Skip to main content
  • 08 juni 2009

Tegen tolerantie: seks, moslims en Nederlandse identiteit

Paul Mepschen

De Sloveense filosoof en socioloog Slavoj Zizek stelt dat het begrip tolerantie per definitie mystificerend werkt en daarom ideologisch is: de term bedekt waar het in politieke en sociale strijd werkelijk om gaat. In de toespraken van iemand als Martin Luther King zul je het begrip bijvoorbeeld niet snel tegenkomen, stelt Zizek. In de strijd tegen racisme gaat het om sociale, politieke en economische rechten en om het veranderen van onrechtvaardige, niet democratische machtsverhoudingen, niet om 'tolerantie'. Voor het feminisme geldt hetzelfde. Gaat het feministen erom getolereerd te worden door mannen? Natuurlijk niet; als we het zo stellen wordt krijgt het begrip zelfs iets lachwekkends.

Tolerantie werkt dus niet als uitgangspunt van politieke strijd. Zoals de Amerikaanse filosoof Wendy Brown stelt, is tolerantie een 'machtsvertoog': het speelt een belangrijke rol in dynamieken van in- en uitsluiting in de liberale samenleving. Het vasthouden aan tolerantie als hoogste goed werkt bovendien verlammend voor de homo- en lesbobeweging en de strijd voor seksuele hervorming. Debat en strijd over homorechten in Nederland beperkt zich de afgelopen jaren in toenemende mate tot de kwestie van een gebrek aan tolerantie onder moslims. 'Autochtonen zijn tolerant; 'allochtonen' zijn dat niet. Bijna niemand heeft het nog over de structurele heteronormativiteit van de samenleving. Maar gaat het niet-heteroseksuelen er werkelijk om getolereerd te worden? Ik dacht het niet.

El-Moumni
Tolerantie bezit een bepaalde 'morele grootsheid' - wie wil niet tolerant zijn? Maar wie beter kijkt ziet dat tolerantie vaak een paradoxale betekenis heeft en hand in hand gaat met virulente vormen van intolerantie en uitsluiting. Laten we bijvoorbeeld eens kijken naar islamdebat in Nederland sinds 2001, het jaar van zowel de beruchte El-Moumni-affaire als de aanslagen van 11 september en natuurlijk de opkomst van Pim Fortuyn - drie gebeurtenissen die van grote betekenis zijn geweest voor de richting van het Nederlandse integratiedebat en -beleid. De Rotterdamse imam El-Moumni stelde in mei 2001 op de Nederlandse televisie dat homoseksualiteit een ziekte was en de beschaving in gevaar bracht. Die opmerkingen raakten een zenuw in het 'tolerante' Nederland, waar met name aanstoot werd genomen aan het feit dat de kritiek op homo's 'van buiten' kwam. Nog in 1998, tijdens de Gay Games in Amsterdam, vond een stevig debat in de Nederlandse media plaats over openlijke en zichtbare homoseksualiteit, waarin de islamkwestie geen enkele rol speelde en moslims ook niet of nauwelijks participeerden. Maar na de opmerkingen van El-Moumni stonden zijn 'intolerante' opvattingen plotseling symbool voor de gebrekkige integratie van moslimgemeenschappen in Nederland, in plaats van voor de opvattingen van een specifieke, radicale stroming binnen de islam. In het 'maatschappelijke debat' dat ontspon na El-Moumni's uitspraken werd de islam voortdurend diagonaal tegenover moderne, tolerante, Nederlandse waarden gezet. In Nederland actieve imams - ook de Alavieten bijvoorbeeld, die niets op hebben met het radicalisme van iemand als El-Moumni - werden bij D66-minister Van Boxtel op het matje geroepen voor een lesje 'Nederlandse waarden'. Een zichtbaar ongemakkelijke premier Kok besteedde de volle tien minuten van zijn wekelijkse interview op televisie aan het uitleggen aan moslims dat zij homoseksuelen dienden te tolereren. In een poll op de website van de Gay Krant bleek 91 procent van de deelnemers het eens met de stelling dat 'nieuwkomers 'onze' tolerantie moeten accepteren of moeten vertrekken'. De Telegraaf sprak van ideeën 'uit de middeleeuwse woestijnen van Noord-Afrika'; de VVD Amsterdam publiceerde een pamflet waarin werd gesteld dat moslims de liberale vrijheden bedreigden.

