-
01 november 2008
Vertrouwen
Het blijft toch fascineren, die financiële crisis. Zeker omdat er in de marge van de crisis de meest interessante uitspraken zijn te vernemen. En dan bedoel ik nu eens niet uitspraken van neoliberalen als Marc Rutte, het voormalige hoofd Pindakaas bij Unilever, die haast smeken om vergaande staatsbemoeienis met het financiële wezen. Nee, deze keer nemen we een uitspraak van Wouter Bos onder de loep. Onderwerp van gesprek was het bankroet van een paar financiële instellingen in IJsland, waardoor ook een flink aantal Nederlanders het ingelegde geld in rook zagen opgaan. Waarom konden die IJslandse banken zo maar hun diensten op de Nederlandse markt aanbieden, terwijl nu toch wel duidelijk was dat ze zo onkredietwaardig als de pest waren, was de verontwaardigde vraag van de journalist van dienst.
Dat komt door Europa, antwoordde Bos. Op financieel-economisch gebied geldt in Europa namelijk het principe van 'wederzijds vertrouwen'. Concreet betekent dat, dat als de toezichthouder in IJsland met de hand op het hart verklaart dat het allemaal wel oké zit met de banken, Nederland blind moet varen op dat oordeel. Nederland mag niet zelfstandig beoordelen of dat oordeel wel klopt, of het toezicht in IJsland wel een beetje fatsoenlijk geregeld is en of het nu echt wel zo"n goed idee is om die instellingen op de Nederlandse markt toe te laten. Nu inmiddels duidelijk was geworden dat de IJslandse toezichthouders er een potje van hadden gemaakt, stond wat Bos betreft het uitgangspunt van ‘wederzijds vertrouwen’ in de Europese Unie op de tocht. Misschien moeten we daar maar van af, filosofeerde Bos.
Dat is interessant. Want daarmee legt Bos de bijl aan één van de belangrijkste uitgangspunten van de Europese Unie, die bedacht is op financieel-economisch gebied, maar als olievlek inmiddels allerlei andere Europese beleidsterreinen heeft besmet. Neem de politie- en justitiesamenwerking. Ook daar geldt het principe van wederzijds vertrouwen. De rechtsstelsels in de EU zien er weliswaar allemaal anders uit, maar zijn in principe allemaal even goed en solide, menen de justitieministers van de Europese lidstaten. Dus stellen we elkaar geen lastige vragen, en controleren we zelf bijna niets meer. Wilt u een verdachte van ons hebben? Alstublieft, hier is-ie. Moet er ook nog bewijsmateriaal in beslag worden genomen, een bankrekening geblokkeerd, een huiszoeking gedaan? Hier komt het. Telefoon aftappen? Geen probleem. Inmiddels is de samenwerking zover, dat andere Europese landen rechtstreeks toegang krijgen tot de Nederlandse informatiebanken. Of die landen een beetje nette zaak hebben, of de verdachtmaking klopt, of een verdachte in dat land wel gebruik kan maken van zijn rechten, of er geen corruptie of politieke spelletjes in het spel zijn, of de bajessen aan minimumnormen voldoen, en of een verdachte ongeschonden de verhoorkamer uitkomt? We willen het niet eens meer weten. Want die landen zeggen dat alles goed zit, en tja, daar moeten we dan maar op vertrouwen. Dat hebben we nu eenmaal zo afgesproken.
Op financieel-economisch terrein is inmiddels duidelijk dat de geruststellende verzekeringen uit het buitenland niet meer waard zijn dan het papiertje waarop ze geschreven zijn. Op justitieel gebied zou je hetzelfde kunnen concluderen, als je de buitenlandse pers en rapporten van mensenrechtenorganisaties een beetje volgt. Of Bos inderdaad de bijl zet aan het uitgangspunt van ‘wederzijds vertrouwen’ in de Europese Unie zal de toekomst leren, maar is twijfelachtig. Of de justitiesamenwerking ook fundamenteel wordt herzien is zo mogelijk nog minder waarschijnlijk. Want als banken dreigen om te vallen, blijkt er plotseling heel veel mogelijk. Maar als mensen dreigen om te vallen, zwijgt Den Haag.