende mensen identiteiten te geven die hen steeds meer doen vervreemden van de maatschappelijke werkelijkheid. Ze is bedoeld om mensen te laten geloven dat zij het niet zo slecht hebben en dat, als zij het niet zo slecht hebben, de rest van de wereld het ook niet zo slecht zal hebben. Bedoeld om mensen te laten geloven dat ze politieke rechten hebben of dat ze in een democratie leven. Bedoeld om mensen te laten geloven dat muzikale smaak, de kleding die men draagt, de auto waarin men rijdt, het theater dat men bezoekt, de voetbalclub waar men fan van is, meer zeggen over de identiteit van het individu dan hun positie binnen de maatschappelijke arbeidsdeling. Bedoeld om mensen te laten geloven dat de honger in de derde wereld een gevolg is van de droogte en dat het niets te maken heeft met de uitbuiting en onderdrukking van deze landen door het imperialisme. Bedoeld, met andere woorden, om de actualiteit van de klassenstrijd, het marxisme en de socialistische revolutie te verhullen.

zijn we collectief schuldig aan het systeem?

Onder het veelzeggend kopje 'lui' begint Zagema met: "(...) een volgend anachronisme in het Marxisme: het volk wordt onderdrukt, of op zijn minst uitgebuit. Het is de taak van links om de mensen hiervan 'bewust te maken' en ze vervolgens te mobiliseren om aan de uitbuiting een eind te maken." Maar, zo vervolgt Zagema: "De vraag die de gemiddelde Nederlander het meest bezig houdt is, hoe besteed ik mijn vrije tijd? (...) We hebben heel wat om uit te kiezen. En we beseffen maar al te goed dat we ons hier in een bevoorrechte positie bevinden. (...) In marxistisch jargon heet dit 'vals bewustzijn' van 'de massa's'. Anderen, met meer respect voor de mensen over wie ze het hebben (!?), omschrijven het als 'hegemonie': de machthebbers hebben van het volk zelf toestemming gekregen om het te overheersen."

Vervolgens stelt Zagema de vraag: "Maar wie zijn dan wel die 'overheersers' en 'uitbuiters'? Zijn het de ministers, de partijbestuurders, de secretarissengeneraal of de presidentdirecteuren?" Verderop stelt hij op dezelfde retorische wijze dezelfde vraag maar dan toegespitst op carrieremakers, bureaucraten en aandeelhouders, en vervolgt: "Draagt niet bijna iedereen, de een wat meer dan de ander, bij aan het functioneren van de machine? Is er echt nog sprake van uitbuiting, of is er toch zoals zogenaamd 'burgerlijke' wetenschappers het noemen sprake van een zekere consensus in de westerse samenleving (...)", een consensus waarbij geen plaats meer is voor "hen die van geen belang (meer) zijn voor het 'systeem'." Behalve deze "gemarginaliseerden" wijst Zagema "de natuur" aan als tweede slachtoffer van "het functioneren van de machine". Hij concludeert: "Omdat de natuur noch de meeste gemarginaliseerden zich kunnen organiseren, richt links zich noodgedwongen op diegenen die wel een vuist kunnen maken: westerse welgestelden. De revolutie is daarmee van de baan."

Het schema waarmee Zagema de maatschappelijke werkelijkheid probeert te beschouwen komt op het volgende neer:

1. De wereld wordt gereduceerd tot West-Europa.

2. Binnen West-Europa behoort de meerderheid van de bevolking tot een "middenklasse", of (erger nog) tot de "westerse welgestelden."

3. Omdat links zich richt op deze middenklasse en deze middenklasse zich voornamelijk bezig houdt met de vraag "hoe besteed ik mijn vrije tijd", kan zij "niet meer motiveren, maar slechts moraliseren."

4. De slachtoffers van het systeem zijn de gemarginaliseerden die van hun bestaansmiddelen zijn ontdaan, en het milieu. Zij kunnen zich niet organiseren.

Zonder dat Zagema dit met zoveel woorden stelt, is de conclusie uit dit schema dat de hoofdtegenstelling in de wereld zou bestaan tussen de "Westerse welgestelden" enerzijds en de "gemarginaliseerden" en "het milieu" anderzijds. Dat met een dergelijke opvatting van de maatschappij "de revolutie van de baan is", is een conclusie die met Zagema gedeeld kan worden. Echter het gemak waarmee, zonder ook maar een poging tot bewijsvoering, tot dit soort vergaande conclusies wordt gekomen is onthutsend:

ad 1. Er is geen analyse over de ontwikkelingen binnen de derde wereld, het effect die deze hebben op de internationale arbeidsdeling, de inter-imperialistische tegenstellingen en de tegenstellingen binnen de imperialistische landen zelf.

ad 2. Er is geen analyse van de klassenstructuur en de ontwikkelingen binnen de klassenstrijd in Nederland en West-Europa, evenmin over de arbeidsdeling binnen de Europese landen zelf (en met name de rol van periferie, Oost-Europa, en de migranten hierin).

