Skip to main content
  • 01 oktober 1991

Uitkeringsstrijd

Piet van der Lende

Organisaties van uitkeringsgerechtigden, waaronder de Gehandicaptenraad, blokkeren de ingang van een ministerie, de vakbonden kondigen stakingen en demonstraties aan.

Met de WAO-akties lijkt er een einde te komen aan de jaren, waarin er nauwelijks verzet was tegen de bezuinigingen bij de overheid en het stelselmatig verlagen van de uitkeringen. Toenemende armoede en milieuvervuiling brengen steeds meer mensen tot de conclusie, dat een andere koers noodzakelijk is. Hopelijk zullen bij de akties die in de nabije toekomst gevoerd gaan worden de doelstellingen van het produktiesysteem fundamenteel ter diskussie worden gesteld.

Hoe kan het grote aantal arbeidsongeschikten worden teruggedrongen? De vakbeweging en de organisaties van WAO-ers pleiten voor een oplossing waarbij wordt gekeken naar de arbeidsplaatsen waar de mensen moeten werken. Verbetering van arbeidsomstandigheden en verlaging van de werkdruk kunnen voorkomen dat mensen ziek worden en blijven. Daarnaast zou gewerkt moeten worden aan reïntegratie van arbeidsongeschikten in het arbeidsproces; ingrepen in de rechten van WAO-ers, dat wil zeggen beperking van de duur en de hoogte van de uitkering wijzen zij af.

De regering daarentegen wijst op de verlaging van de premiedruk en de bezuinigingen bij de overheid die op korte termijn noodzakelijk zouden zijn om zo te voorkomen, dat de loonkosten voor de werkgevers gaan stijgen. Dit zou het concurrentievermogen van de nederlandse bedrijven aantasten, waardoor de werkgelegenheid nog verder zou teruglopen en het aantal uitkeringsgerechtigden zou stijgen. Daarom zijn op dit moment ingrepen in de rechten van WAO-ers noodzakelijk, om het stelsel van sociale zekerheid betaalbaar te houden.

Bij de diskussie over de WAO-problematiek komt een klassiek verschil van mening over de te nemen maatregelen naar voren: moet de overheid aktief ingrijpen in het personeelsbeleid van werkgevers en direct de verbetering van arbeidsomstandigheden door wetgeving afdwingen, of dient de overheid zich in principe te beperken tot het formuleren van financiële randvoorwaarden, en moet zij de rest overlaten aan de werking van het kapitalistisch marktmechanisme? Het laatste uitgangspunt is de afgelopen vijftien jaar door de nederlandse overheid gehanteerd.

passende arbeid

Ik zal in dit artikel niet te diep op de WAO-problematiek ingaan, daarover wordt al veel geschreven, maar 1 aspect wil ik wel noemen: in het kader van het volumebeleid wordt gesproken over verruiming van het begrip passende arbeid in de WAO.

De passende arbeid voor langdurig werklozen is in feite al afgeschaft. Minister de Vries en staatssecretaris Ter Veld hebben onlangs een richtlijn opgesteld, waarin dit is vastgelegd. Straks kun je wanneer je een hogere beroepsopleiding hebt en in Rotterdam woont worden gedwongen om een tijdelijk schoonmaakbaantje in Groningen te aanvaarden. De werkloze die daar niet aan mee doet krijgt te maken met zware sancties. Werklozen worden onder druk gezet allerlei slecht betaalde rotbaantjes te accepteren. Alleen de wensen van het bedrijfsleven tellen nog. Werklozen moeten flexibel inzetbaar zijn in het hele land; wat hun wensen zijn doet er niet meer toe. Over maatregelen die werkgelegenheid scheppen en een drastische herverdeling van betaalde arbeid praten de politici niet meer.

En nu wil men ook in de WAO de passende arbeid verruimen. De onderhandelaars van de vakbeweging gaan daar onder voorwaarden mee akkoord, hetgeen voor mij onbegrijpelijk is. Gedeeltelijk arbeidsongeschikten die hun oude werk niet meer kunnen doen, worden zo door de werkgever gedwongen slechter betaald werk beneden hun opleidingsniveau aan te nemen. De huidige WAO-ers kunnen na een herkeuring voor een groter deel arbeidsgeschikt verklaard worden en zo in de ww terecht komen. Wanneer ze dan geen werk vinden, komen ze uiteindelijk in de bijstand terecht. In het licht van de grote werkloosheid is de verruiming van passende arbeid voor WAO-ers dus toch een manier om ze in de bijstand te dumpen.

