Skip to main content
  • 14 december 2005

Europa en ^emdinli

Jo van der Spek

Afgelopen maand sprak Olli Rehn, lid van de Europese Commissie en verantwoordelijk voor de uitbreiding van de Europese Unie, in Brussel een gemeenschappelijk gehoor toe van Turkse en Europese parlementariërs. Zich richtend tot de Turkse overheid zei Rehn: “de tijd om feest te vieren is voorbij, het is nu tijd voor daden”. Rehn suggereerde hiermee dat de Turkse autoriteiten zich in feestroes bevinden en weinig daadkracht meer tonen sinds de derde oktober, de datum dat de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU besloten om formele onderhandelingen te starten met Turkije over een eventueel Europees lidmaatschap. In zijn toespraak hield Rehn zijn gehoor ook voor dat de veiligheidssituatie in het ‘zuidoosten’ van Turkije zorgwekkend is als gevolg van een hervatting van terroristische aanvallen van de PKK. Inderdaad zijn intensiteit en frequentie van confrontaties tussen Turkse gewapende eenheden en guerrillastrijders van de PKK toegenomen sinds 2004. Maar het door Rehn geschetste beeld van Turkije als land van feestvierende bestuurders en vileine terroristen, is onjuist en gevaarlijk.

 

Exact twee weken voordat Olli Rehn de visie van de Europese Commissie uitspon voor zijn gehoor van Turkse en Europese parlementariërs, vond in het ‘zuidoosten’ van Turkije een aanslag plaats waarvan de nasleep het land nog steeds in zijn greep houdt. Een persoon gooide een explosief naar binnen in een boekwinkel in Şemdinli (de stad waarop de PKK in 1984 met een verrassingsaanval het begin van de gewapende strijd aankondigde). Aanvankelijk werd vermoed dat de eigenaar van de winkel was omgekomen (een voormalig PKK guerrillastrijder, die mee had gedaan aan de historische aanval op Şemdinli, maar een jaar later gevangen werd genomen door het Turkse leger en na 15 jaar gevangenschap was vrijgekomen), maar deze werd later levend onder het puin gevonden. De aanslag had waarschijnlijk nooit de kranten gehaald als omstanders er niet in waren geslaagd de dader van de aanslag te pakken, toen hij op het punt stond een gereedstaande auto in te stappen en te vluchten. Naast de dader bevonden zich in deze auto nog twee mannen, naar later bleek militairen. In de achterbak van de auto werden kalashnikofs gevonden, patronen, explosieven, een ´dodenlijst´ en een lijst met namen van politie-informanten. De mannen bleken over identiteitsbewijzen van de jitem te beschikken, de inlichtingen en antiterreurorganisatie van de Gendarme, de organisatie die ervan verdacht werd ook elders in de Koerdische regio verantwoordelijk te zijn voor een lange reeks van moorden.

 

Nu blijkt dat de daders mogelijk niet vervolgd worden. De hoogste generaal van de landmacht Yaşar Büyükanıt noemde de hoofddader zelfs ´een goede militair´ die hij persoonlijk kende. Premier Recep Tayyip Erdoğan liet weten dat de omstanders die de jitem­agenten op heterdaad betrapten en  overdroegen aan de politie niet mogen getuigen voor een rechtbank, omdat ze ofwel ‘bevooroordeeld’ zouden zijn  ofwel onder druk van de PKK genegen zouden zijn valse verklaringen af te leggen. De Europese Unie, en in deze Olli Rehn, verkoos ervoor om geen woord te zeggen over wat de Turkse pers inmiddels het “Şemdinli Schandaal” is gaan noemen. Twee weken na dit schandaal hield Rehn zijn gehoor wel de dubbele boodschap voor dat PKK verantwoordelijk is voor het geweld in het zuidoosten en maande hij de Turkse regering wat meer daadkracht te tonen. Expliciet legde hij geen link tussen de twee elementen van zijn dubbele boodschap, maar hoeveel meer impliciete EU aanmoediging heeft een staat nodig om terreur als middel in te zetten tegen burgers?