Skip to main content
  • 01 oktober 1991

Niet arm, anders! Ontwikkelingsstrategie

Wolfgang Sachs

In het in het vorige nummer verschenen artikel onder de noemer 'ontwikkelingsarcheologie' betoogde Wolfgang Sachs dat ontwikkeling een instrument is waarmee het westerse maatschappijmodel aan de rest van de wereld wordt opgelegd. De bij ontwikkeling horende fixatie op productiegroei leidt er toe dat andere manieren om een samenleving te ordenen vernietigd worden. Het werk van zowel professionele ontwikkelingsorganisaties als kleinere solidariteitsgroepen kan funeste gevolgen hebben, terwijl dit niet eens beseft wordt. In deze bijdrage wordt uiteen gezet hoe het gangbare ontwikkelingsmodel armoede ziet als gegevens over de hoogte van het gemiddelde inkomen. De armoede van de altijd durende schaarste die eigen is aan de welvaartsmaatschappij is echter niet in statistieken te vatten. En het ontwikkelingsbeleid slaagt er al evenmin in om in te zien dat in een op soberheid gebaseerde samenleving wel degelijk een situatie van overvloed kan bestaan.

Achteraf had ik me wel de tong kunnen afbijten. En dat die opmerking zo vanzelfsprekend kwam! Een half jaar na de aardbevingsramp van 1985 waren we de hele dag in Tepito, een door speculatie bedreigde volkswijk. Ruïnes en leegstand, verval en ellende, dat was wat we verwacht hadden. Maar we kregen een totaal ander beeld te zien. Tepito bleek een trotse buurt met een sterke onderlinge band, veel initiatieven en overal kleine bouwcoöperaties. Kortom, een florerende economie-van-de-basis. Toen we afscheid namen probeerden we met alle respect nog zo'n beetje een balans van het bezoek op te maken. Op dat moment flapte ik die ene zin er uit. "Ja hoor, heel mooi allemaal, maar al met al wonen er in deze wijk alleen maar armen." Een van onze begeleiders weerde zich krachtig: "No somos pobres, somos Tepitanos!" (Wij zijn geen armen, wij zijn Tepitaners!). Wat een terechtwijzing! Hoe was het mogelijk dat ik er zo naast had kunnen zitten? Ik moest vaststellen dat mijn reactie, zonder dat ik me daarvan bewust was, geheel paste in het clichee van het ontwikkelingsdenken.

de ontdekking van de 'zwakke inkomenspositie'

De 'armoede' in de wereld werd pas na de Tweede Wereldoorlog ontdekt. Vóór 1940 was dat geen onderwerp van belang. Natuurlijk wist men in de koloniale tijd ook wel dat Zapoteken in bamboehutten wonen, dat Tuaregs alleen maar slappe pap eten of de Rajasthani vaak droogte meemaken. Maar rampen en tekorten in de gebieden van het Zuiden werden aan een simpel gebrek aan beschaving toegeschreven. Voor de kolonialisten waren de inheemsen onwetend en onvolwassen. Onder heerschap en bescherming van de "witte man" zouden ze misschien eens de vruchten van een hogere cultuur kunnen genieten, maar hun economische ontwikkeling was geheel zinloos. De maatschappij die zich tot het ideaal van 'beschaving' heeft bekeerd vindt andere culturen vanzelfsprekend 'onbeschaafd'. Precies zoals het Christendom aan de andere kant van zijn grenzen alleen maar heidenen zag. Iedere naar het imperialisme neigende samenleving ontdekt in den vreemde de ontkenning van het ideaal dat men zelf nastreeft. Daarom wil men de ander onderwerpen, om hem binnen het bereik van het ideaal te brengen. Voor een plekje op de onderste tree. Volgens deze logica zag de Amerikaanse welvaartsmaatschappij, na haar wording tot wereldmacht, andere samenlevingen als falend in haar ideaal van rijkdom en welvaart.

In een van de eerste rapporten van de Wereldbank, jaargang 1948/49, werd "de aard van het probleem" omschreven: "Beiden, zowel behoefte naar als mogelijkheid van ontwikkeling, laten zich door een simpele serie feitjes openbaren. Volgens het Bureau voor Statistiek van de Verenigde Naties was het gemiddelde inkomen per hoofd in de USA meer dan 1400 en in de andere 14 landen tussen 400 en 900 dollar... Voor meer dan de helft van de wereldbevolking bevindt het gemiddelde inkomen zich op minder, vaak veel minder, dan 100 dollar. De grootte van deze kloof maakt niet alleen duidelijk hoe dringend het is de levensstandaard in de onderontwikkelde landen te verhogen maar laat ook de enorme mogelijkheden zien die daartoe bestaan."

Als in de documenten van de jaren veertig of vijftig het woord "armoede" al voorkwam, dan was het als statistische norm in de vorm van inkomen per hoofd. Deze won aan geldingskracht omdat het lachwekkend ver onder het niveau van de USA bleef. In de door economie gedomineerde welvaartsmaatschappij is een hoog inkomen hetzelfde als sociale volwaardigheid. Iedere situatie waar dat ideaal niet bestaat wordt afgedaan met omschrijvingen als "zwakke inkomenspositie". Het waarnemen van wereldwijde armoede was daardoor niets anders dan een vergelijkend statistisch onderzoek.

