-
01 december 1991
Transgene muizen en groene politiek: kritiek op standpunten van Groen Links in biotechnologie debat
Wageningen herbergt, zoals bekend, de Landbouw Universiteit. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat onder de bewoners met het thema biotechnologie goede sier te maken valt. Aldus heeft de plaatselijke afdeling van GroenLinks, als eerste, een discussie geopend, die uitstraling naar het hele land zal krijgen, mede door het feit dat leden van de landelijke werkgroepbiotechnologie van GroenLinks er aan deelnemen met een gematigd probiotechnologie standpunt. De werkgroep BIOOT heeft de kans gegrepen om met een meer fundamenteel en inhoudelijk stuk invloed op de discussie uit te oefenen. Het resultaat is, dat er in Wageningen een patstelling is ontstaan. Om op landelijk nivo beweging in de zaak te krijgen en behalve GroenLinks als landelijke partij ook andere groeperingen in de discussie te betrekken, volgt hier de tekst van het Manifest over biotechnologie, landbouwontwikkeling en Groen Links van de werkgroep BIOOT. We hopen, dat partijmensen hierop zullen reageren; vandaar dat we Groen Links in de tekst voor het blad hebben laten staan. Maar zeker ook van andere, niet partijgebonden mensen en groeperingen verwachten wij een positiebepaling, uitgelokt door dit manifest.
Binnen Groen Links Wageningen is een inhoudelijk debat gaande over biotechnologie. Werkgroep Bioot neemt hieraan deel en reageert in onderstaand artikel op het pragmatisch gematigd voorstandpunt van Groen Links.
De discussie over biotechnologie staat niet hoog op de politieke agenda. Toch is vrijwel iedereen het er over eens dat biotechnologie ingrijpende gevolgen kan hebben voor zowel de landbouw in de westerse landen als in de Derde Wereld. Over de beoordeling van die gevolgen lopen de meningen uiteen. Biotechnologen roemen de mogelijkheden in bloemrijke taal, critici daarentegen hekelen biotechnologie als een valse belofte.
Biotechnologie komt niet uit de lucht vallen. Of anders gezegd: een technologie wordt niet ontwikkeld in een historisch vacuüm. De trends in de landbouw waar biotechnologie uit voort komt en die biotechnologie verder tot ontwikkeling brengt zal inzet moeten zijn van de discussie. De opbouw van dit stuk is als volgt. Allereerst zullen wij in grote lijnen de actuele discussiepunten schetsen. Dat zijn de discussies over veldproeven, genetische manipulatie bij landbouwhuisdieren die handelen over wat nu eigenlijk nog toelaatbaar is. De discussie over octrooiwetgeving gaat meer in op de gevolgen van de monopolisering van de kennis en het gebruik.
Opvallend aan deze discussies is dat ze losgekoppeld lijken van de ontwikkelingen in de landbouw. Wij denken dat een historisch perspectief van belang is bij het bepalen van een standpunt. In dit manifest willen wij hier een aanzet toe geven door in te gaan op (1) de ontwikkeling van de landbouw die voor een groot deel in gang is gezet door technologische vernieuwing, (2) de zeggenschap die boeren en boerinnen hebben over de produktie, en (3) de wijze van besluitvorming over de inzet van landbouwtechnologie. Wij zullen afsluiten met een aanzet tot een standpuntbepaling van Groen Links.
Het Instituut voor Experimentele Gerontologie in Delft heeft een transgene muis ontwikkeld waarmee volgens eigen zeggen op een goedkope en eenvoudige manier stoffen kunnen worden getest waarvan men vermoedt dat zij kankerverwekkend zijn. Volgens TNO is er sprake van een groot commercieel succes. Hoewel TNO al jaren met de ontwikkeling van de transgene muis bezig was, heeft zij hier pas in 1990 ruchtbaarheid aan gegeven. In deze tijd woedde in Wageningen de discussie over het gevaar dat gemanipuleerde muizen kunnen opleveren bij ontsnapping. IVEG/TNO stelde dat zij eerst wilde weten of de ontwikkelde methode in de praktijk functioneerde.