Esthetiek van homoseksualiteit
De boodschap was duidelijk. Wie Nederlander wil zijn moet zich aanpassen aan bepaalde 'normen en waarden' en opgaan in het morele universum van het moderne, 'tolerante' Nederland. Tolerantie werd gepromoveerd tot een van de voornaamste tekenen van autochtoniteit. Fortuyn speelde hier enkele maanden later, geholpen door de gebeurtenissen van 11 september, gretig op in. Hij probeerde als columnist al jaren voet aan de grond te krijgen met zijn opvattingen over de achterlijkheid van moslims, de noodzaak voor een herwaardering van de Nederlandse identiteit en het sluiten van de grenzen. Zijn opvattingen werden lang als buitengewoon onbetamelijk gezien, maar werden in de jaren negentig - met hulp van de stevige uitspraken van VVD-leider Frits Bolkestein - steeds meer 'bespreekbaar' en respectabel. De rechts-populistische partij Leefbaar Nederland katapulteerde Fortuyn de publieke en politieke sfeer in. Zijn unieke combinatie van een volstrekt persoonlijke, bijna erotische politieke esthetiek met een neonationalistisch en islamofobisch politiek programma vervulden een diep gevoelde behoefte aan betekenis, aan een duidelijk omschreven identiteit en een nog duidelijker beeld van 'de ander', de niet-autochtoon. Fortuyn wilde het moderne, vrije, tolerante Nederland belichamen en deed dat door de normen over seksualiteit en een bepaalde, aan een deel van de Nederlandse en internationale homogemeenschap verbonden esthetiek, uit het gay getto te bevrijden en het publieke domein in te brengen. Moslims schilderde hij vanuit die specifieke maatschappelijke positie af als precies het tegenovergestelde van de vrije, liberale, moderne Nederlander: intolerant, primitief en traditioneel, een driehoek van 'anders-zijn' die hen ongeschikt maakte voor de Nederlandse samenleving. Hij werd daar overigens flink bij geholpen door de uitvergroting in de media van uitspraken van allerlei buitengewoon achterlijke, reactionaire figuren als El-Moumni, die later opvolging kregen in affaires zoals rond het boek De weg van de moslim, uitgegeven door de Amsterdamse El-Tahweed moskee, waarin werd gepleit homo's van daken te gooien. Het Fortuynistische recept voor wat hij de 'agrarische achterlijkheid' van de islam noemde: de Nederlandse samenleving weer op het autochtone, moderne, seculiere spoor krijgen door een hard integratiebeleid en dichte grenzen. Zie hier de verbondenheid van macht en tolerantie: het laatste werd een wapen in handen van populistisch, islamofobisch rechts.

Alledaagse homofobie
Een blik op de toespraken van Geert Wilders of de bijdragen aan GeenStijl of Telegraaf.nl is voldoende om te aanschouwen dat tolerantie niet bepaald een wezenskenmerk van uiterst rechts is. De tolerantie ten opzichte van homo's, vaak slechts met de mond beleden, gaat hand in hand met een een snel gegroeide intolerantie ten opzichte van moslims. Die laatste groep wordt, op basis van 'tolerantie', neergezet als in essentie niet 'thuishorend' in de Nederlandse samenleving. De cultuur van de moslimminderheid wordt neergezet als eenvormig en onveranderlijk; homofobie als wezensvreemd aan de Nederlandse samenleving, iets wat van buiten komt. Dat verhaal heeft zich sinds 2001 steeds dieper in de samenleving geworteld. Anders dan in 1998, tijdens de Gay Games - toch niet zo heel lang geleden - is een discussie over homoseksualiteit waarin moslims niet centraal staan vandaag ondenkbaar. Het dominante verhaal is dat de homo-emancipatie in Nederland is voltooid, homo's worden immers 'getolereerd', het overgebleven probleem is de gebrekkige integratie in deze tolerante cultuur van 'allochtonen', moslims voorop. Nochtans blijkt uit onderzoek dat dit beeld niet klopt en dat de met de mond beleden tolerantie weinig met de werkelijkheid te maken heeft. Geconfronteerd met homoseksuele praktijken in het publieke domein blijkt een groot deel van de Nederlanders - 'allochtoon' maar zeker ook 'autochtoon' - nog steeds het hoofd in walging af te keren. Soms leidt die walging zelfs tot geweld. Natuurlijk, uit onderzoek blijkt wel dat Marokkaanse jongens in Amsterdam sterk oververtegenwoordigd zijn onder de daders van homofoob geweld; iets waarvoor we de ogen natuurlijk niet mogen sluiten. Maar Laurens Buijs, die het betreffende onderzoek op de Universiteit van Amsterdam uitvoerde, concludeert ook dat de dit gedrag niet tot de cultuur of religie van deze groep te reduceren is - wat vaak wel gebeurt - en dat maatschappelijke uitsluiting, armoede, sociale marginalisering juist wel het probleem zijn - een constatering die tegenwoordig soft of 'politiek correct' wordt bevonden.

