Skip to main content
  • 27 april 2009

Rechtbankverachtend Arnhems college verdient niet langer vertrouwen raad

Louis van Overbeek

Werd dit de afgelopen tijd reeds duidelijk uit diverse meldingen van slachtoffers van deze praktijken, onder meer in de Gelderlander (zie het artikel "Arnhem heeft niks geleerd van zaak ‘schoffelweigeraar’" van 21 februari jl.), nu blijkt het ook uit een op 26 maart geproduceerd ‘memo’ van burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad, waarover in diezelfde krant op 18 april werd bericht. Weliswaar probeert men hierin met veel omhaal van ambtelijk jargon de waarheid te verhullen, maar voor de goede lezer is het volstrekt helder: werklozen worden nog steeds gedwongen tewerkgesteld in geestdodende projecten zonder dat naar hun individuele situatie wordt gekeken en zonder dat dit iets bijdraagt aan het krijgen van betaald werk. Arnhem gaat dus ondanks de rechterlijke tik op de gemeentelijk vingers gewoon op de oude voet door.

De gemeente verdedigt zich tegen kritiek op haar 'contempt of Court' door te stellen dat er sinds de rechterlijke uitspraak wel degelijk wat aan haar beleid is veranderd. Bovendien zou de gemeente alleen op haar vingers zijn getikt omdat haar bestreden besluit in de zaak Beck onvoldoende gemotiveerd was. ‘Er wordt’, zo stelt de gemeente, nu dan ook ‘zowel schriftelijk als mondeling toegelicht waarom de betreffende activiteiten noodzakelijk worden geacht. Ook heeft de noodzaak tot maatwerk geleid tot intensiever gebruik van het Jobcenter’.

Naar wat de newspeak-term ‘Jobcenter’ überhaupt inhoudt mag de lezer gissen, evenals naar het antwoord op de vraag waarom het intensievere gebruik van dit duistere instrument automatisch zou leiden tot ‘maatwerk’. En de genoemde ‘zowel schriftelijke als mondelinge toelichting’ bestaat ongetwijfeld uit de bekende, immer toepasbare, mantra van het aanleren van werkritme, omgaan met opdrachten, collega’s, leidinggevenden, etc. In het ‘memo’ staat op pagina 12 echter ook (en hier komt de aap helemaal uit de mouw): ‘Het aanvaarden van eenvoudig productie- of schoonmaakwerk, ook voor mensen met een hoger opleidingsniveau, is een prima manier om uit de bijstand te blijven of te geraken.’ Wat is dit immers anders dan de definitie van een standaardpakket? In de volgende zin gaat de gemeente zelfs zo ver te verklaren: ‘De veronderstelling bij sommigen dat de gemeente de “schoffelweigeraar” werk of re-integratie passend bij zijn niveau had moeten aanbieden, staat dan ook haaks op de Wet Werk en Bijstand en komt voort uit onbekendheid met de materie.’ Daar kan de rechter het mee doen: hij is ondeskundig!

En hoezo eigenlijk ‘noodzaak tot maatwerk’? B&W waren volgens de gemeente toch alleen op hun vingers getikt vanwege de gebrekkige motivering van hun besluit?

Interessant is ook te zien hoe de gemeente de rechterlijke uitspraak niet goed wenst te lezen waar het gaat om het verwijt van het opleggen van ‘dwangarbeid of verplichte arbeid’. ‘Op het punt van de vermeende dwangarbeid heeft de rechtbank geconcludeerd dat daar géén sprake van is’, aldus de gemeente. Dat klopt, maar alleen in het bijzondere geval van de heer Beck, de aanspanner van de rechtszaak, omdat deze - in tegenstelling tot vrijwel alle andere Arnhemse bijstandsgerechtigden - zo verstandig is geweest het aangeboden traject maar zeer kort te volgen. De rechter voegt er in zijn uitspraak dan ook aan toe (p. 4), ‘dat er in het concrete geval wel degelijk sprake kan zijn van verplichte arbeid in de zin van de hierboven vermelde verdragsbepalingen’(art. 4.2 EVRM, art. 8 IVBPR). Dwangarbeid is, ook volgens deze rechter, dus wel degelijk het lot van al die braaf met de gemeente meewerkende andere bijstandsgerechtigden.

De conclusie kan dus geen andere zijn dan dat het Arnhemse college de uitspraak van de rechter op het punt van aanpassing van haar reïntegratiebeleid inderdaad aan haar laars lapt en zich, zoals gezegd, schuldig maakt aan minachting van de rechtbank. En eigenlijk ook aan iets waarvan zij dwangarbeid-weigerende uitkeringsgerechtigden graag beschuldigt: ‘maatregelwaardig gedrag’. Omdat de burger tegen een dergelijke schending van de regels van de democratie door een gemeentebestuur zelf geen rechtsmiddelen kan aanwenden, is hij aangewezen op de gemeenteraad van zijn woonplaats. Die zal in zo’n geval dan ook, om geloofwaardig te blijven en niet de indruk te wekken zich geen zier om onrecht te bekommeren, haar vertrouwen in een dergelijk college moeten opzeggen. In dit geval heeft de Arnhemse raad daarmee tegelijk de mogelijkheid te laten zien dat zij de tekenen van de tijd - het failliet van de neoliberale ideologie waardoor ook dit ‘activerende werkgelegenheidsbeleid’ met zijn gedwongen tewerkstelling van bijstandsgerechtigden geïnspireerd werd (we moesten immers ‘de meest concurrerende economie in 2010’ worden) - heeft verstaan.