De onderzoekers hebben een stuk vreemd genetisch materiaal aan het DNA van de muis toegevoegd. Omdat het vreemde erfelijk materiaal ook in de geslachtscellen voorkomt, wordt het op het nageslacht doorgegeven. Het soortvreemde genetisch materiaal kan eenvoudig worden opgespoord in het laboratorium en onderzocht op mogelijke wijzigingen. Kanker wijzigt de volgorde van het DNA in bepaalde genen. Op de genetisch gemanipuleerde muis heeft TNO octrooi aangevraagd en gekregen. Het in Washington gevestigde bedrijf Hazelton gaat de muis in licentie produceren. Voorlopig zijn dat een kwart miljoen muizen per jaar. Volgens onderzoekers van TNO is de vinding van groot 'maatschappelijk belang'. Steeds meer nieuwe chemische verbindingen doen hun intrede, aldus TNO. Deze moeten allemaal getest worden op mogelijk kankerverwekkende eigenschappen.
actuele discussies
In de kranten en zelfs op het journaal komen steeds meer berichten over nieuwe biotechnologische vindingen. Vaak gaat het hierbij om een technologische vernieuwing in de gezondheidszorg, de verwerking van produkten, of de landbouw. In elk geval wordt alles onder het kopje biotechnologie geschaard. Veel wetenschappers en beleidmakers grijpen dit aan om hun optimisme ten aanzien van wetenschappelijke inspanningen ten toon te spreiden. Anderen zijn eerder huiverig over de schijnbaar onbegrensde mogelijkheden en willen eerst een uitgebreide discussie over de wenselijkheid en haalbaarheid van biotechnologie. Uit dit spanningsveld komen de volgende discussies voort.
De discussie over veldproeven is het meest bekend. Deze discussie gaat niet zo zeer over wàt er ontwikkeld wordt, maar over de mogelijke gevaren en risico's daarvan. Veiligheid en risico's van gemanipuleerde organismen in de vrije natuur worden bepaald door een drietal factoren.
Ten eerste door de biologische eigenschappen van het (gemanipuleerde) organisme. Het gevaar van organismen is niet gebaseerd op theoretische veronderstellingen of laboratoriumtesten, maar is een weergave van de praktische ervaringen die technologen in het verleden met deze organismen hadden. Van deze organismen is een lijst opgesteld, de GRAS-lijst (Generally Recognised as Safe). De opstellers van de lijst tekenen hierbij aan dat het onmogelijk is om de aanvaardbaarheid van de risico's voor mensen te beoordelen. De risico's beoordelen zij als klein, maar de opstellers doen nadrukkelijk geen uitspraak over de aanvaardbaarheid van de risico's. Het maken van waardeoordelen (aanvaardbaar of niet) beschouwen technologen vreemd genoeg niet als hun taak, maar als een afweging die door de politiek moet worden gemaakt.
Ten tweede door de eigenschappen van het vreemde gen dat in het organisme wordt gebracht. Het kennen van de eigenschappen van genen blijkt in de praktijk niet voldoende om te kunnen voorspellen hoe een gen zich gedraagt als het in een ander organisme wordt ingebouwd. Het is gebleken dat genen met (vrijwel) dezelfde biochemische eigenschappen in functie kunnen verschillen, afhankelijk van het organisme waarin zij tot expressie komen. Een voorbeeld hiervan is het mosgen. Het mosgen is een van de genen met een regulatie functie in dierlijke cellen. Als dit gen echter wordt overgebracht naar een ander organisme, verandert het in een oncogen en zorgt het voor kankervorming.
En als laatste door het vermogen van het organisme om in wisselwerking met de natuur te treden. De mogelijkheden tot wisselwerking van gemanipuleerde organismen met de omgeving is bestudeerd door de Wageningse wetenschappers Zadoks en Evenshuis. Zij stellen dat in geen geval mag worden uitgesloten dat cultuurplanten als aardappel, koolzaad en suikerbiet in wisselwerking kunnen treden met wilde verwanten. Garanties hierover kunnen niet gegeven worden. Ondanks het gebrek aan systematische kennis schatte Dr. Ingo Kowarik van de Vrije Universiteit Berlijn in 1989 de kans een tot drie procent dat de gemanipuleerde planten zich blijvend in de natuur vestigen. De kans zou een op de duizend zijn dat er een plaag met ecologische en economische schade ontstaat. Een dergelijke plaag hoeft zich niet direct de manifesteren, maar kan tientallen jaren na introductie van het genetisch gemanipuleerde organisme optreden. In dit verband wordt regelmatig verwezen naar de vogelkers, een struik die in de jaren vijftig uit de V.S. in de Europese bossen is geïntroduceerd en zich jaren later als een hardnekkige plaag heeft verspreid.