Dit werd op deze manier voor het eerst gedaan in 1940, door de econoom Colin Clark. Nauwelijks was die inkomensmaatstaf ontwikkeld of er was ordening op die wat onoverzichtelijke aardbol geschapen. Op horizontaal niveau werden de geheel verschillende werelden van Zapoteken, Tuaregs en Rajasthani als gelijksoortig in elkaar geschoven om vertikaal, in vergelijking met de "rijke landen", naar een positie van nagenoeg onmetelijke achterstand verwezen te worden. Op die manier was "armoede" er de oorzaak van dat hele volkeren niet werden gezien als wat ze zijn en willen zijn, maar als wat ze ontbreekt, wat ze zouden moeten hebben. Economische minderwaardigheid had de koloniale minderwaardigheid vervangen.

Dat was ook de intellectuele basis voor ingrepen van buiten. Het karakter van deze interventies werd duidelijk zodra de eigenheid van landen gereduceerd werd tot de maatstaf van de materiële levensstandaard. Als het probleem een "zwakke inkomenspositie" is, dan is het enig mogelijke antwoord immers "economische ontwikkeling". Er werd nauwelijks over gesproken dat die armoede misschien een gevolg van onderdrukking zou kunnen zijn en daarom bevrijding vereiste. Of dat, als er eenmaal voldoende is, het streven naar nog meer tot onaanvaardbare risico's kan leiden. Of, zelfs nog minder, de mogelijkheid dat een samenleving ook op niet-materiële "sferen" georiënteerd kan zijn. Nee, zoals in de geïndustrialiseerde landen sinds de opkomst van het proletariaat en vervolgens de verzorgingsstaat, werd armoede louter als gebrek aan koopkracht beschouwd. Economische groei is daar antwoord op. Onder de vlag van "armoedebestrijding" werd in het vervolg de geforceerde verandering van een samenleving naar een geldeconomie niets minder dan een morele kruistocht. Wie kon zich onttrekken aan zo'n appel voor economische opbouw?

het leven in calorieën

Tegen het eind van de jaren zestig was het voor niemand meer mogelijk de ogen te sluiten voor het gegeven dat "economische ontwikkeling" niet in staat bleek om brede bevolkingsgroepen op een roltrap naar een hogere levensstandaard te zetten. In arren moede veranderde de context waarin men armoede zag. "We moeten", zo zei McNamara als directeur van de Wereldbank in 1973, "streven naar het uitroeien van absolute armoede voor het einde van deze eeuw. Dat betekent in praktijk het terugdringen van ondervoeding en analfabetisme, het verminderen van de kindersterfte en de levensverwachting naar het niveau van de ontwikkelde wereld op te tillen."

Wie altijd onder een buitenaf vastgesteld bestaansminimum leeft is "absoluut arm". De meetlat van het inkomen per hoofd verdween naar de vuilstort van ontwikkelingspolitieke begrippen. Twee nieuwe inzichten binnen het internationale "armoededebat" waren daarvoor verantwoordelijk. Allereerst werd bemerkt dat er een kloof binnen maatschappijen bestaat, een die door de nationale gemiddelden niet te vangen is. Verder bleek het inkomensniveau een bizarre maatstaf waar het om de werkelijke levensomstandigheden gaat van de mensen die geen deel uitmaken van de geldeconomie.

De pogingen om armoede te vatten in kwalitatieve criteria kwamen voort uit de teleurstelling over de gevolgen van mechanische welvaartsstijging. Toch blijven ze gevangen in een reductionistische benadering. Sinds de eerste probeersels omstreeks de eeuwwisseling in Engeland draait het vaststellen van een absolute armoedegrens om een soort rekenspel met voeding en lichaam. Absoluut arm is diegene wiens voeding onder een bepaald aantal calorieën blijft. Hierdoor werd de basis gelegd voor een wereldbeeld waarbij uiteindelijk alle mogelijkheden, alle gevechten, ieder streven, ieder sprankje hoop allemaal in het niets zal verdwijnen. Oneindig veelvormige levenshoudingen gaan op in feitjes die overleven moeten waarborgen. Is er een noemer met geringere waarde vast te stellen? Geen wonder dat met zulke ineengeschrompelde categorieën de genomen maatregelen, van graan voor mensen die gewoon zijn rijst te eten tot alfabetiseringscampagnes in gebieden waar iets op schrift ongewoon is, vaak ongevoelig zijn en geheel aan de eigen waardigheid van de bevolking voorbijgaan.

