Skip to main content
  • 01 december 1991

De verschroeide aarde van de economie

Wolfgang Sachs

De economie speelt in een moderne samenleving een alles overheersende rol. Dit leidt tot een fataal ontwikkelingsmodel, maar wellicht biedt juist de Derde Wereld uitzicht op alternatieven.

"Als India net als Engeland moet worden, dan wordt het land geruïneerd."

Al in 1909, nog in Zuid Afrika, sprak Mohandis Gandhi deze woorden. Bij de bijna veertig jaar durende strijd voor de onafhankelijkheid van India was de gedachte achter deze uitspraak een belangrijke leidraad. Die strijd is weliswaar gewonnen, zijn ideeën gingen echter teloor. Nauwelijks was die onafhankelijkheid bereikt of zijn principes verdwenen in vergetelheid. Gandhi wilde de Engelsen uit het land verdrijven om India meer India te maken. Nehru daarentegen wilde met de onafhankelijkheid bereiken dat India juist westerser zou worden. De schoten van de aanslagen hebben verhinderd dat de scherpe tegenstelling tussen beide nationale helden algemeen bekend werd. Hun jarenlange briefwisseling spreekt echter wel een duidelijke taal.

Voor Gandhi viel er niet veel te winnen bij een technologische beschaving met haar apparaten, motoren en fabrieken. Hij zag er slechts een cultuur in die als enig doel het tot een minimum beperken van lichamelijke inspanning kent. Dit om zo een maximum aan genot te bereiken. Over deze op oppervlakkig comfort gerichte bezetenheid kon hij slechts de schouders ophalen. Alsof je zo een gelukkig leven zou kunnen leiden. Dan had de eeuwenoude en ononderbroken traditie van India wel wat beters te bieden.

Want hoewel hij in veel opzichten helemaal niet dweepte met tradities ging zijn voorkeur uit naar een spirituele leefwijze, overeenkomstig aan die van hindoeistische oorsprong. Waar de "swaraj" regeert (en daarmee de aan gelatenheid grenzende vrijheid die je je eigen waarheid laat volgen), daar is geen plaats voor industrialisering volgens Engels model. Gandhi pleitte voor een opleven van de talloze dorpsgemeenschappen in India. Deze zouden de maat zijn waaraan vooruitgang afgemeten zou moeten worden.

Hierdoor zou India zich verplichten aan "het goede en ware leven" dat niet te verenigen was met het Engeland van de grote machinerieën. Daarom was voor Gandhi het algehele navolgen van het westen niet aan de orde. Als bepaalde aspecten van het westen India zouden kunnen helpen bij het realiseren van haar bedoelingen, dan zouden alleen deze overgenomen kunnen worden.

Nehru weersprak deze visie. Hij zag voor het jonge land geen andere keus dan het zo snel mogelijk deelnemen aan de technische verworvenheden. Daarom moest de weg worden ingeslagen naar een maatschappij die door het economische gedomineerd wordt. Al vroeg vond hij, ondanks alle bewondering, de visie van Gandhi "volstrekt onrealistisch".

Al wilde ook Nehru de ongewenste uitwassen van het kapitalisme vermijden, hij zag de Indiase samenleving toch vooral als economie, als samenleving die zichzelf waardeert aan de hand van louter de prestaties op het gebied van goederenproduktie. Deze economische visie weerspiegelt zich in de waargenomen inzichten in de aard van de mens, taak van de politiek en het karakter van sociale ordening.

In zo'n samenleving leven de mensen in een situatie van voortdurende schaarste. Zij hebben immers altijd minder dan zij zouden willen hebben. De belangrijkste taak van de politiek is dan ook gelegen in het scheppen van de omstandigheden die goederenrijkdom mogelijk maken. Daarvoor is tenslotte de omvorming van de samenleving van ontelbare zelfvoorzienende gemeenschappen naar een grootschalig economisch systeem geboden.

Nehru werkte hiermee de eenzijdige levensvisie van het westen in de hand. De werkelijkheid van de maatschappij is hierbij feitelijk geheel beperkt tot het verrichten van nuttige produktie, al het andere doet niet ter zake, is niets dan folklore. Op die manier wordt alles door economie overschaduwd. De wetten van de economie domineren de sociale werkelijkheid, in plaats van andersom.

Deze opvatting is een belangrijk deel van het concept dat zich tooit met de naam "ontwikkeling". Als ontwikkelingsdeskundigen zich op een land richten zien zij niet een maatschappij die een economie heeft, maar een maatschappij die een economie is. Deze verovering van een samenleving door de economie is een erfelijk kwaad uit de negentiende eeuw dat de afgelopen veertig jaar aan de gehele wereld opgelegd is.

produktie als bijzaak

Een karige bodem, gebrekkig gereedschap, lage opbrengsten... Voor wie dit ziet lijkt er voor de Indianen in de bergen rondom Quiche niets belangrijker dan een produktiviteitsstijging. De oplossingen zijn dan heel vanzelfsprekend: produktievere landbouwrassen, kunstmest, machines, privatisering van percelen, omschakeling naar produktie voor de markt en al wat het bedrijfseconomische lesboek nog meer dicteert. Dat hoeft niet per se fout te zijn, maar deze nauwe economische visie lijdt in belangrijke mate aan een soort kleurenblindheid. Andere dimensies van de werkelijkheid blijven hierdoor buiten beeld.