genetische manipulatie bij landbouwhuisdieren
De manipulatie van landbouwhuisdieren tot producenten van biomedische eiwitten is een mogelijkheid die vaak wordt gebruikt om biotechnologie van legitimatie te voorzien. In de meeste gevallen gaat het er echter om landbouwhuisdieren tot hogere produkties aan te sporen of om de samenstelling van `het produkt' te wijzigen, zoals varkens waarvan de vet-vlees verhouding is gewijzigd. Ook wordt veel belang gehecht aan het inpassen van landbouwhuisdieren in een efficiënte produktieomgeving. Gezien de toestand in de bioindustrie laat het zich raden waarop hiermee gedoeld wordt.
Het klieven (of klonen) van embryo's is een leuke manier om identiek nageslacht te produceren. Het is eveneens mogelijk om soortgrenzen te overschrijden. Kruisingen tussen varken en koe, of tussen schaap en geit hebben de afgelopen jaren het licht gezien. De mogelijkheden stoppen hier niet. Recent nog zijn onderzoekers in Groot-Brittannië er in geslaagd om het geslacht van muizen te wijzigen. De toepassing van een dergelijke ingreep ligt voor de hand: in de toekomst kan het mogelijk worden om het geslacht van dieren (en mensen) in de baarmoeder (of in een reageerbuis daarbuiten) op aanvraag te bepalen.
Slechts een klein deel van de genetische manipulatie bij (landbouwhuis)dieren kan geslaagd worden genoemd. Het woord geslaagd mag met enig cynisme worden uitgesproken. De succesvolle dieren hebben in veel gevallen last van groeistoornissen, verstoorde vruchtbaarheid, blindheid, gewrichtsontstekingen of een slecht werkend immuunsysteem etc.. Gemanipuleerde dieren komen door tal van veiligheidsvoorschriften, de hoge ziektegevoeligheid en de hoge onkosten, vaak terecht in een 'krappe' en onvrije omgeving.
Mede als gevolg van de mogelijkheden en effecten van genetische manipulatie is een discussie over 'dier of ding' op gang gekomen. De erkenning dat dieren een eigen, intrinsieke waarde hebben begint steeds algemener geaccepteerd te worden. Al jaren is door diverse groeperingen de discussie over de bio-industrie opgerakeld. Het hebben van een intrinsieke waarde betekent dat een dier een eigen, onaantastbare waarde heeft, onafhankelijk van de nuttigheidswaarde voor de mens. Ook de commissie Schroten, ingesteld door het ministerie van Landbouw, spreekt over een intrinsieke waarde. We hoeven er dus alleen nog maar naar te handelen en een verbod op genetische manipulatie en biotechnologie bij dieren af te spreken.
octrooi op leven
Industrie en landbouw kennen van oorsprong verschillende regels om uitvindingen te beschermen. In de industrie is het patent het middel bij uitstek voor bedrijven om exclusieve rechten over een produkt te kunnen doen gelden. Andere bedrijven kunnen slechts met toestemming en tegen betaling het gepatenteerde produkt gebruiken of zelf gaan maken. In de landbouw geldt een andere regeling, namelijk die van het kwekers-recht.
In essentie is kwekers-recht hetzelfde als een patent, maar minder sterk door de gemaakte 'uitzonderingen op de regel'. De plantenveredelaars, ofwel ondernemingen in de zaaizaadsector, hebben een beperkt monopolie over het commerciële gebruik van het materiaal. De produktie en verkoop van de zaden kan door de onderneming worden gecontroleerd, zonder dat er strikte eigendomsrechten op gelden. Zo mogen plantenveredelaars vrij over elkaars materiaal beschikken om verder mee te veredelen. En ook de boeren zijn vrij om het zaad van geoogste planten te hergebruiken. De vrije toegang tot genetische bronnen wordt op deze wijze gegarandeerd.