Normalisering

Ondanks belangrijke verworvenheden en verbeteringen is heteronormativiteit blijven bestaan. Met andere woorden, heteroseksualiteit wordt als normaal en vanzelfsprekend beschouwd, en die norm wordt gereproduceerd in het gezin, het onderwijs, de populaire cultuur en de media. De 'getolereerde' homo gedraagt zich ook op bijna alle fronten ongeveer zoals de ideale heteroseksueel. De nadruk op tolerantie heeft de homoseksualiteit 'genormaliseerd', zoals de socioloog Steven Seidman het zegt: de homoseksueel veranderde van een afwijkende, uitgesloten 'ander' tot het spiegelbeeld van de ideale heteroseksueel'. Hij waarschuwt dat legitimering van homoseksualiteit door normalisering niet het fundamentele heteronormatieve karakter van de samenleving verandert: 'afwijkende vormen van seksualiteit blijven als 'vervuilend' en marginaal gedefinieerd worden. Sterker nog, met de mond beleden tolerantie ten opzichte van homoseksualiteit kan hand in hand gaan met dagelijkse homofobie. In het dagelijks leven wendt een groot deel van de Nederlanders, geconfronteerd met openlijke homoseksualiteit, nog beschaamd of vol walging het gezicht af.
In zo'n heteronormatieve cultuur is het natuurlijk niet vreemd dat nog steeds veel homoseksuele mannen en vrouwen depressief zijn; dat transseksualiteit en andere vormen van genderoverschrijdend gedrag en identiteit wordt geridiculiseerd en transgenders worden uitgesloten; en dat de zelfmoordcijfers onder homoseksuele jongeren hoog blijven. Hetzelfde geldt voor het aanhoudende geweld tegen homoseksuelen: de oplossing voor deze problemen is niet een politiek gebaseerd op tolerantie, maar op de strijd tegen de vanzelfsprekendheid van heteroseksualiteit als 'de normale manier' van leven.

Tolerantie is dus een verkeerd uitgangspunt van politiek. De feministische filosofe Judith Butler bepleit in recente artikelen, waaronder de inleiding van de Nederlandse uitgave van haar boek Opgefokte Taal (Excitable Speech - 2007), op zoek te gaan naar de convergentiepunten van de strijd tegen racisme en sociale en culturele uitsluiting van moslims en migranten aan de ene en homo- en lesbostrijd aan de andere kant. Jammer genoeg werkt Butler dit voorstel niet verder uit. Het is aan kritische, antiracistische en 'queer' bewegingen na te denken over vormen van seksuele strijd voorbij de tolerantie, zelfs tegen de tolerantie. De heteronormatieve samenleving waartegen radicale homo's die zich niet door het liberale tolerantievertoog hebben laten inpakken te hoop lopen, is dezelfde samenleving die structureel migranten discrimineert en uitsluit. Bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs is een gezamenlijke strijd mogelijk: voor meer divers onderwijs en tegen de impliciete heteroseksualiteit van alle kinderen en jongeren op school en tegen de structurele achterstelling van meiden en zwarte kinderen. Natuurlijk kunnen antiracisten en homo- en lesbo-activisten elkaar ook vinden in de solidariteit met homo's en lesbo's in islamitische en migranten gemeenschappen in Nederland en met homoseksuele vluchtelingen en hun rechten.  

Nieuwe vormen
De lezer vraagt zich aan het eind van dit artikel misschien af of de auteur gek is geworden met dit pleidooi tegen de tolerantie. Is Nederland niet een van de prettigste landen om als homo of lesbo te leven? Natuurlijk is dat zo, maar dat is geen reden om achteruit te gaan hangen zolang marginale, deviante vormen van seksualiteit nog tot structurele uitsluiting, discriminatie, ongeluk en zelfs vaak ernstig geweld leidt. Juist nu moeten bewegingen voor seksuele hervorming, emancipatie, bevrijding heel kritisch kijken hoe we weer volgende stappen vooruit kunnen zetten.
Ik pleit niet voor intolerantie, maar voor het heruitvinden van politieke strijd waarin de structurele oorzaken van uitsluiting, discriminatie en geweld weer centraal komen te staan. Tolerantie is ideologie - het gaat er in de strijd voor seksuele bevrijding niet om getolereerd te worden! Bovendien is tolerantie in het huidige Nederland een paradoxaal begrip dat een essentiële, eeuwige, universele ander construeert en uitsluit. Het is een ideologisch construct dat politieke bewegingen van haar belangrijkste wapens ontdoet en tegelijkertijd politieke rechten aan 'andere minderheden' ontzegt.