Zo hebben economen het er maar moeilijk mee dat Indianen hun identiteit ontlenen aan hun gemeenschappelijke land. Dat is voor hen immers een verbinding met de wereld van hun voor ouders. Ook de betekenis van collectieve arbeidsvormen, toch van voor de hand liggend belang voor dorpsgemeenschappen, blijft voor economen vaak onopgemerkt. Het wereldbeeld van de Indianen is heel anders dan dat van de ontwikkelingseconomen. Zowel bodem als arbeid zijn voor hen niet domweg produktiefactoren welke er slechts op wachten optimaal gecombineerd te worden.

Om het met een paradox te zeggen: lang niet alles dat als een economische activiteit te beschouwen is heeft veel met economie te maken. Op zich is de economisch georiënteerde visie maar een van de vele uiteenlopende manieren om economische werkzaamheden in een wereldbeeld in te passen.

Vanzelfsprekend wordt er in àlle samenlevingen geproduceerd, verdeeld en gebruikt. Het is echter alleen in de westerse maatschappij dat produkten en prijzen, eigendoms- en arbeidsverhoudingen hoofdzakelijk te herleiden zijn tot de eenzijdige wetten van economische efficiëntie. Elders gelden andere regels, gelden andere ideaalbeelden. De Bemba in Zambia beschouwen een goede oogst of geslaagde jacht als een geschenk van de voorouders. Voor hogere produktie dingen zij dan ook naar hun gunst.

Maar er zijn andere mogelijkheden dan voorouderverering alleen. Bijvoorbeeld het afdingen en de chaotisch overkomende bedrijvigheid in de steegjes van het Arabische Medina, daar is helemaal geen sprake van meedogenloze concurrentie, hoewel dat voor ons wel zo lijkt. Wie naar welke van de talloze bedrijfjes gaat blijkt vooral samen te hangen met de sociale en geografische herkomst van iemand. En natuurlijk ook met het geslacht, want de markt is er een mannenzaak.

In Haïti zijn het trouwens juist vrouwen die daar de boventoon aangeven. Het zou echter ook voldoende zijn eens te kijken naar de cyclus van landbouwactiviteiten van boeren in Maharashtra. Het teeltplan voegt zich naadloos in de jaarlijkse ordening van hoogtijdagen, feesten en bedevaarten. Andere landbouwmethodes zouden onvermijdelijk in tegenspraak zijn met deze sociale kalender.

In een samenleving die niet geordend is rond accummulatiedrang is de economie niet ondergeschikt aan puur en alleen een grote produktie. In beroepskeuze, ruil en consumptiepatroon is dan meer plaats voor dat toneelstuk dat maakt dat de uitvoerende acteurs elkaar herkennen als leden van dezelfde gemeenschap.

Zo ontstaat een ingewikkelde ordening die bepaalt wat van wie is, wie wat hoe produceert en wat wanneer met wie geruild wordt. Deze economie is verweven met een breder geheel, heeft zich nog niet van de samenleving losgemaakt om haar ritme en regels dwingend aan het geheel op te leggen. Alleen in het westen dicteert de economie alles. Het is daar dat in het toneelstuk van de maatschappij allen naar haar pijpen dansen.

verzinsel van het westen

In 1744 nog is "Zedlers Universallexikon" geheel argeloos. Onder het trefwoord "markt" staat er heel trouwhartig: "... die openbare ruime plaats, omgeven met fraaie gebouwen of door hekken afgepaald, waar op bepaalde tijdstippen allerhande koopwaar aanboden wordt, vanwaar men deze plek ook wel als marktplaats aanduidt."

De markt, sinds twee eeuwen of als heilbrengend of als schrikbeeld afgeschilderd, dit machtige idee gewoon een plek! Alleen verkoopkraampjes, gedrang en korven vol met goederen, dat was wat de auteur van de "Universallexikon" kon bedenken. Iets wat vrijwel niets te doen heeft met de nu gebruikelijke opvatting van het begrip markt. Geen sprake van "wereldmarkt", "prijsschommelingen" of "handelsbalans". Tussen toen en nu voltrok zich een ingrijpende breuk in de maatschappelijke verhoudingen.

Adam Smith was de eerste denker die, toen hij over de markt sprak, niet meer een aan een bepaalde plaats dacht waar goederen te koop waren. Voor hem was het een bredere maatschappelijke ruimte waar alle prijzen elkaar beïnvloeden. Het voorheen plaatselijke en concreet waar te nemen begrip kreeg nu een algemene en abstracte rol bij het functioneren van prijsmechanismes.