Door het uitbesteden van werk en de invoering van flexibele deeltijdarbeid verslechteren voor veel werkenden de arbeidsomstandigheden. Terwijl aan de grote werkloosheid niets wordt gedaan, moeten werkenden en uitkeringsgerechtigden met elkaar gaan concurreren om de bestaande banen. Op die manier worden werkgevers die de arbeidsvoorwaarden willen verslechteren in de kaart gespeeld. Ben je niet bereid deze voorwaarden te accepteren? Voor jou een ander.

groen links

Er lijkt in het nederlandse parlement nauwelijks oppositie te bestaan tegen de feitelijke afschaffing van het begrip passende arbeid voor WAO-ers en werklozen, met daaraan gekoppeld een streng sanctiebeleid. Of het zou de fraktie van Groen Links moeten zijn.

De opstelling van die fraktie is mij echter niet duidelijk. Ze is tegen ingrepen in de duur en de hoogte van de WAO, maar een gedeelte van de fraktie stemde voor het Jeugd Werk Garantieplan, een ander middel om werklozen inferieure baantjes in de maag te splitsen. Bij de jongere die hier niet aan mee doet kan de uitkering drie maanden worden stopgezet.

Organisaties van uitkeringsgerechtigden (o. a. Amsterdam Tegen Verarming) eisen naast behoud van de koppeling een inkomensverbetering voor de minima van 15% besteedbaar inkomen, om de toenemende armoede in de samenleving tegen te gaan en om de achterstand in koopkracht die de minima de afgelopen tien jaar hebben opgelopen enigszins te kunnen compenseren. Het kamerlid Lankhorst bracht onder andere naar voren, dat meer koopkracht voor de minima en een harde aanpak van de milieuvervuiling niet samengaan. De 15% eis zou niet te realiseren zijn.

Bij het presenteren van het dilemma: een schoner milieu of het inhalen van de achterstand voor de minima, blijft buiten beschouwing dat dit dilemma voortkomt uit het bestaande produktiesysteem.

Het kapitalisme produceert tegelijkertijd armoede voor grote groepen van de bevolking en een steeds toenemende milieuvervuiling. Beide problemen kunnen pas fundamenteel worden opgelost, wanneer de doelstellingen van de produktie ter diskussie worden gesteld. We moeten niet toe naar een maatschappij, waarin milieuvervuiling bijvoorbeeld door een ecotax slechts gedeeltelijk wordt tegengegaan, terwijl de armoede nog verder toeneemt omdat de mensen met de laagste inkomens onevenredig aan de hogere lasten moeten meebetalen. De 15% eis betekent niet, dat mensen met een minimuminkomen streven naar milieuvervuilende en energieverslindende consumptiepatronen. De eis is bedoeld om het voortgaande verlies in koopkracht enigszins te repareren. Die reparatie hoeft niet perse plaats te vinden via verhoging van bijvoorbeeld de bijstandsuitkeringen. Het kan ook door het duurder maken van de auto en het goedkoper maken van het openbaar vervoer, en door woonlastensubsidies. Armen eisen echter terecht het inhalen van een opgelopen achterstand in welvaart op.

ideologisch offensief

De Partij van de Arbeid aanvaardde bij het aantreden van het kabinet Lubbers III de doelstellingen van het regeringsbeleid zoals die 15 jaar geleden door CDA en VVD werden geformuleerd: terugdringen van het financieringstekort, geen aktieve werkloosheidsbestrijding, maar deze terugbrengen tot arbeidsbemiddeling en verlaging van de collectieve lastendruk, dus loonkostenverlagingen voor werkgevers. Centrale veronderstelling in dit beleid is, dat door de vrije werking van het marktmechanisme de werkgelegenheid ook op de langere duur vanzelf wel weer zou toenemen. Daarom wordt ook voortdurend over deregulering en een terugtredende overheid gepraat; te veel regels zouden de werking van het marktmechanisme belemmeren. Die deregulering was er wel voor de bedrijven, maar niet voor de gewone burger. Voor hen was er de invoering van een sociaal fiscaal nummer, koppeling van computerbestanden, een identificatieplicht, en meer sociale rechercheurs.

De gevolgen van het regeringsbeleid zijn bekend; toenemende armoede voor sommige groepen naast een steeds grotere rijkdom voor anderen en een blijvend hoge werkloosheid.

