Skip to main content
  • 04 februari 2007

Weefselplantages

Jeroen Breekveldt

open lichaam
Jyotsna Gupta en Annemiek Richters  * onderzochten in hun artikel 'belichaamde subjecten en gefragmenteerde objecten' in het Tijdschrift voor Humanistiek van juli 2006 met name hoe reproductieve technologieën (zoals bijvoorbeeld IVF) van het vrouwelijk lichaam een 'productief' lichaam met verhandelbare lichaamsdelen maken.  Door de groei van de neo-liberale globalisering ontstaat een wisselwerking met lokale ideeën over het lichaam en de (eigen) identiteit in een gegeven samenleving.
De grenzen van het lichaam zijn door bio-technologieën opgerekt: men kijkt, snijdt en oogst onder de huid en de grenzen van biologische leeftijd worden opgerekt door implantatie van nieuwe 'onderdelen'. Het resultaat is, zo schrijven Gupta en Richters, het open, flexibele en grenzeloze lichaam. We kunnen zoveel onderdelen krijgen als wij nodig hebben, maar worden ook geacht zoveel onderdelen te geven als we kunnen missen.

Biologisch kapitaal
De lichaamsgoederen worden 'bevrijd' van een directe relatie tussen producenten en consumenten; ze worden gekocht en verkocht en kunnen vervolgens in steeds grotere, zelfs wereldwijde, netwerken circuleren.  Het menselijk lichaam is binnen de opkomende biotechnologische industrie biologisch kapitaal geworden (dit proces noemen we commodificering). Dat kapitaal wordt weggezet bij bio-(technologische) banken (bijvoorbeeld bloedbanken, spermabanken, embryobanken, genenbanken, weefselbanken), waarvan het publiek het kan opnemen.
Dit leidt tot nieuwe sociale verbanden en contracten, tot nieuwe concepties van rechtvaardigheid en ethiek. Discussies over commodificatie gaan gewoonlijk over eigendomsrechten en het beheer over het eigen lichaam. Het eigendomsrecht op het eigen lichaam verwijst naar twee aspecten: anderen kunnen zich geen delen van mijn lichaam toe-eigenen zonder mijn toestemming, maar ik heb ook het recht om mijn hele lichaam of delen ervan te verkopen. Een andere visie is dat ik helemaal geen eigendomsrechten op mijn lichaam heb en dat het daarmee ook niet verhandelbaar wordt.  Of het daarmee 'gemeenschappelijk bezit is waarop anderen aanspraak kunnen maken', zoals Gupta en Richters schrijven, is de vraag.

Verschillende soorten transacties
Een ander moeilijk probleem stellen de auteurs aan de orde. Hoe zijn nauwkeurige scheidslijnen aan te brengen tussen de verschillende soorten transacties: donatie van lichaamsdelen uit altruïsme en handel ermee. In de VS is dit onderscheid al moeilijk, laat staan in landen waar nauwelijks seculiere wetten en ethische inzichten over reproductieve technologieën zijn geformuleerd of toegepast. Gupta deed post-doctoraal onderzoek 'Body parts, property and gender' met name in zuidelijke landen als India.
Een strikte scheiding tussen geschenken en handel is eigenlijk niet te maken. Ze sluiten elkaar niet uit omdat ze vaak bepaalde vormen van berekening, strategie en motivatie met elkaar gemeen hebben.
In de Indiase samenleving waar vrouwen van oudsher worden gesocialiseerd tot zelfopoffering en het eindeloos tevreden stellen van  anderen, lijkt het 'schenken' hen 'natuurlijk' af te gaan. Maar er is ook sprake van een bepaalde (morele) druk op vrouwelijke familieleden om zich als vrijwillige donor aan te bieden, of het nu voor nieren of voor eicellen is. De meeste eiceldonoren in India zijn verwanten van de ontvanger. Donoren versterken hun positie in de familie door hun schoonzussen - waarmee ze vaak een gespannen band hebben ? eicellen te doneren. Ook commerciële eiceltransacties in westerse landen worden nog steeds meestal 'donatie' genoemd.

