-
04 februari 2020
De tweet en de scheiding der geesten
Pim Fortuyn had nog geen tweet. Hij slaakte zijn racistische verwensingen waar je bij zat, in je aangezicht. Eind jaren tachtig of begin jaren negentig nam ik de man een interview af. Voor het Amsterdamse Maandblad Uitkeringsgerechtigden toog ik naar Rotterdam, samen met Jill, Guus en Johannes. Krullebol Guus bedacht een titel voor het verhaal: De wereld volgens Pim Fortuyn.
Het idee om de man te interviewen kwam ook van Guus. Zijn vriendin studeerde en dus was hij op de hoogte met de toenmalige bezigheid van Fortuyn, iets met de OV-kaart voor studenten. Johannes en ik waren meer geinteresseerd in de column die de treinkaartprofessor toen schreef, voor Elseviers Weekblad.
Het gesprek, in een Rotterdamse koffietent, werd nooit prettig. Fortuyn vond ons blad een ‘vies krakersblad’, vooral omdat Jan en Tjerk het hadden opgericht. Jan was van de ‘Vondelstraat’, toen ook al weer tien jaar geleden, en Tjerk personifieerde de krakers in De Pijp. Johannes op zijn beurt, vond Elseviers Weekblad ‘dom-rechts’ en de column van Fortuyn ‘poepjebruin’.
Fortuyn haatte Jill en mij op het eerste gezicht. En ging op Jill af omdat zij wellicht het meest kwetsbaar oogde. Of ze het ‘alleen maar deed met vrouwen met een snorretje’, vroeg hij haar. Jill keek hem slechts aan, met die grote, vragende ogen van haar die ik nu nog vaak in mijn dromen zie. Ik wilde weten of hij vroeger zijn snor had laten staan, en Guus stootte me onder de tafel aan.
Het werd tijd voor de tweet.
We werden bediend door een jonge, gekleurde vrouw. Onze tafel schommelde een beetje toen zij het bestelde erop plaatste, en het servetje onder een kop koffie raakte besmeurd. De vrouw kondigde meteen aan dat ze een nieuw servetje ging halen en had haar rug reeds naar ons gekeerd. Toen knetterde het uit de mond van Fortuyn: ‘Wij in Nederland hebben het servetje graag smetteloos wit!’
De vrouw zette een stap en nog eentje, maar de academicus van middelbare leeftijd was nog niet klaar met haar. ‘Ik heb het niet tegen je rug, dame!’ En daarop, gebiedend: ‘Je kunt minstens je excuses luid en duidelijk komen aanbieden en ons aan een ander, degelijk tafeltje zetten. Of is dat teveel gevraagd in het oudste koffiehuis van Rotterdam?’
De vrouw keerde terug naar onze tafel en prevelde nogmaals haar excuses. ‘Ik zal gaan vragen of er een andere tafel voor U vrij is’, sloot ze af en vermeed daarbij de blik van Fortuyn. Koren op diens molen. ‘U doet alsof ik niet besta, maar ik was het die excuses van U eiste. En ik was het die om een andere, degelijke tafel vroeg. U haalt nu Uw werkgever!’
Vrouw weg en Guus in actie. ‘We weten genoeg’, sprak hij tegen de geinterviewde en schoof zijn stoel achteruit. ‘We schrijven het verhaal morgen uit en leggen het aan U ter goedkeuring voor.’ Hij schoot zijn jas al aan en haalde een hand door zijn krullen. ‘U kunt zelf een passende foto voor bij het verhaal kiezen.’
De scheiding der geesten.
Ik keek Guus verbaasd aan. ‘Ik denk dat wij nog moeten blijven’, zei ik. ‘We moeten misschien voor de vrouw getuigen. Nu heb jij tijd om een goeie foto te nemen van meneer Fortuyn. Van de vertoornde professor. Of moet het onderschrift gaan luiden: de professor op zijn stokpaard?’ Ik bleef zitten en zag tot mijn genoegen ook Johannes en Jill geen aanstalten maken om te vertrekken.
Fortuyn was al lang niet meer met ons bezig. De vrouw keerde terug. In het gezelschap van een grote, gekleurde man. Hij priemde zijn donkere ogen in die van de amokmaker, stak hem zijn hand toe, en sprak zacht maar duidelijk: ‘Nee meneer, ik ben niet de uitsmijter. Ik ben de eigenaar van dit koffiehuis. U wilde mij spreken.’
De tweet. En de scheiding der geesten. De NS, nog maar juist opgestaan uit het stof waarin ze knielde voor Salo Muller, beschouwt de zaak als ‘afgedaan’. De Telegraaf, bijna dagelijks bezig haar lezers te vergasten op 75 jaar bevrijding van de oorlog waarin de krant met de bezetter heulde, doet alsof Baudet zijn excuses heeft aangeboden.
Terwijl de opvolger van Fortuyn ons afleidt, bereiden in zijn gereukwaterde kielzog de Paul Cliteurs en Sid Lukkassens de weg voor het fascisme. Over tien jaar staat de doodstraf op het verdedigen van je medemens. En is het ‘Lach of ik schiet’ om racistische grappen. Nederlanders zijn boeren met kiespijn.