De afgelopen twintig jaar heeft een grootscheepse herstructurering van de economie plaatsgevonden, waarbij arbeidsintensieve industriële produktie in Nederland werd afgebouwd, zoals de textielindustrie, de mijnbouw, de scheepsbouw, de leer- en schoenenindustrie, etc. Aan de andere kant werden technologisch hoogwaardige, arbeidsextensieve en vaak sterk milieuvervuilende bedrijven opgebouwd. Dit ging gepaard met een verdergaande concentratie van kapitaal en het ontstaan van steeds grotere bedrijven. De topmanagers van deze bedrijven beslissen over de aanwending van de produktiemiddelen en over de doelstellingen van de economische produktie. Daarnaast was er een rationalisatie van het produktieproces door uitbesteding van arbeid aan toeleveringsbedrijven, die in een moordende concurrentiestrijd zijn verwikkeld en waar de arbeidsvoorwaarden slecht zijn.

De overheid heeft de afgelopen vijftien jaar gestreefd naar een beleid waarbij het terugtrekken van kapitaal door de ondernemers uit bepaalde bedrijfstakken, het sluiten van bedrijven en de herinvestering in andere, sociaal acceptabel werd gemaakt door de scherpste kantjes van de sociale gevolgen wat af te slijpen. Kapitaal moest door loonmatiging en steeds verdergaande bezuinigingen beschikbaar blijven om de voortdurende herstructurering te financieren. Verder maakt de toenemende milieuvervuiling steeds kostbaarder technologische investeringen noodzakelijk, bijvoorbeeld dure waterzuiveringsinstallaties. Dit wordt voor een gedeelte gefinancierd door bijvoorbeeld verhoging van de bijdrage waterzuiveringskosten, dus een directe heffing, die de mensen met een minimuminkomen onevenredig zwaar treft.

De hiervoor genoemde uitgangspunten van het regeringsbeleid werden geformuleerd tijdens een ideologisch offensief van rechts, dat in 1974 begon met een brandbrief van negen topondernemers. Zij eisten verlaging van de lonen en bezuinigingen bij de overheid.

werkloosheid en loonkosten

De economen Den Hartog en Tsjan verschaften de wetenschappelijke basis voor dit offensief, toen zij in 1974 een artikel schreven waarin de relatie tussen de loonkosten en de werkloosheid werd geanalyseerd. De redenering was, dat een te sterke stijging van de reële arbeidskosten zou leiden tot het buiten gebruik stellen van technisch nog niet versleten kapitaalgoederen. Ondernemers zouden hun kapitaalgoederenvoorraad in steeds snellere cycli zijn gaan vervangen, om zo aan de stijgende loonkosten te ontkomen. Dit leidde in versterkte mate tot een vervanging van arbeid door kapitaal en een toename van de werkloosheid. Verlaging van de loonkosten en bezuinigingen bij de overheid zouden tot meer werkgelegenheid leiden.

Na kritiek van andere economen hebben zij hun uitgangspunten genuanceerd, maar dit was in het regeringsbeleid niet te merken. De uitgangspunten van Den Hartog en Tsjan kwamen onder andere tot uiting in Bestek '81 van het kabinet van Agt-Wiegel. De vakbeweging heeft zich aan het einde van de zeventiger jaren hevig verzet tegen het toen nieuwe regeringsbeleid, maar het mocht niet baten. CDA en VVD wisten zoals bekend bij de verkiezingen telkens een krappe meerderheid te halen, zodat het bezuinigingsbeleid kon worden doorgevoerd. Er bestond een directe relatie tussen dit beleid en de opvattingen/belangen van topmanagers bij grote multinationale ondernemingen.

In 1981 stelde de regering een adviescommissie inzake het industriebeleid in, de commissie Wagner. Wagner was een topmanager bij Shell. Topmanagers van Unilever, DSM, Vroom en Dreesmann, ABN, Fokker en andere grote ondernemingen maakten deel uit van de commissie. Adviseur van de commissie was professor Den Hartog, de econoom die het hiervoor genoemde model opstelde en die inmiddels onder directeur van het Centraal Plan Bureau was geworden. De conclusies van de commissie? Bij het minimumloon is automatische prijscompensatie uit den boze, geen koppeling tussen minimumloon en minimumuitkering, ambtenaren moeten inleveren, soepeler ontslagprocedures, bevordering van flexibele arbeidscontracten, etc. In het arbeidsmarktbeleid zou men zich volledig moeten richten op het arbeidsvoorzieningenbeleid, dat wil zeggen op de bemiddeling van werklozen naar de bestaande banen.

