-
02 september 2006
De droom is gerealiseerd
'Ni-ca-ra-gua. Nou, daar gaan niet veel mensen naar toe,' zegt de dame van de GGD voor ze de spuit in mijn bil zet. ‘Dat ligt toch bij…..," zegt ze vragend terwijl ze op de landkaart op de muur kijkt. ‘Midden-Amerika,,’ help ik haar. ‘Ah, bij Mexico’ zegt ze opgelucht en ze raadt me aan om pilletjes tegen malaria te slikken.
Ze is niet de enige die het land niet weet te vinden. Mijn kinderen, die er geboren zijn, maken zich daar boos over. ‘Waarom kent niemand ons land, en heeft iedereen het wel over Irak en die andere landen,’ zeggen ze soms boos. Ik ben er inmiddels aan gewend. Vroeger was Nicaragua bekend. Maar dat is lang geleden.
Tweeëntwintig jaar terug was ik er voor het eerst, als lid van een bouwbrigade. Uiteindelijk ben ik er jaren gebleven.
Vooral de eerste jaren was het opwindend in Nicaragua. De sandinisten hadden in 1979 de door de VS gesteunde dictatuur van Somoza verdreven. Ze lieten het niet bij personele veranderingen maar geprobeerden echt iets te veranderen. In de buurlanden Guatemala en El Salvador leek het dezelfde kant op te gaan. "Na Nicaragua heel Latijns Amerika,’ werd er vrolijk geroepen op demonstraties in de hele wereld.
In Nicaragua zelf werd het al snel minder vrolijk. De VS hadden zich onder president Carter een beetje laten verrassen door de sandinisten, maar zijn opvolger Reagan deed er alles aan om dat goed te maken. De oorlog van de contra’s en de economische boycot maakten het leven van de Nicaraguanen er niet leuker op.
Tien jaar lang wisten ze het vol te houden, maar in 1990 was de rek er uit. De verkiezingen werden gewonnen door de UNO, de door de VS met vele miljoenen in elkaar geknutselde oppositiecoalitie. Er kwam een einde aan het sandinistische bewind.
De rechtse regeringen die er sindsdien aan de macht zijn hebben het land aanzienlijk veranderd. Dat blijkt al als we onze eerste voet op Nicaraguaanse bodem zetten.
Het ingrijpend verbouwde vliegveld met veel wit marmer lijkt in niets op wat het was. Ook in de stad waar ik ooit in een Lada rondreed heb ik moeite me te oriënteren. Veel verkeer, veel nieuwe auto’s en vooral heel veel rotondes. Op sommige plaatsen zijn grote winkelcentra naar Amerikaans model uit de grond geschoten en we rijden langs wooncomplexen, met grote muren er omheen en bewakers voor het hek. Casino’s, luxe hotels, grote tankstations en enorme fabriekshallen. Vooral de eerst dagen kijken we onze ogen uit.
Als we oude bekenden op gaan zoeken en de hoofdwegen verlaten zien we een ander Nicaragua, nog even arm en verwaarloosd als tijdens de oorlog. De verhalen die we horen komen vaak op het zelfde neer: het leven is zwaar en lijkt steeds zwaarder te worden. De prijzen zijn hoog, de voorzieningen slecht. Voor onderwijs en gezondheidszorg - vroeger gratis - moet nu betaald worden. Vaak komt er geen water uit de kraan en ook de elektriciteit laat het vaak afweten. Werk is er weinig. Veel mensen werken in de belastingvrije zones, waar ze voor een paar dollar per dag kleding in elkaar zetten. Vakbonden zijn daar verboden en wie iets aan te merken heeft kan zo weer vertrekken.
Op het platteland is de situatie nog slechter dan in de stad. De coöperatieve beweging die onder het sandinisme was ontstaan is verdwenen. De kleine boeren kunnen geen krediet krijgen om zaaigoed en andere benodigdheden te kopen en ze kunnen niet concurreren met de voedingsmiddelen die in grote hoeveelheden worden geïmporteerd.
Zoals zo veel ‘ontwikkelingslanden’ heeft Nicaragua in zijn geschiedenis verschillende exportcycli gekend. In de ene periode was het vooral het hout - uit de toen nog omvangrijke bossen - dat door buitenlandse bedrijven werd weggehaald. Daarna kwam de katoen. Totdat de grond zo sterk was uitgeput dat het niet meer rendabel was (en er verder ook nauwelijks meer iets wilde groeien). Daarna was vee voor de Noordamerikaanse hamburgermarkt een belangrijk exportproduct.
En nu zijn het mensen.
Terwijl er in Nicaragua vijf miljoen mensen leven, wonen en werken ongeveer een miljoen Nicaraguanen elders, met name in de VS, Costa Rica en El Salvador. Zij vormen de belangrijkste economische kurk waarop het land drijft. In totaal maakten zij vorig jaar een miljard dollar over aan hun familie in Nicaragua. Het grootste deel van dat geld wordt gebruikt om te overleven en wordt direct weer uitgegeven aan voedsel, kleding en andere consumptieartikelen. De Nicaraguaanse econoom Vargas omschrijft het nieuwe economische model van zijn land dan ook als ‘export van mensen en import van voedsel’.
Behalve de familieleden die het geld ontvangen zijn er ook anderen die er van profiteren. In de eerste plaats de banken waarmee het geld overgemaakt wordt. Nergens in Latijns Amerika zijn de banktarieven zo hoog als in Nicaragua en naar schatting tien procent (honderd miljoen dollar) van het overgemaakte geld verdwijnt in hun zakken. Ook de regering doet er zijn voordeel mee. Door de buitenlandse overmakingen wordt de schrijnende armoede gedempt en kan men doorgaan met het afbouwen van sociale voorzieningen. Aan gezondheidszorg werd in het afgelopen jaar minder dan de helft uitgegeven dan in 1989. En ook de uitgaven aan onderwijs zijn gedaald tot de laagste in de regio. De corruptie tiert welig. Naar schatting loopt de nationale schatkist meer geld mis door corruptie dan er aan onderwijs en gezondheidszorg wordt uitgegeven.
Een kleine bovenlaag wordt steeds rijker. De rijkste één procent van de bevolking weet 16% van het nationale inkomen naar zich toe te halen. De armste 70% moet het met iets minder dan 38% doen en de armste één procent krijgt slechts 0,9%.
Van ontwikkeling of vooruitgang is behalve voor een kleine parasitaire toplaag geen sprake. Je kan je zelfs afvragen of je nog kan spreken van een nationale economie, met investeringen, productie, werkgelegenheid en dergelijke. Het land leeft van de overmakingen vanuit het buitenland en het werk in de belastingvrije zones. Kortom: het is geïntegreerd in de wereldmarkt. De neoliberale droom is gerealiseerd.