De wetgeving die nu in Brussel op stapel staat wil patentering van levende organismen, inclusief menselijke genen, toestaan. Planten en dieren kunnen volgens de richtlijnen die zijn opgesteld in hun geheel industrieel eigendom worden. De ondernemingen in de biotechnologie verdedigen de mogelijkheid om patent aan te vragen met het argument dat zij hun uitvindingen willen beschermen tegen gebruik door anderen.
Tegen de nieuwe patentwetgeving bestaan grote bezwaren. De Grünen in het Europees Parlement hebben de verschillende bezwaren op een rijtje gezet. Ten eerste zijn levensvormen en levensprocessen geen uitvindingen in de industriële zin van het woord. Genen, cellen, planten en dieren komen vrij in de natuur voor. Mensen kunnen alleen het bestaan er van ontdekken of inzicht krijgen in het functioneren van cellen en genen. Biotechnologen vinden niet uit, maar hakken de natuur in stukjes, knippen, plakken en herschikken en willen daar vervolgens, al zou het om een uitvinding gaan, patent op hebben.
Ten tweede is de genetische variatie op aarde volgens de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties, de FAO, het collectieve erfgoed van de mensheid. Ook de Europese landen hebben dit beginsel ondertekend. Deze resolutie is ondertekend opdat geen enkele staat of onderneming eigendomsrechten op de natuur kan doen gelden.
Ten derde zullen de boeren en boerinnen voor hoge kosten komen te staan. Volgens de vanuit Barcelona opererende organisatie Grain, Genetic Resources Action International Network, wordt met de patentwetgeving het concept genetische afhankelijkheid geïntroduceerd. Het patent zal tot gevolg hebben dat een onderneming iedereen kan verbieden om de gepatenteerde plant of daarvan afgeleide planten te maken, verkopen, exporteren, importeren of te gebruiken. Boerenbedrijven worden zo gedwongen tot het aangaan van contracten met de multinationaal opererende bedrijven, die daarmee een buitensporige grote macht over de wereldvoedselvoorziening krijgen. Dit gaat eveneens gepaard met hoge kosten. Door de Grünen in het Europarlement is berekend dat het de Derde Wereld jaarlijks 60 miljard dollar gaat kosten die aan licenties op octrooien moeten worden betaald.
Ten vierde zal patent op leven de genetische erosie bevorderen. Lokaal gebruikte en ecologisch aangepaste plantenrassen zullen worden verdrongen door de geïndustrialiseerde 'hoge-opbrengst' gewassen. 'Tegen de genetische erosie en ter bevordering van de variëteitenrijkdom moeten maatregelen worden genomen tot behoud en bevordering van ecologisch aangepaste kweekmethoden en kleinschalige landbouwproduktie', aldus de Groene Europarlementariers. Echter, in grote delen van het Westen en in de Derde Wereld heeft deze vorm van landbouw plaats moeten maken voor het gebruik van hybride gewassen en veel chemische inputs.
biotechnologie en landbouw
Opvallend in de bovenstaande discussies is dat 'biotechnologie' als uitgangspunt genomen wordt. Het blijven dan ook zeer algemene standpunten die vaak weinig te melden hebben over de rol van een bepaalde technologie in maatschappelijke processen. In dit stuk willen wij aangeven dat de opkomst van biotechnologie niet gezien moet worden als een duveltje uit het doosje. Wij zullen ons hierbij richten op de landbouw omdat wij denken dat de inzet van biotechnologie hier vergaande gevolgen voor kan hebben.
In Nederland werken wetenschappers al decennia lang aan een verdere ontwikkeling van landbouwtechnologie. Hiermee liep een visie op de landbouw parallel die gekenmerkt wordt door produktie verhoging en geloof in technologie. Eind vorige eeuw begon de Nederlandse overheid met het opzetten van publieke agrarische onderzoek instituten. Goedkoop amerikaans graan werd in grote hoeveelheden op de Europese markt gebracht. Tegelijkertijd was er de op gang komende industrialisering waarvoor arbeidskrachten in de steden nodig waren. Landbouwkundig onderzoek werd verricht naar de mogelijkheid om binnen de landbouw de produktie te verhogen. Zo werd er gewerkt aan gewasvariëteiten en mechanisering. Aan de wetenschap werd de rol toebedeeld om een efficiente landbouwproduktie op te zetten. Landbouwingenieurs konden hierdoor een belangrijke rol spelen bij de veranderingen van de landbouw. De kennis van boeren en boerinnen schoof steeds meer naar de achtergrond.