Het is makkelijk genoeg in te zien dat de beperking van levensinvulling tot enkel het niveau van calorieën voor de internationale administratie van hulpprestaties van groot nut is. Het maakt het klantenbestand tot een eenheid zonder welke de wereldwijde strategieën geen zin zouden hebben. Tevens is het het bewijs van de voortdurende noodtoestand die nodig is om niet het bestaansrecht van zo immens veel ontwikkelingsorganisaties in twijfel te hoeven trekken. Met deze renovatie van het 'armoedeconcept' kon de ontwikkelingsvisie van begin jaren zeventig nogmaals gered worden. Volgens officiele lezing was de bevrediging van basisbehoeften afhankelijk van groei, ditmaal dan samen met enige mate van herverdeling. Hierdoor was het mogelijk weer aan te sluiten bij het dogma van economische groei.

arm is niet hetzelfde als arm

Simpele tweedelingen, zoals ziek/gezond, gek/normaal of zelfs arm/rijk, zijn stoomwalsen voor het intellect. Ze pletten de veelvormige wereld en walsen alles wat zich niet voegt de bodem in. Het stereotype denken over armoede heeft geleid tot onbekendheid met verschillende soorten armoede. Die soms zelfs tegenstrijdig zijn. Er wordt bijvoorbeeld geen onderscheid gemaakt tussen armoede als soberheid, als ellende, of als goederenafhankelijkheid.

Soberheid is kenmerk van culturen die niet op accumulatiewoede en productiegroei gebaseerd zijn. Dat wat voor het dagelijks leven nodig is komt meest voort uit zelfvoorzienende productie, wordt maar voor een gering deel op de markt gekocht. Voor ons is het misschien allemaal maar karig, er zijn maar weinig voorwerpen of gereedschappen en ook geld speelt maar een beperkte rol. Desalniettemin zijn er voor ieder de belangrijkste bestaansvoorwaarden gegarandeerd. Verwantschapsrelaties en gemeenschapsbanden maken dingen mogelijk die in andere gevallen met klinkende munt betaald zouden moeten worden. Hoewel er zeker sprake is van een "zwakke inkomenspositie" heeft niemand er ooit van honger te lijden. Vaak zijn er zelfs overschotten, te gebruiken als versierselen of voor grootse festiviteiten.

In zomaar een Mexicaans dorp neemt de sociale achting voor een persoon af naarmate die meer rijkdommen privee opeengehoopt heeft. Men verkrijgt er juist prestige als ook een klein voordeel voor grootse daden wordt aangewend. Zoals een feest. Deze "armoede" is een levenswijze, deel van een cultuur die "voldoende" weet te realiseren. Deze soberheid wordt pas een vernederende armoede onder de druk van een "rijke" maatschappij. De ellende grijpt om zich heen als alle rijkdom aan de bodem onttrokken wordt. Land, water en bos zijn, naast de banden met de gemeenschap, de belangrijkste voorwaarden om zonder geldtoestanden voor het eigen onderhoud te kunnen zorgen. Vernietiging of verstoring van deze fundamenten van zelfvoorziening leidt tot Verelendung. De lijdensverhalen van boeren, nomaden en inheemse volkeren zijn verhalen over de verdrijving van het land en uit de wouden.

Goederenafhankelijke nood is eigen aan de moderne armoede. Zij treft die groepen die als loonafhankelijken en consumenten deel zijn van de geldeconomie. Hun koopkracht houdt hen op de been. Hun vaardigheden om ook maar iets zelfstandig te kunnen doen schrompelen ineen tot niets. Tegelijkertijd groeien de behoeften tot in het oneindige, aangewakkerd door het nabije voorbeeld van de maatschappelijke toplaag. De moderne armoede is deze valkuil van eeuwige schaarste.

meer soberheid, minder ellende

Tot op de dag van vandaag is voor ontwikkelingsbeleid "armoede" het probleem, "groei" de oplossing. Wat men daarbij over het hoofd ziet is dat juist door deze ontwikkeling moderne armoede wordt verbreid. Het concept is gebaseerd op de ervaringen met de goederenafhankelijke nood in de noordelijke landen. Met een beeld van een minder bedeelde homo economicus voor ogen wordt er op groei ingezet. Daarmee wordt de ellende groot, veelvormige en op soberheid gebaseerde samenlevingen storten in. De welvaart kan alleen op de puinhopen gebouwd worden van een soberheid die ooit genoeg was. Daarom zijn zowel ellende en goederenafhankelijkheid de prijs van de welvaart.

Wordt het niet eens tijd om na veertig jaar de balans op te maken? Om dan te zien dat voor wie de ellende uit de weg wil ruimen soberheid perspectieven biedt. En dat een zeer behoedzame omgang met welvaart van groot belang is. Het lijkt er op dat mijn vriend uit Tepito daarvan wist, toen hij zich er tegen weerde door mij "arm" genoemd te worden. Zijn waardigheid stond op het spel, hij wilde trots blijven op zijn Tepitaanse vorm van soberheid. Want anders rest hem slechts ellende. En geldnood.

Wolfgang Sachs

(vertaling: Wouter van Eck)

Wolfgang Sachs

Wolfgang Sachs (geboren 25 november 1946) is onderzoeker, schrijver en universitair docent op het gebied van milieu, ontwikkeling en globalisering.
In 1992 was hij redacteur en co-auteur van het boek The Development Dictionary: A Guide to Knowledge as Power (Londen: Zed Books), inmiddels een 'klassieker' in (post-)ontwikkelingsstudies, die in een dozijn talen is vertaald.