ad 3. Er is geen analyse van de politieke ontwikkelingen sinds 1945 in Nederland en West-Europa, die met name gekenmerkt worden door de integratie van de sociaaldemocratie en het 'blok aan de macht'. Iedere beschrijving van het effect die deze integratie heeft gehad op bijvoorbeeld de georganiseerde arbeidersbeweging ontbreekt.

ad 4. Er is geen analyse van de strijdervaringen sinds 1945: wat de rol van de arbeidersbeweging hierin is geweest, welke posities de verschillende politieke organisaties hebben ingenomen en wat de rol is geweest van de 'nieuwe sociale bewegingen' en de verschillende radicale actiegroepen. Evenmin wordt duidelijk gemaakt welke delen van de bevolking zich door deze verschillende organisaties in meer of mindere mate hebben laten organiseren.

Het verwijt aan Zagema mag echter niet zijn dat hij deze analyse niet heeft gemaakt. Daarin is hij een produkt van de linkse beweging. Wel mag hem verweten worden dat hij zonder deze analyse te maken tot zeer vergaande en volstrekt onbewezen conclusies komt. Deze denkluiheid (die hij niet primair zichzelf verwijt, maar "de marxisten"), kan dan ook enkel leiden tot de conclusie dat we allemaal een beetje schuld hebben aan het systeem (met uitzondering dan van de gemarginaliseerden en het milieu). Als we de maatschappij willen analyseren moeten we kijken welke materiële belangen achter de verschillende maatschappelijke ontwikkelingen steken. Indien we op een dergelijke wijze de maatschappij analyseren, dan zal (zonder vooruit te willen lopen op conclusies) duidelijk worden dat deze primair bepaald worden door beperkte belangengroepen (of, zo men wil, 'een heersende klasse', of 'een blok aan de macht') die de politieke, economische en ideologische macht hebben, de maatschappelijke ontwikkelingen alzijdig proberen te bepalen en de rest van de wereld daaraan slachtofferen. Het is ook uitsluitend deze groep die verantwoordelijk is voor de ellende, honger, uitbuiting en onderdrukking in deze wereld.

over macht

Zagema's analyse van de maatschappelijke verhoudingen wordt aangevuld met een beschouwing over het begrip 'macht'. Zoals we zagen leidde zijn beschouwing over maatschappelijke verhoudingen tot de conclusie dat de revolutie van de baan is. Over macht betoogt Zagema het volgende: "Alles lijkt te draaien om de formele 'toppen' van de maatschappij, waar belangrijke beslissingen worden genomen: waar mensen de bevoegdheid hebben om de grote knopen door te hakken. Sociale bewegingen streven ernaar die belangrijke beslissingen te beïnvloeden. (...) Het is echter maar de vraag of op die plaatsen werkelijk de maatschappij wordt vormgegeven. (...) Macht is bijvoorbeeld ook aanwezig in het ontstaan en evolueren van maatschappelijke normen. (...) Macht zit ook in het ontstaan van een 'vertoog', het stelsel van ideeën dat dominant is in een maatschappij en daarmee de kaders waarbinnen men zijn of haar gedachten laat spelen en de woorden die gebruikt worden om de gedachten uit te drukken. (...) De nieuwe interpretatie van 'macht' zou moeten leiden tot andere strategieën van de revolutie. Als macht niet tastbaar is, noch geconcentreerd in enkele machtscentra, dan voldoet de politieke revolutie niet meer. (...) Het kapitalisme lijkt echter niet in de fabrieken en de machines te zitten, niet in de instituties, niet in de ordening van de economie of maatschappij. Het zit vooral in de hoofden van de mensen."

De laatste zin sluit geheel aan bij de visie van Zagema omtrent maatschappelijke verhoudingen. De ontkenning van het bestaan van een uitbuitings- en onderdrukkingsverhouding tussen enerzijds diegenen die de beschikkings- en beslissingsmacht over de maatschappelijke arbeid hebben, en anderzijds diegenen die slechts hun arbeidskracht kunnen verkopen, kan tot niets anders leiden dan de konklusie dat macht "vooral in de hoofden van de mensen" zit. In het concept van Zagema wordt macht ontdaan van zijn materiële basis in de maatschappij. Hiermee valt hij terug op het pre-marxistische idealisme dat verschijnselen als politiek, ideologie, kunst, cultuur, godsdienst en macht probeerde te analyseren los van de historische en materialistische context.