De voorstellen van de commissie Wagner waren goed getimed. In juni 1977 viel het kabinet van PvdA, D'66 en CDA onder andere op het werkgelegenheidsplan van Den Uyl. Van Agt en Lubbers verklaarden tijdens de verkiezingen dat zij de conclusies van Wagner c.s onderschreven en dat het basis zou moeten worden van een nieuw regeerakkoord. En dat is gebeurd. In 1982 trad het kabinet Lubbers I aan. De voorstellen van de commissie Wagner werden in beleid omgezet.

onvrede

De regering verkocht haar beleid met de redenering, dat de bezuinigingen even pijn zouden doen, maar dat daarna weer perspectieven zouden ontstaan op een toenemende welvaart voor iedereen. Een gedeelte van de bevolking geloofde dit verhaal. Er was, zo redeneerde men, een economische crisis, dat duurde even, maar daarna zou het beter gaan. Aan het einde van de jaren tachtig juichten de liberalen bij de ineenstorting van het communisme in Oost-Europa, zij trokken daaruit de conclusie dat het kapitalisme zoals dat in West-Europa bestond de enig juiste en meest rechtvaardige organisatievorm van de samenleving was, die de mensen welvaart, geluk en vrijheid brengt.

Ondanks de ogenschijnlijk sterke positie van het liberalisme begint haar ideologie echter bij grote delen van de bevolking steeds meer van haar geloofwaardigheid te verliezen. Het wordt duidelijk, dat al dat inleveren niets oplost. Er lijkt een nieuwe economische crisis op komst te zijn, die de armoede en werkloosheid kan vergroten.

In de tweede helft van de tachtiger jaren was er nauwelijks een antwoord op het ideologisch offensief van rechts. Na de ambtenarenstakingen van 1983 was er geen sprake meer van een massaal en langdurig verzet tegen de bezuinigingen. Het aantal uitkeringsgerechtigden nam toe, evenals het aantal mensen dat het moest doen met een flexibele deeltijdbaan. Er ontstond aan de onderkant van de samenleving een groep mensen, die met moeite financieel rond kunnen komen. Zij organiseerden zich niet, en gingen niet of nauwelijks naar de stembus. Enerzijds verloor voor hen de bestaande maatschappij haar legitimiteit, anderzijds zijn zij tot nu toe niet massaal toegetreden tot politieke organisaties om zich tegen het voortbestaan van het kapitalisme te verzetten.

De leiding van de vakbeweging aanvaardde voor een deel de bezuinigingsideologie en nam slechts op beperkte schaal het initiatief tot het organiseren van acties. Organisaties en actiegroepen van uitkeringsgerechtigden buiten de vakbeweging waren niet bij machte, een grote beweging op touw te zetten. De veelal kleine organisaties gingen de weg op van het overleg, zonder dat ze een georganiseerde achterban hadden en ze hielden zich bezig met individuele hulpverlening. Het gaat er niet om, dat individuele hulpverlening verkeerd is, het kan zelfs een goed uitgangspunt zijn voor het organiseren van politieke actie, omdat je dan precies op de hoogte bent van de problemen die bij je achterban leven. Die politieke acties hadden echter weinig prioriteit.

nieuwe perspectieven

Met de WAO-acties lijkt aan deze situatie een einde te komen. Alleen overleggen met uitkerende instanties zonder actie te voeren en/of zonder achterban levert weinig op. Niet alleen bij steeds grotere delen van de bevolking, ook bij delen van het kader van de sociaaldemocratie , die de massabasis van haar beweging zag wegebben, verliest de ideologie van het alsmaar meer bezuinigen haar zeggingskracht. De Partij van de Arbeid staat op een fors verlies in de opiniepeilingen en ook de vakbeweging zag haar organisatiegraad dalen van 48% van de beroepsbevolking in de zeventiger jaren tot 25% nu.

Deze daling was onder andere een gevolg van het feit, dat de leiding van de vakbeweging de bezuinigingen voor een deel aanvaardde en van het feit, dat juist de traditionele industriële sectoren waarin de organisatiegraad hoog was in de zeventiger en tachtiger jaren werden afgebroken, terwijl het niet lukte om in de nieuwe dienstensector een sterke achterban op te bouwen.

