-
29 november 2009
De rechtse migratie machine
Die vraag is niet nieuw en op zichzelf niet zo interessant. Het antwoord zal ongetwijfeld een stapel statistieken opleveren, die afhankelijk van de politieke voorkeur van de beantwoorder, een positief dan wel negatief beeld schetsen. Maar ja, nergens is zo eenvoudig mee te rotzooien als met statistieken. Interessanter is de hóe vraag. Hóe ga je onderzoeken wat de kosten van immigratie zijn? Welke kosten en baten neem je wel mee in je onderzoek en welke niet? En vooral, waarom? Pieter Lakeman bijvoorbeeld, recent voornamelijk in het nieuws als DSB-basher, stelde dezelfde vraag een jaar of tien geleden. In zijn boek Binnen zonder kloppen – Nederlandse immigratiepolitiek en de economische gevolgen komt hij tot een kostenpost met een heleboel nullen, maar heeft hij de impact van arbeidsmigratie op de loonontwikkeling niet meegenomen. Bewust of onbewust? Of misschien omdat het zelfs met het grootst mogelijke geduld niet is uit te rekenen? Nog allemaal los van de vraag of het überhaupt wenselijk is om mensen te onderzoeken op hun economische relevantie. Voor vrijhandelsfundamentalisten als de PVV is dat een normale manier om met mensen om te gaan - persoonlijk vind ik het pervers.
Interessanter is de vraag waarom er sprake is van migratie. Het lijkt ongeloofwaardig dat migranten voor het weer en stamppot naar Nederland komen. De economische elite, politici en links-liberalen lijken het antwoord te weten. Hoe vaak wordt niet gesteld dat ‘we’ de gastarbeiders nodig hadden, omdat ‘we’ het vuile werk niet wilden doen? Alsof Nederlandse arbeiders niet voortdurend vuil en zwaar werk doen…
Na het einde van de Tweede Wereldoorlog kende Nederland gedurende enkele decennia een opwaartse economische lijn die aanhield tot de crisis in 1973. Het land lag in puin en Nederland werkte aan de wederopbouw. Parallel aan de wederopbouw leidde dit tot een toenemende vraag naar grondstoffen en energie. En toenemende vraag leidt vaak tot schaarste. Eind jaren 1950 hebben de Limburgse mijnen bijvoorbeeld moeite om voldoende personeel te vinden. Veel Nederlanders uit de grensstreek werken in de Duitse mijnen, waar de lonen hoger zijn. In plaats van de lonen in de mijnen op te schroeven, zodat de mijnwerkers een fatsoenlijk boterham kunnen verdienen worden in Italië goedkopere arbeidskrachten geronseld.
Te dure arbeiders?
In de troonrede van 1955 schrijft de Nederlandse regering: ‘Terwijl de Regering nog slechts enkele jaren geleden [...] de werkloosheidspolitiek als het centrale punt van haar economische beleid zag, is er thans een zo ruime werkgelegenheid, dat verschillende bedrijfstakken met een aanzienlijk tekort aan arbeidskrachten hebben te kampen’. Dat tekort aan arbeidskrachten was relatief. Er is in 1955 nog steeds sprake van enkele tienduizenden mensen die steun trokken. Beter is het om te spreken van schaarste op de arbeidsmarkt, die leidt tot stijgende lonen. En omdat dit de bazen geld kost wordt er naar andere oplossingen gezocht. Om de woorden van Pieter Lakeman, toch bepaald geen socialist, te gebruiken: ‘De kwestie was niet dat Nederlanders het onaangename werk niet wilden uitvoeren. Nee, de kwestie was dat Nederlandse arbeiders voor dat werk beter betaald wilden worden.’
Om aan de behoefte van het bedrijfsleven aan goedkope arbeiders te voldoen wordt in 1960 de ‘Commissie Buitenlandse Arbeiders’ opgericht. Via deze commissie oefenen de werkgevers druk uit op de overheid om een soepel toelatingsbeleid te voeren en informeert zij haar eigen achterban over de ‘voordelen’ van buitenlandse arbeiders. De overheid is van dienst en in 1961 stelt de troonrede dat ‘meer dan ooit zal dan het beleid van de Regering erop gericht moeten zijn om in samenwerking met het bedrijfsleven, de loonontwikkeling binnen de grenzen te houden.’ En zo geschiedde. Het Nederlandse bedrijfsleven en de overheid gaan op jacht naar goedkope arbeid. Na een wervingsverdrag met Italië in 1960 is in 1961 Spanje aan de beurt. In 1963 volgt Portugal en in 1964 wordt een wervingsverdrag gesloten met Turkije. Later volgen nog Griekenland (1966), Marokko (1969), Joegoslavië (1970) en in 1971 wordt met Tunesië het laatste wervingsverdrag getekend.
