Skip to main content
  • 31 mei 2008

De wachtkamer van de dood

Dé Hogeweg

Mijn zus gaat er elke week heen. Op zaterdagochtend. Altijd om half 11. Zij belt aan. Altijd roept mijn vader in de gang jolig: wie is daar? Als hij de deur opendoet, komt mijn moeder altijd net achter hem staan met een nieuwsgierig gezicht.
Ik heb minder oudertrouw. Mijn excuus is dat ik ver weg woon. Dat ik met trein en bus moet is natuurlijk helemaal geen excuus; ik vind zo'n bezoekje moeilijk. En dat mag ik van mezelf niet vinden. De vrouw en de man die jou in liefde (dat ging toen nog zo) verwekt en met veel moeite opgevoed hebben, verdienen het dat je ze op hun oude dag veel liefde en aandacht teruggeeft. Hoe ver van je bed zij zich ook bevinden.
Zijn het dan geen fijne mensen? Ja, zeker wel. Ze hebben er alleen geen zin meer in en dat voel je aan alles. Zodra mijn vader, zijn joligheid ten spijt, de deur geopend heeft, strekt een zee van zinloosheid zich voor me uit. Eén stap over de drempel en de eerste golf klotst tegen mijn knieën.
We gaan zitten, vader serveert koffie (nog altijd geen suiker, kind?) en nog vóór het gesprek op gang komt, slaat het al dood.
'Hoe is het nu met jullie?'
'Ja, moe hè, we zijn oud.' En zo zitten we dan te zitten. Ze hebben niets meegemaakt en wat anderen op de wereld doen interesseert ze niet meer. Die leegheid kan me dagen blijven beklemmen.

Mijn ouders zijn nu allebei 90 en al ruim 70 jaar samen. Onder het motto 'dan wonen we er maar vast' zijn ze op hun 64e (!) in servicecentrum De Horizon gaan wonen. Op strategische plaatsen in het appartementje hangen touwtjes om aan te trekken als ze gevallen zijn. Als ze verpleegd moeten worden, is er een ziekenboeg. Een geruststellend idee.
Ze waren toentertijd lichamelijk gezond en dat zijn ze nu nog altijd. Weliswaar spreidt moeder sinds vijf jaar een sterke vergeetachtigheid ten toon, maar bij bepaalde visite (ome Bor en tante Attie) weet ze nog aardig aan een gesprek mee te doen mits het over haar vroege jeugd gaat. Soms wordt ze wakker met een bepaald woord - vorige week donderdag was dat sarcofaag -  waardoor ze hun bilaterale gespreksonderwerp van de dag meteen te pakken hebben.

Wat wil ik dan? Moeten zij uit dankbaarheid dat ze nog gezond zijn vol levenslust ronddarren in De Horizon? Elke avond bridgen en biljarten en eens per week met de bus mee naar de culturele avond? Moeten zij van mij nog wandelen in het bos om de hoek, zich per vliegtuig of boot over de aardbol begeven? Natuurlijk niet. Op die leeftijd kan je geen zin meer maken.
Ik kan het niet verdragen dat mensen die nog van alles kunnen, niets meer willen en andersom. Vader komt alleen nog buiten voor een boodschapje. Moeder loopt als een gekooide tijger een paar keer per dag op en neer over de gangen, waar het steevast naar bloemkool en aardappelpuree ruikt. Sinds zij een stoepje niet zag en viel, wil ze niet meer naar buiten. Voor niks niet. Toen ik verhuisde uit een achterstandswijk naar een betere locatie zeiden ze: 'Dat huis zullen we dan nooit zien, want we willen nergens meer heen. We hebben twee wereldoorlogen, de komst van computer, pinpas en euro meegemaakt en we zijn er klaar mee.'

Wat ik nog minder kan uitstaan is dat er in onze o zo zorgzame samenleving geen mogelijkheden zijn voor deze klaar-met-het-leven-groep. Het Centrum Indicatiestelling Zorg voorziet in talloze zaken, maar als je gezond zijnde dood wilt, kan dat niet. Je moet eerst uitzichtloos lijden. Dat lijden is aan strikte voorwaarden gebonden. Aan geen van deze voorwaarden voldoen mijn ouders.
Als ik ze vraag of ik een pilletje voor ze moet regelen op internet (ten einde raad roep je wel eens wat), dan acteren zij geschokt: 'Kind, ben je nou helemaal mal!'

Voor mezelf heb ik er inmiddels wat op gevonden. Opgegroeid met elk jaar vakantie dichtbij huis, ben ik sinds mijn moeders vergetelheid intrad begonnen mijn eigen horizon flink te verbreden. Elk jaar een verre reis en elk jaar verder en langer. Mocht één van hen heengaan als ik in den vreemde ben, dan word ik niet gebeld, hebben ze gezegd. Desondanks maak ik uitgebreide excelletjes van mijn whereabouts met landkaartjes, routes en slaapadressen. Als ik weer eens in een overvolle locale bus tussen palmplantages doorhobbel, denk ik aan ze. Ik zie ze zitten met de A4tjes tussen hen in op de tafel met het pluchen kleed. In de wachtkamer van de dood.