Deze nieuwe opvatting was niet toevallig maar weerspiegelde een veranderde sociale werkelijkheid, het ontstaan van een nationale economische ruimte. Tot dan toe was een zogenaamde binnenmarkt alles behalve vanzelfsprekend. Aan het eind van de zeventiende eeuw bestond handel als grootscheepse uitwisseling van goederen tussen regio's binnen Europese landen nog nauwelijks.

Handel zelf bestond natuurlijk al sinds heugenis, denk maar aan de Hanzesteden, of de praal van Venetië. Dat betrof echter handel over lange afstanden, die zich beperkte tot enkele steden als een soort van bruggehoofden. En natuurlijk waren er altijd markten in alle kleuren en vormen. Deze markten waren zonder uitzondering plaatselijke en tijdgebonden plekken waar geruild werd. Meestal tussen een stad en de omliggende regio, met prijzen ontstaan volgens gewoonterecht.

In de eeuw van Adam Smith was de nationale staat er in geslaagd een net van handelsbetrekkingen over de hele maatschappij te trekken en de binnenmarkt af te dwingen. Precies zoals tegenwoordig de zogenaamde ontwikkelingslanden, maakten de toentertijd jonge staten het tot hun opdracht overal economische principes tot uitdrukking te laten komen, alleen al om hun eigen bestaansrecht te bevestigen.

Dat was de geboortestonde van de economie, ook letterlijk. Sprak men voorheen van de "huishouding", die zich zo'n beetje tot het hof van de vorst beperkte, nu werd het hele land beschouwd als "economie". Van deze maatschappij, waar de regels van de abstracte markt domineren, werd Smith de theoreticus.

alternatieven voor economie?

De omvorming van de samenleving in een economie kon natuurlijk alleen doorgedrukt worden met een langdurige strijd, welke veel offers geëist heeft. Tenslotte waren commerciële opvattingen allerminst overheersend in beroepspraktijk of eigendomsverhoudingen, in dagelijkse bezigheden of tijdsbeleving.

De koopman was nog geen ondernemer, land was al helemaal niet te koop, concurrentie was algemeen ontoelaatbaar, pacht stond ongunstig bekend en loonarbeid was een teken van sociale verloedering. Of, en in welke mate, bossen en velden, graan en geld en tenslotte ook de arbeiders als goederen beschouwd konden worden, daarover werden heel wat bittere uiteenzettingen gehouden. Uiteenzettingen die hoe dan ook uiteindelijk slechts de weg naar het kapitalisme markeren.

Met een vergelijkbare verpletterende werking heeft de afgelopen decennia de economische ideologie de heerschappij over grote delen van de Derde Wereld gegrepen. Op voldoening en soberheid gebaseerde tradities werden terzijde geschoven, lokale ruilverhoudingen verdwenen, collectief bezit werd opgeheven en mogelijkheden voor zelfvoorzienende produktie raakten ondermijnd.

Overal een economie van loonarbeiders en consumenten, dat was lang een universeel streven van het ontwikkelingsbeleid. Deskundigen beschouwden hele landen om te speuren naar "belemmeringen voor ontwikkeling", die het vrije bewegen van "produktiefactoren" in de weg zouden staan. Kosten waren nooit te hoog, geen offer was te groot, iedere samenleving moest en zou veranderen in een vlotjes draaiende economie.

Zonder twijfel, er werd veel bereikt en een grote beroering is door de landen van het Zuiden gegaan. De geschiedenis maakte een grote sprong voorwaarts. Het noodlot van die geschiedenis tekent zich echter steeds duidelijker af. Precies op het moment dat de alleenheerschappij van de economie haar bedrieglijke gezicht toont zijn dreigen de alternatieven te verdwijnen.

Want de opmars van de economie volgt de strategie van de verschroeide aarde: de bodem voor een manier van produceren die mens en natuur in hun recht laat is bij de moderne economie zo goed als onvruchtbaar geworden. Tenslotte zouden de alternatieven voor de economie van alsmaar groeien niet honger en chaos moeten zijn, maar juist een mensvriendelijke organisatie van de produktie.

Met andere woorden, wat op de agenda staat is het weer in het geheel van de samenleving opnemen van de economie. Wat nodig is is een economische ordening zonder destructieve accumulatiedrang, een maatschappijvorm die niet gefixeerd is op economische prestaties. Misschien bestaan daarvoor, zoals Gandhi hoopte, nog de beste mogelijkheden in de Derde Wereld. Alleen al omdat daar, ondanks alles, velen nog een levende herinnering hebben aan een àndere levenswijze. Aan een manier van leven waarbij al het economisch gereken er eigenlijk helemaal niet toe doet.

Wolfgang Sachs

(vertaling: Wouter van Eck)