Bij de diskussie die binnen en buiten de sociaaldemocratische organisaties wordt gevoerd, gaat het in feite om de vraag, hoe het vertrouwen van de bevolking kan worden teruggewonnen en in hoeverre binnen de randvoorwaarden die in het regeerakkoord werden geformuleerd, dat wil zeggen zonder het kapitalistisch produktiesysteem te veranderen, de problemen kunnen worden opgelost waar de samenleving voor staat. Steeds meer mensen komen tot de conclusie, dat het zo niet langer kan.

Er kunnen in de nabije toekomst coalities ontstaan tussen werkenden en uitkeringsgerechtigden, waarbij de uitgangspunten van het regeringsbeleid van de afgelopen twintig jaar fundamenteel ter diskussie worden gesteld. De toenemende armoede kan niet meer worden ontkend. Daarmee is er echter nog geen brede, duurzame verzetsbeweging, laat staan een politiek programma.

strijd

Concrete strijd voor verbetering van uitkeringen en lonen en de verbetering van arbeidsomstandigheden zal volgens mij telkens ook direct in een antikapitalistisch perspectief geplaatst moeten worden. Directe acties, stakingen in bedrijven en instellingen en burgerlijke ongehoorzaamheid dienen politici en ondernemers onder druk te zetten. Machtsvorming tegen de crisispolitiek van overheid en ondernemers is echter geen louter organisatorische kwestie. De bundeling van uiteenlopende groepen is bovenal een inhoudelijke zaak. Organisaties van uitkeringsgerechtigden mogen in de tachtiger jaren intensief hebben gediskussieerd over alternatieven voor het beleid van het alsmaar meer bezuinigen en het verlagen van uitkeringen, onderling konden die organisaties het maar moeilijk eens worden. Er zal nog heel wat afgepraat moeten worden voor al die organisaties zich verenigen op een bepaald politiek programma.

We hopen, dat in het nieuwe klimaat dat aan het ontstaan is er weer meer aandacht voor alternatieven zal komen. De inhoudelijke overeenstemming is echter niet iets dat even afgeroepen kan worden, maar dat organisch tot stand moet komen. Ideeën over een perspectief voor een gezamenlijke strijd moeten ontwikkeld worden. Daarbij moeten we blijven werken aan het mobiliseren van de potentiële achterban. Er is een initiatief van basisgroepen nodig uit de verschillende takken van de beweging. Een gezamenlijk politiek programma en acties om dit aan de orde te stellen kan weer mobiliserend werken op de achterban en kan hen motiveren om hardnekkig te strijden voor succes.

Maar het ontwikkelen van een nieuw politiek perspectief is volgens mij niet mogelijk, zonder de legitimiteit van de bestaande maatschappelijke verhoudingen ter diskussie te stellen. Wanneer de bestaande maatschappelijke verhoudingen als onaantastbaar worden gezien en daarmee in de diskussie buiten beschouwing blijven, dan wordt de speelruimte bepaald door het bedrijfsleven met in haar kielzog de rechtse politieke partijen, zodat werkelijke verbeteringen niet te realiseren zijn.

alternatieven

Volgens mij zal in de eerste plaats de politieke en economische democratie moeten worden verbeterd, dat wil zeggen de zeggenschap van de bevolking over de aanwending van de produktiemiddelen. Waar wordt wat geïnvesteerd, hoe wordt de produktie georganiseerd en wat zijn de doelstellingen van de produktie? De mogelijke antwoorden op die vragen moeten deel gaan uitmaken van een openbare, rationele diskussie over het te voeren beleid. Willen we de reorganisaties zoals de ondernemers die doorvoeren, wat zijn de gevolgen voor het milieu, de inkomensverhoudingen en de armoede in de wereld?

Wat betreft het sociale zekerheidsstelsel en de werkloosheid: er is een drastische herverdeling van betaalde en onbetaalde arbeid noodzakelijk. Dit betekent arbeidstijdverkorting, en het wegnemen van belemmeringen voor vrouwen en buitenlandse arbeiders om aan de slag te komen, terwijl daarnaast onbetaalde arbeid geherwaardeerd moet worden. Hierbij hoort onder andere het verruimen van mogelijkheden om met behoud van uitkering werkzaamheden te verrichten. Bovendien kan worden gestreefd naar een geindividualiseerd uitkeringsrecht voor iedereen, zoals naar voren gebracht in het FNV-plan Samenwerking en Solidariteit. Op langere termijn kan worden gestreefd naar een loskoppeling van arbeid en inkomen. Zo'n loskoppeling kan volgens mij echter alleen worden gerealiseerd wanneer de bevolking meer zeggenschap krijgt over de aanwending van de produktiemiddelen.