Baas in eigen buik
Het internet heeft enorm aan de transnationale handel in lichaamsdelen bijgedragen. Sinds nog maar in een paar landen anoniem sperma 'gedoneerd' kan worden neemt in die landen, zoals Denemarken, het aantal sperma-verzendhuizen sterk toe. Via het internet ontstaat wereldwijd contact met aanbieders en afnemers. De snelstgroeiende clièntele in het westen zijn lesbische en alleenstaande vrouwen die hebben gekozen voor een anonieme donor omdat bekende spermadonoren vaak inspraak eisen in de opvoeding van het kind. Gupta en Richters vragen zich af wat de vele voorbeelden die ze noemen van  handel in reproductieve lichaamsdelen betekenen voor het feministische ideaal van zelfbeschikking  over het eigen lichaam, dat oorspronkelijk toch een heel andere connotatie had.
In de jaren zeventig, tijdens de tweede feministische golf, probeerden vrouwen door hun eis van zelfbeschikking rond hun voortplanting de controle te heroveren over hun eigen lichaam en levens, die hen eeuwenlang was ontzegd door echtgenoten, artsen, of de staat. Met de leus 'Baas in eigen buik' werd het recht op abortus en eerder op anti-conceptiemiddelen bevochten door de Nederlandse vrouwenbeweging. Sinds de jaren 80 maakte het liberale feminisme het eigendomsrecht ten aanzien van hun eigen lichaam echter het hoofddoel van de vrouwenemancipatiebeweging.

Wel doneren, niet verkopen?
De Amerikaanse L. Andrews verbreedde het concept van de 'eigen keuze' van de vrouw tot het recht van het individu om zwanger te worden door middel van IVF of wat voor procedure dan ook. Haar 'reproductieve autonomie' omvat niet alleen de optie om gebruik te maken van technieken als het invriezen van sperma, eicellen of embryo`s, maar ook de mogelijkheid om lichaamsdelen te verkopen aan een derde partij. Andrews bekritiseerde de Amerikaanse wetspraktijk die mensen wel toestond om hun lichaamsdelen te doneren, maar niet om ze te verkopen, terwijl wetenschappers en artsen die met lichaamsdelen en  -materiaal experimenteren dit gewoonlijk gratis van hun patiënten krijgen, om vervolgens veel geld te verdienen met het product van hun experimenten. Door het menselijk lichaam als bezit te definiëren zou de eigenaar van het bezit het misbruik van deze lichaamsdelen niet alleen wettelijk kunnen voorkomen, maar ook een aandeel kunnen opeisen in de winst die wordt gemaakt als deze onderdelen worden ontwikkeld tot verkoopbare goederen.
Dit betoog over het bezitten en beheren van het eigen lichaam is niet alleen buiten maar ook binnen de vrouwenbeweging ter discussie gesteld. Radicale feministen associeerden zulke taal met patriarchale en commerciële praktijken die het lichaam van vrouwen objectiveren en als koopwaar behandelen. De verbintenis tussen het Westers kapitaal en het patriarchale project van wetenschap en technologie heeft alles, de mens incluis, gereduceerd tot een toe te eigenen hulpbron, schrijft de Duitse Maria Mies in haar kritiek op Andrews.

India
In de Indiase culturele context wordt het lichaam van de vrouw eerder als een gedeelde hulpbron gezien dan als particulier eigendom. Het in staat zijn een kind te baren vergroot voor een vrouw haar status in de familie en wanneer dit niet lukt wordt ze kwetsbaar voor geweld en verlies van een dak boven haar hoofd. Dit verklaart het gemak waarmee Indiase vrouwen Westerse biomedische praktijken hebben overgenomen om vorm te geven aan hun traditionele, cultureel bepaalde genderidentiteit als voornamelijk moeders of als moeders van zonen (door middel van sekse-selectieve abortus). De enorme familiale en sociale druk waaraan deze vrouwen blootstaan is door de beschikbaarheid van reproductieve technologieën alleen maar toegenomen.
In India vormen familieverplichtingen en armoede de twee hoofdmotieven om tot het verhandelen van lichaamsdelen over te gaan. Niets illustreert dit beter dan het recente geval van een 22 jarige wees die door de eigenaar van het weeshuis onder de dekmantel van een 'huwelijk' werd verkocht aan een achtenveertigjarige boer en koopman, om draagmoeder te worden voor hem en zijn kinderloze vrouw.

