-
05 augustus 2008
Tarten
De beste vertaling voor het engelse “extreme sport” is wellicht “het noodlot tarten”. Extreme sporters begeven zich in levensgevaar. Sommigen voor geld, allemaal uit vrije wil. Overkomt hen iets -een vingerkootje eraf, een dwarslaesie of de dood, u kiest maar- dan kun je natuurlijk met de beste wil ter wereld niet spreken over een “ongeluk”.
Het is de zomer van de bergbeklimmers. Zijn we in Nederland juist bekomen van de vader die drie van zijn kids aan één touw van een Alpenreus de dood introk, gaat het in de nog hogere Himalaya om een halve indianenstam die door een lawine werd overvallen.
Laat ik voorop stellen dat ik geen klimmer ben. Sterker nog: ik ben niet eens het derivaat van de klimmer, de bergwandelaar. Heb er wel ooit aan geroken, eind zeventiger jaren. In het beklimmersheiligdom Pralognan La Vanoise steeg ik op naar de hemel. Precies vierhonderd meter duurde mijn vlucht.
Het bospad was nog niet eens noemenswaard gaan stijgen maar de bepakking maakte het me onmogelijk een bocht te nemen en nadat ik eerst bloed gezweet had, kreeg ik vervolgens koude rillingen. Tenslotte zeeg ik door de knieën en plengde mijn ontbijt tussen de dennenappels.
Ik rook aan Magere Hein. Zag mezelf al met mijn twintig kilo bagage door het struweel rollen, onstuitbaar op weg naar een ravijn en daarna de rolstoel. Daar met mijn knieën in mijn braaksel kreeg ik glashelder inzicht in waar het in het leven om draait.
Waarom had ik indertijd de overstap van een gezellig jointje naar 'n snuif cocaïne niet gemaakt terwijl ik me nu zonder enige ervaring blootstelde aan het hooggebergte? Of waarom had ik ooit mijn liefde voor de femme fatale Roos opgegeven terwijl ik nu 'n bij voorbaat verloren uitputtingsslag aanging?
Ik heb van alpinisme evenveel sjoege als de gemiddelde nederlander. Maar met z'n viertjes aan één touw boven een afgrond balanceren noem ik dus collectieve zelfmoord. En ik zou niet willen dat iemand die de Himalaya bestijgt mijn medicijnen klaarlegt bij de apotheek of een uurtje op mijn kinderen past.
Wie niet geleerd heeft dat 'n mens die niet veilig in een vliegtuig zit op acht kilometer hoogte gek wordt, is gek. Met recht noemen we 'n straalvliegtuig waarin op grote hoogte de druk wegvalt een “ramptoestel”. Maar iemand die uit vrije wil het lot van een door het noodlot getroffen vliegtuigpassagier ondergaat, is geen ongelukkige maar 'n dwaas.
Sinds de toppen van de Himalaya een halve eeuw geleden voor het eerst bedwongen werden, is het druk geworden daaro. Naar verluidt liggen de hellingen van die kolossen bezaaid onder de afval van de klimmers. Op de flanken van de K2 en K3 en hoe ze verder mogen heten, is het tegenwoordig file geblazen. 'n Kind kan weten dat die meute niet door lawines wordt “overvallen” maar die dingen zelf veroorzaakt.
Wie zijn het die daar honderden reddingswerkers aan levensgevaar blootstellen en met hun zielige verhalen de aandacht in de media opeisen? Wat brengt mensen ertoe om van 'n joint over te gaan op hard stuf, hun leven lang verliefd te blijven op iemand die hen niet eens ziet staan, van de roltrap over te stappen op de Mount Everest?
Ze zijn niet arm, zoveel is zeker. De reis naar Nepal, een pluk personeel, basiskampje dit en basiskampje dat - het kost een lieve duit, neem dat van mij aan. Wellicht zijn ze ook niet voor het eerst over de grens. Ik heb zo'n vermoeden dat het alpinisme als extreme sport in het verlengde ligt van de rugzaktoer door Birma, de kanovakantie over de Amazone en de survivaltocht dwars door Australië.
Ze gaan voor de kick dus. Hen drijft verveling. Steeds sneller, hoger en beter-junks. Ze zien de verkrachting van de Himalaya als oplossing van hun middenklasse-probleem. Moeten we hen redden? Natuurlijk. Moeten we hun lot als een “ongeluk” beschouwen en beschrijven? Natuurlijk niet.