Het inmiddels opgeheven Ministerie van Cultuur en Maatschappelijk Werk schrijft in een boekje over arbeidsmigratie uit 1982: ‘gastarbeiders zijn goedkoper dan machines, dat klinkt gevoelloos, maar het is waar’. De kosten die staat en bedrijfsleven aan opleiding en bijscholing kwijt zijn bij ongeschoolde arbeid zijn relatief laag. Scholingskosten liggen hoger bij geschoolde arbeid. Door de scholingskosten af te wentelen op andere landen die eerst de arbeiders mogen opleiden wordt Nederlands kapitaal winstgevender. Het is dan ook niet vreemd dat er vanuit rechtse kringen steeds vaker de nadruk wordt gelegd op kennismigratie. In een debat bij het Tv-programma Buitenhof in 2005 zegt toenmalig VVD Tweede Kamerlid en woordvoerder asielbeleid Arno Visser: ‘Ik ben er absoluut niet voor om een muur om Nederland te bouwen zonder deuren er in. Je moet er wel een aantal deuren in hebben. De vraag is, wanneer gaat de deur open? Bijvoorbeeld als we mensen nodig zijn die we in Nederland niet hebben. Zo hebben we bij bedrijven hoog technisch geschoold personeel nodig.’
In hetzelfde bootje
Gelukkig voor het Nederlandse bedrijfsleven is de overheid nog altijd van dienst. Sinds 2004 kent Nederland een speciale regeling voor kennismigranten. Per oktober 2008 heeft de Nederlandse overheid de bureaucratische rompslomp voor werkgevers vereenvoudigd en is het Digitaal loket Arbeidsmigratie geopend. Hierdoor wordt Nederland volgens de website van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ‘aantrekkelijker voor arbeidsmigranten die een bijdrage leveren aan de economie’. Per 1 januari 2009 voert de IND een apart toelatingsbeleid voor hoogopgeleiden.
Maar ook ongeschoolde arbeidskrachten zijn soms nog gewild. In mei 2004 treedt onder meer Polen toe tot de Europese Unie. Krap twee jaar later leidt dit ertoe dat de Nederlandse overheid de deur openzet voor Poolse arbeidskrachten. Deze stap is typerend voor de Nederlandse situatie en het Nederlandse beleid. Immers, in 2006 zwaait Rita Verdonk alweer een aantal jaar de scepter over het Nederlandse migratiebeleid. Haar motto lijkt ‘hoe minder immigranten hoe beter’.
Maar wanneer het de belangen van het bedrijfsleven dient, maakt de VVD graag een uitzondering. Maar in de ogen van bijvoorbeeld CDA-Kamerleden Mirjam Sterk en Eddy van Hijum is het beleid toch nog te vrijblijvend. Recentelijk betogen beiden in een opiniestuk in het NRC Handelsblad dat het verblijfsrecht voor arbeidsmigranten gekoppeld moet worden aan ‘het specifieke doel om hier tijdelijk te werken’. Wanneer hun werkzaamheden ophouden moet het verblijfsrecht beëindigd worden.
Het klopt natuurlijk dat immigranten banen bezet houden – zij willen immers ook werken. Het is klinkklare onzin om te suggereren dat dit het resultaat is van een welbewust collectief handelen van (arbeids)migranten, of om te spreken over ‘kolonisatie’ zoals Wilders doet. Het is het gevolg van een uitgekiend beleid van werkgevers en van een overheid die consequent de belangen van het bedrijfsleven boven alles stelt. ‘Hoge winsten, lage lonen’ is het devies. Het is dezelfde overheid die investeringen in leefbaarheid en voorzieningen in wijken tot een minimum beperkt. Het is dezelfde overheid die weigert te investeren in onderwijs voor migranten. Het is dezelfde overheid die onderwijs, zorg, pensioenen en andere voorzieningen steeds meer aan de markt overlaat. Het gedram van Wilders, Fritsma en de PVV over wat migratie wel niet gekost zou hebben, is niet serieus te nemen. Het zijn de gewone mensen, migrant of niet, die de rekening hebben betaald. De arbeidsmigranten moesten en moeten hard werken voor een slecht loon en zien net als hun autochtone collega’s het peil van de algemene voorzieningen omlaag kukelen. Het zijn de ondernemers, waaronder de geldschieters van de PVV, die hun zakken hebben gevuld. Door de feiten te verdraaien probeert Wilders de werkende bevolking tegen elkaar uit te spelen. De vraag wat de kosten van migratie zijn, zal nooit zinvolle antwoorden opleveren zonder daarbij naar de context te kijken. Wie bloedt en wie profiteert?