Parallel hieraan kreeg het bedrijfsleven meer en meer interesse in de landbouw. Zeker na enkele doorbraken in de biologische en chemische wetenschappen, in de jaren zestig, kwam de produktie van kunstmest en bestrijdingsmiddelen op gang. De mogelijkheden voor het verkrijgen van patenten deed hier nog een schepje bovenop.
In de jaren dertig is in de Verenigde Staten in de plantenveredeling gekozen om verder te gaan met de hybridisering van zaden. Deze keuze werd van harte ondersteund door een grote zaadleverancier. Hybridisering bood hen namelijk de mogelijkheid om elk jaar opnieuw zaden te verkopen. De hybride zaden hebben in de meeste gevallen een opbrengst verhoging met zich mee gebracht. Op het moment van de keuze werd er echter ook onderzoek verricht met 'populatie vermeerdering'. Deze methode leek vergelijkbare potenties met betrekking tot opbrengst verhoging in zich te hebben. Maar de toeëigening van de zaadleverantie door het bedrijfsleven zou niet mogelijk zijn. De plantenveredeling is toch verder gegaan met hybridisering en inmiddels zijn hier grote hoeveelheden geld ingestopt. De ingeslagen weg is niet zomaar te veranderen, en de ontwikkelingen in de biotechnologie (genetische manipulatie) bouwen hier duidelijk op door.
Het hele netwerk van publieke onderzoeksinstituten in Nederland (DLO en ook de Landbouw Universiteit) en het uitgebreide voorlichtingsapparaat zijn opgezet om mee te werken aan een landbouw waarbinnen produktie verhoging centraal staat. Nog steeds wordt veel overheidsgeld besteed aan de ontwikkeling van landbouw technologie, denk hierbij alleen maar aan de enorme stimuleringsprogramma's rondom biotechnologie.
Het agrarische bedrijfsleven heeft in deze eeuw een belangrijk deel van het leveren van inputs en de verwerking van produkten voor haar rekening genomen. Veel multinationale ondernemingen, ook uit de petrochemische hoek, hebben hun plaats in de voedselproduktie verzekerd. De verwachting is dat het patenteerbaar maken van planten een verdere economische concentratie in de zaaizaadsector tot gevolg zal hebben.
zeggenschap
De Nederlandse landbouw wordt gekenmerkt door een enorme nadruk op steeds hogere produktie, met in dure laboratoria ontwikkeld technologie, hoge schulden van de meeste boerenbedrijven aan de RABO, etc.. Veel kleine bedrijven zijn gemarginaliseerd of inmiddels verdwenen. De soort technologie die in de landbouw geïntroduceerd is en het landbouwkundig onderzoek hebben hier een belangrijke bijdrage aan geleverd. De technologische vernieuwing ging gepaard met voorlichting op het boerenbedrijf. De strekking hiervan mag duidelijk zijn; het was voor het reilen en zeilen van de boerderij van groot belang om mee te gaan met de nieuwe machines, zaden, noem maar op. Dit zijn interventies waar boeren en boerinnen weinig over te zeggen hadden aangezien deze voornamelijk uitgedacht werden door wetenschappers en technologen werkzaam binnen het bedrijfsleven en de overheid, maar die wel een enorme invloed hebben gehad op hun werk en inkomen.
Melkplassen en boterbergen zijn een duidelijk herkenbaar fenomeen van de Europese landbouw. In dit licht lijkt de toepassing van het middel BST om de melkproduktie te stimuleren enigszins misplaatst. Wel wordt duidelijk dat veel van het landbouwkundig onderzoek verhoging van de produktie hoog in het vaandel heeft. Ook medisch onderzoek, zoals uitgevoerd door Genpharm in Leiden, staat in dit teken. De pogingen van dit bedrijf om resistentie van koeien tegen mastitus (uierziekte) te realiseren loopt vooruit op de introductie van BST. Uierziekte wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door het continu opvoeren van de melk produktie. De verwachting is dat BST het voorkomen van uierziekte alleen maar zal verergeren en dus een contraproduktieve werking zal hebben.