Een ander gevolg van een dergelijke opvatting over macht is dat, door te stellen dat deze "in de hoofden van mensen zit", het collectieve karakter volstrekt ontkend wordt. Als macht en machtsvorming niet meer plaats kan vinden in de fabrieken, instituties of in de ordening van de economie of maatschappij dan resteert voor mensen slechts de mogelijkheid om dit op individueel en persoonlijk niveau te ontwikkelen. Iedere vorm van het collectief maken van ervaringen en organisatie wordt dan volstrekt overbodig. Het concept van Zagema ontkent het feit dat macht pas een factor in de maatschappij wordt indien zij collectief en georganiseerd wordt toegepast. Het is juist de heersende klasse die dit principe momenteel als geen ander begrijpt en toepast. Het is tevens een uitdrukking van de zwakte van links dat zij niet in staat is om hier een collectieve en georganiseerde tegenmacht tegenover plaatsen.

Echt cynisch wordt de redenering van Zagema wanneer hij stelt dat macht niet tastbaar is. De recente bombardementen op Irak, het gifgas op de Koerden, de napalm in Vietnam, de folteringen van politieke gevangen overal in de wereld, de ME die woningzoekenden neerknuppelt: dit alles is niet een proces wat "vooral in de hoofden van de mensen" plaatsvindt, maar een uitdrukking waarmee vanuit geconcentreerde machtscentra de strijd van mensen tegen hun uitbuiting en onderdrukking bloedig de kop wordt ingedrukt.

Tot slot: de ideologische strijd is ook binnen het marxisme lang genegeerd. Een aantal fenomenen die Zagema noemt zijn inderdaad van belang. De kracht van het kapitalisme wordt tegenwoordig voor een zeer groot deel bepaald door het enorme ideologische overwicht dat zij met behulp van bijvoorbeeld het onderwijs, de massamedia en een uiterst intelligente toepassing van de sociale wetenschappen, over de bevolking weet te krijgen. Desalniettemin is ook de ontwikkeling van de ideologische verhoudingen een proces dat plaatsvindt binnen een maatschappelijke context. Het staat niet boven de maatschappelijke verhoudingen. Dit geldt ook voor wat "in de hoofden van mensen" plaatsvindt. Ideologische strijd is het. De kracht van het kapitalisme is dat zij in staat is mensen identiteiten te geven die los staan van hun maatschappelijke positie. Het getuigt niet van gebrek aan respect voor mensen (zoals Zagema stelt) door te stellen dat de burgerlijke ideologie mensen identiteiten heeft gegeven die bedoeld zijn om hen te vervreemden van hun maatschappelijke positie. Het geraffineerde proces en het succes waarmee de burgerlijke ideologie identiteiten van mensen vormt, is essentieel voor een goed begrip van de kracht van het hedendaags kapitalisme en daarmee voor een revolutionaire strategie.

perspectief

De analyse van Zagema leidt tot het volgende perspectief: "We zullen met het kapitalisme verder moeten (!?). Debatten over de goedheid of slechtheid leveren niet zo veel op. We kunnen wel zoveel mogelijk proberen het kapitalisme in te dammen, om de desastreuze werking ervan te beperken. (...) We zullen met nieuwe ogen naar onze omgeving moeten kijken. Ons verwonderen over de vluchtigheid van Madonna en Michael Jackson. Ons verdiepen in de betekenis van jeugdculturen (...) de wereld van geboren en getogen stadsbewoners, verslaafd aan herrie (...) op zoek naar iets in hen dat we kunnen aanspreken. (...) Het belooft een lange wandeling te worden."

Of Zagema hiermee een perspectief voor links heeft geboden is de vraag. Verder gaan met het kapitalisme, het staken van debatten over de goedheid of slechtheid hiervan en onze tijd steken in "het verbazen over de vluchtigheid van Madonna en Michael Jackson" is natuurlijk een onverdraagbare conclusie. De misdadigheid en de ellende die het kapitalisme over de mensheid verspreidt is daarvoor te groot. De theorievorming binnen het marxisme stagneert al tientallen jaren. De ontwikkeling van revolutionaire praktijken is hierdoor logischerwijs ook steeds spaarzamer geworden en daardoor heeft het kapitalisme steeds meer terrein kunnen winnen. Niet alleen in termen van economische en politieke invloedssferen maar met name ook op ideologisch terrein.

De strijd tegen het hedendaags kapitalisme en het perspectief op een socialistische revolutie is net zo actueel als honderd jaar geleden. Alleen: de achterstand die we hebben op het kapitalisme, met name als het gaat over de theorievorming en de praktische toepassing hiervan, is enorm vergroot en tot op de dag van vandaag neemt deze nog steeds toe. Daarin, en uitsluitend daarin, ligt het belangrijkste probleem. Niet in de actualiteit van de klassenstrijd, het marxisme en de socialistische revolutie. Met Zagema kunnen we het eens zijn wanneer hij stelt dat het een lange wandeling belooft te worden. Maar belangrijk daarin is wel dat we ons laten leiden door onderzoek en analyse van maatschappelijke ontwikkelingen en dat we ons niet door allerlei 'idealistische' en 'postmoderne' dwaallichten het bos in laten sturen.

Chris Bisschot en Fred Kaandorp