Lichaam als machine
Gupta en Richters bespreken verschillende opvattingen over het zelf en het lichaam, zoals: We hebben geen lichaam, we zijn ons lichaam. Het vrouwenlichaam wordt binnen de bio-geneeskunde benaderd als een fabriek, waarbinnen vrouwen als arbeidsters onder toezicht staan van medici-managers. In dit fabrieksmodel van de voortplanting is het de arts, niet de 'vrouw in het lichaam', die de baas is. Vrouwen staan onder deze supervisie als producenten van eicellen ? het ruwe materiaal voor embryonaal (stamcel)onderzoek ? en van kinderen (Martin, 1987). Ze leveren hun lichaam totaal over aan de technologie en de reproductieve wetenschappers. Sommigen zeggen zelfs dat ze het gevoel hebben dat hun lichaam aan iemand anders toebehoort. In het geval van draagmoederschap nemen het stel dat de vrouw contracteert en de vruchtbaarheidsexperts  tijdelijk bezit van het lichaam van de vrouw.
Bijzonder opmerkelijk aan de uitwisseling van en handel in reproductieve lichaamsdelen is het gegeven, dat culturele ideeën over het lichaam als een tempel of op z?n minst als een holistische eenheid uitgehold zijn geraakt. Dit is gebeurd ten gunste van de universele codificatie van het lichaam als een machine met vervangbare onderdelen. We zijn momenteel getuige van de vervanging van de culturele markering van het lichaam als een tempel van het menselijk leven door nieuwe markeringenvan delen van het lichaam als objecten; objecten
die kunnen worden geoogst ten behoeve van een verlenging van het leven en ten
behoeve van schepping van nieuw leven. Dit laatste gebeurt bij de technologisch
tot stand gebrachte voortplanting via de 'moedermachine', een beeld dat wordt
gebruikt door Gena Corea (1985).

Dromen van onsterfelijkheid
De reproductieve technologie heeft een nieuw type vervreemding van ons lichaam ge-ïntroduceerd, waarin tegelijkertijd ook een nieuw soort van eigendomsrecht is ingecalculeerd.
Er zijn uiteraard wetten die barrières opwerpen voor mondiale markten waar in lichaamsdelen wordt gehandeld, maar deze zijn vaak zwak gebleken, mede door de grenzeloosheid van het internet en het moderne reisgemak waarmee zowel massa`s ideeën als massa`s personen de grenzen oversteken. De (ongereguleerde) handel in lichaamsdelen werpt vragen op over zowel het eigendomsrecht aangaande lichaamsdelen als de betwisting daarvan, die een gelijkenis vertonen met de handel in mensenlichamen gedurende eerdere vormen van slavernij. De verbeeldingswereld van de slavernij is uitgedijd van de arbeidskracht naar andere nuttige rollen van het menselijk lichaam. Deze gelijkenis ligt besloten in de productiesystemen, ondanks de veranderde ideologische structuren. In kapitalistische productiesystemen wordt de goedkope arbeid van bepaalde groepen vrouwen uitgebuit om voor de wereldmarkt te produceren; in de ge-ïndustrialiseerde reproductie wordt het voortplantingsvermogen van bepaalde groepen vrouwen uitgebuit om voor de mondiale markt te produceren. Vrouwen worden nu gezien als lichamelijke plantages en levende weefsel- en cellenbanken, zowel door anderen als soms door henzelf. Dat ze worden gereduceerd tot leverancier van hulpbronnen doet de menselijke waardigheid geweld aan. We moeten een kritisch onderzoek instellen naar deze bio-geneeskunde, die ons dromen van onsterfelijkheid aanbiedt en ons een relatie tot ons lichaam opdringt die is gebaseerd op de invordering van lichaamsdelen van anderen.