Skip to main content
  • 24 augustus 2007

De atheïstische godsdienstvrijheid

Hans Boot

Tegen godsdienst zijn en voor vrijheid van godsdienst. Twee stellingen die in combinatie strijdig lijken. De eerste roept 'linkse' associaties op, de tweede 'rechtse'. Of zijn beide vruchten van een radicaal humanisme dat slechts de mens als schepper erkent en elke censuur verwerpt? Of vereisen ze enige nuance?

Die nuancering is niet aan de orde, wanneer godsdienst samenvalt met een agressieve en reactionaire Kerk (instituut en/of personen). Een autoriteit, die gedragen door een 'geestelijkheid', heersers dient, uitbuiting steunt, vrouwen rechten ontzegt en afvalligen verdoemt. Dan is godsdienst een vijandig verschijnsel, waarbij het handelen de vrijheid van denken belastert.

Waakzaamheid

Godsdienst wordt vaak verdedigd of geprezen vanwege zijn zingevende en troostrijke kracht. De zin van het leven ligt dan in het bovenwerkelijke, zowel in de erkenning als in de verering. Daarmee zijn volgzaamheid en gehoorzaamheid geboren, evenals de rechtvaardiging van het  reëel bestaande. Het onverklaarbare krijgt een verklaring en wat niet te begrijpen is een bovennatuurlijke logica. Berusting en dienstbaarheid maken verzet en strijdbaarheid overbodig. Valt het aardse tegen, dan biedt het paradijselijk plan troost en verzoening.
Uitgerekend Marx, gehaat en geloofd om zijn karakterisering van godsdienst als "opium van het volk", wijst op de andere kant van deze ideologische vervreemding: "De religieuze ellende is tegelijk de uitdrukking ván als het protest tégen de werkelijke ellende."
In dit 'dubbelkarakter' is dus plaats voor een bevrijdingstheologie die vooral in Latijns Amerika gepraktiseerd is en waaraan in Nederland bisschop Muskens een handje hielp met zijn "Wie honger heeft, mag brood stelen". Eeuwen eerder toonde het leven van een ketterse pionier, 1509-1536, zowel de barbaarsheid van de godsdienst als het perspectief van het socialisme. Na met gloeiende tangen gemarteld te zijn, werd hij onthoofd en in een ijzeren kooi aan de kerktoren gehangen. Hij was zo indrukwekkend, zo gevreesd door vorst, paus, heer en opiniemaker dat hij de geschiedenis inging als Jantje van Leiden. De mooiprater, de gemakzuchtige, de vluchter, de ontwijker - kortom de schuldige mens. Maar hij was JAN van Leiden, de wederdoper en ongekroonde koning van Münster die werkte aan een schuldenloze samenleving. Vrij van god en kapitaal, vrij van vrees en fraude. Deze vermoorde onschuld stelde een wenkend alternatief tegenover god en gebod met zijn levensmotto: verdeel de arbeid over gelijken - bied van het resultaat van die arbeid aan allen een gelijk genot.

Hoe inspirerend zo'n dubbelkarakter ook is, het zijn de krachtsverhoudingen in de godsdienstige en werkelijke wereld die ofwel de repressie ofwel de bevrijding doet zegevieren. Helaas staat de laatste tijd het rijk der vrijheid er niet goed op, dus zijn ten opzichte van de godsdienst waakzaamheid en argwaan geboden.

Vrijheidsbeperking

Godsdienstvrijheid als vrijheid van meningsuiting is het koesteren waard. Alleen al om het bevrijdende karakter van de godsdienst een kans te geven. Maar evenzeer, omdat degenen die in de geloofswereld de dienst uitmaken en de geloofsleer zelf zelden getuigen van verdraagzaamheid ten opzichte van andere levensbeschouwingen en andersdenkenden. Ruim baan voor ideeën, hoe verdorven ook, maakt vriend en vijand zichtbaar. Bovendien gedijen maatschappijkritiek en hoop op een menselijke wereld het best daar waar het woord vrij is.
Hoe tegenstrijdig het ook klinkt, in deze vrijheid schuilt een gevaar. Godsdiensten zijn niet louter ideologieën, ze bestaan tevens uit handelingen en rituelen. Met de religie maakt 'de mens' een praktijk door gelovigen te binden en te normeren, door hen te straffen en te belonen, door ongelovigen uit te sluiten en te bekeren. Deze strakke verbinding tussen ideeën en daden heeft tot gevolg dat de vrijheid van godsdienst uitmondt in een beperking van de gedragsvrijheid.
In deze fase van de redenering duiken vaak de wetgeving en de rechter op als toetssteen voor wat gezegd en gedaan mag worden. Vertrouwenwekkend is dat niet. Dat zij de koningin beschermen en niet toestaan 'het geld te halen waar het zit', is nog te begrijpen uit de verafgoding van het Gouden Kalf. Maar hoe zit het met door godsdiensten geïnspireerd gedrag dat jonge mensen aangedaan wordt (doop, besnijdenis, onderwijs) of algemener onmenselijk is (vervreemding, disciplinering, overheersing)?

Hoewel de scheiding tussen leer en praxis flinterdun is en de gevolgen daarvan mensenschendend kunnen zijn, is godsdienstvrijheid een vorm van beschaving. Hetzelfde geldt voor de godloochening die de opstandige potentie van religie onderkent.