Ondertussen blijkt dat wetenschappers alleen kunnen zeggen dat ze een 60 pagina dik rapport hebben wat bewijst dat het haalbaar is (zie WUB, 16 mei 1991), anderen dit bestrijden, de politici in steeds technischer standpunten vervallen, en in de discussie de hele problematiek van de landbouw uit het oog verdwijnt.
besluitvorming
Besluitvorming over biotechnologie en daarmee samenhangende vraagstukken vindt plaats binnen de driehoek ambtenarij-industrie-wetenschap. Zonder overdrijving kan worden gesproken van een `ambtelijk wetenschappelijk industrieel complex'. Binnen deze driehoek wordt de regel- en wetgeving opgesteld, dan wel in hoge mate voorgekookt voor een parlementair debat, waarin aan de kern van het gestelde niet wordt getornd. Opvallend is de deelname van vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven in de commissies die het biotechnologisch onderzoeksbeleid uitmaken. Uiteraard zal het onderzoek verschuiven richting de wensen van deze multinationale ondernemingen.
Tijdens de laatste decennia hebben de bedrijfslaboratoria van multinationale ondernemingen een prominente plaats ingenomen in het landbouwkundig onderzoek. Het toenemende contractonderzoek lijkt te wijzen op verstrengeling van belangen tussen universiteiten en het bedrijfsleven. Er bestaat wel een zekere arbeidsdeling; bijvoorbeeld met betrekking tot het zogenaamde fundamentele onderzoek en de opleiding van mensen.
In veel 'politieke' discussies over biotechnologie maken wetenschappers de dienst uit. Onder het mom van de internationale concurrentie en de voortdenderende 'technologie' trein worden discussies over de wenselijkheid van biotechnologie of alternatieven binnen de landbouw naar de prullenbak verwezen. Resultaat hiervan is dat de discussies verzanden in technische uitweidingen en procedurekwesties.
Voor veldproeven dient goedkeuring te worden gegeven door de VCOGEM (Voorlopige Commissie Genetische Manipulatie). Deze VCOGEM is niet lang geleden ingesteld op aandrang van de industrie, die pleitte voor duidelijke regelgeving. Bezwaren tegen aanvragen van hinderwetvergunningen kunnen bij de VCOGEM worden ingediend. Deze commissie is samengesteld uit 'deskundigen'. Op een na zijn allen biotechnologen uit overheidsinstituten en bedrijven. Bezwaren tegen veldproeven zijn nog geen enkele keer door de VCOGEM toegekend. Een hoger beroep hiertegen is een gevecht tegen windmolens. In het hoger beroep wordt namelijk niet op inhoudelijke kwesties ingegaan, maar slechts op de vraag of de gevolgde procedure juist is.
Met de Europese eenwording in het vooruitzicht wordt besluitvorming en regelgeving grotendeels gedelegeerd naar het Europese parlement. Bij het democratisch gehalte van de Europese instituties kunnen de nodige kanttekeningen worden geplaatst, maar dit terzijde. Hoewel de besluitvorming ogenschijnlijk binnen het Europese parlement plaats vindt, is dit niet het geval. In het voorbeeld van de patentwetgeving is de discussie uitgesteld tot na de uitkomst van vergaderingen van internationale organisaties. In het geval van octrooiwetgeving zijn dat het Upov, de internationale raad voor het kwekersrecht, en het Wipo, de internationale organisatie op het gebied van patenten.
Ook binnen de onderhandelingsronden van de GATT worden aspecten van biotechnologie geregeld. In welk internationaal forum de onderhandelingen plaats vinden is inzet van machtspolitiek. Veel Derde Wereld landen zien de onderhandelingen het liefst gebeuren binnen het raamwerk van de Wipo. Binnen de Wipo zijn de Derde Wereld landen in de meerderheid. De Verenigde Staten wil de onderhandelingen laten lopen via de Gatt. Daar maken de industriestaten de dienst uit en kan de patentkwestie worden verbonden aan andere economische vraagstukken: bijvoorbeeld de hoogte van de importen van produkten uit de Derde Wereld.
standpuntbepaling
Hoewel veel wetenschappers ons willen doen geloven dat biotechnologie nu toch echt een revolutionaire ontwikkeling betekent, valt dit ernstig te betwijfelen. Eerder kan gesteld worden dat biotechnologie een vervolgstap is die de tendensen in de Nederlandse landbouw nog eens zal bestendigen. Binnen de landbouwkundige instituten hebben zich geen grote wijzigingen voorgedaan. Een reductionistische opvatting met betrekking tot de ontwikkeling van de landbouw is in de meeste publikaties en beleidsnota's terug te vinden. Ook is duidelijk de sterke grip van het bedrijfsleven op de landbouw en de onderzoeksinstituten te zien. Wij willen ons gezien de ondemocratische ontwikkeling van biotechnologie geen illusies maken. Besluitvorming over biotechnologie vindt plaats in de achterkamers van Brussel, en de meeste parlementariërs verstoppen zich achter de technische argumenten die ze door de biotechnologische wetenschappers aangeleverd krijgen.
Dit betekent echter niet dat wij vol verwachting in onze luie stoel achterover moeten zakken. Een krachtig standpunt tegen de ontwikkeling van biotechnologie en over de situatie van de Nederlandse landbouw kan niet vaak genoeg gehoord worden. Vandaar onze aanzet hiertoe.
Op basis van de vele discussies over biotechnologie kunnen wij het volgende zeggen:
1. Gezien de vele risico's en gevaren, de onbekendheid en onzekerheden van veldproeven zou een politieke partij als Groen Links zich hard moeten maken voor een verbod en zich niet laten verlokken tot mits en tenzij standpunten.
2. Genetische manipulatie bij (landbouw)huisdieren zou alleen al op grond van de intrinsieke waarde van het dier moeten worden afgewezen. Bijkomende argumenten zijn dat manipulatie om hogere produkties te realiseren, of om genetisch identiek nageslacht te produceren, maatschappelijk geen enkel nut dient.
3. Een politieke partij als Groen Links zou op korte termijn de discussie over octrooi op leven moeten onttrekken aan het ambtelijk-industrieel-wetenschappelijk complex. Het debat zou moeten worden gestuurd richting een `maatschappelijke discussie'. Inzet zou een algeheel verbod op octrooi op leven moeten zijn.
De punten 1 t/m 3 zijn defensief en plaatsen biotechnologie los van de context waarin deze ontwikkeld en toegepast wordt. De volgende punten zijn meer `ideologisch' van aard, in de betekenis dat ze aanzetten geven tot een herdefiniëring van het maatschappelijke en politieke leven. Zij sluiten daarom meer aan bij discussies en aktiviteiten van linkse organisaties en partijen.
4. De ontwikkeling van de Nederlandse landbouw kan voor een belangrijk deel toegeschreven worden aan de Nederlandse overheid en de diverse onderzoekinstituten. De landbouw wordt nu gekenmerkt door een enorm hoge produktie, verschulding van boeren en boerinnen, milieuvervuiling, en concentratie in grootschalige bedrijven. Een links standpunt over biotechnologie in de landbouw zal zich daarom moeten uitspreken over het Nederlandse landbouwbeleid, en kritiek en verzet vanuit de landbouw zal ondersteund moeten worden.
5. Een politieke partij als Groen Links zou zich moeten inzetten om alternatief en kritisch onderzoek te versterken. Hierbij valt te denken aan de relatief jonge wetenschappelijke traditie van de alternatieve landbouw of instellingen als de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen. Op de Landbouwuniversiteit vechten diverse studentengroeperingen al jarenlang voor een andere organisatie en inhoud van onderwijs en onderzoek. De dominante stroom blijft echter technologische vernieuwing voorop stellen zonder daarbij oog te hebben voor de complexe problemen in de landbouw.
6. Het soort onderzoek wordt mede bepaald door de wetenschappelijk-institutionele context. Biotechnologie komt voort uit een wetenschappelijke en institutionele context met een reductionistische traditie. Voor een ander soort wetenschapsontwikkeling zijn institutionele veranderingen noodzakelijk. Democratisering moet inzet zijn van Groen Links.
7. De besluitvorming over biotechnologie en daarmee samenhangende vraagstukken dient in een basisdemocratisch proces te worden afgewogen. Dit houdt verzet in tegen de toenemende zeggenschap van multinationale ondernemingen over boerenbedrijven en consumptie.
BIOOT