Skip to main content
  • 01 oktober 1991

Het veranderen van arbeid en technologie. Kanttekeningen bij de nieuwe internationale arbeidsdeling

Nanne Dorren

Recente ontwikkelingen op het gebied van technologie en ekonomie hebben wereldwijd invloed op de rol van arbeid. Op zowel maatschappelijk als persoonlijk vlak heeft de nieuwe internationale arbeidsdeling die ontstaan is verstrekkende gevolgen. Aan de hand van de ideeën van enkele kritische denkers wordt in dit artikel een overzicht gegeven van enkele mogelijkheden en moeilijkheden bij het streven naar verandering.

"Het doel van alle werk en menselijke inspanning is (...) menselijk geluk."

Deze uitspraak van Maria Mies is treffend door eenvoud en waarheid, maar lijkt ver af te staan van de maatschappelijke realiteit. Onderdrukking, uitbuiting van de Derde Wereld, vernietiging van het ekologisch evenwicht, hongersnood, stress, kanker en sexisme: het zijn allemaal elementen van de wereldwijde samenleving die het menselijk geluk fundamenteel ondermijnen of zelfs het bestaan bedreigen. Wat er ook als verklaring voor de verschillende problemen wordt aangedragen - nationale politiek, droogte, mislukken van de oogst, daling van een wereldmarktprijs, ongezonde voeding of een scheve machtsverhouding - uiteindelijk kunnen alle problemen worden herleid tot 1 fenomeen: de huidige ekonomische ordening en de logika waarop deze is gebaseerd.

Dit althans is het standpunt dat ik in dit artikel enigszins polemisch zal innemen. Ik denk dan ook dat het nodig is om àlle aspekten van de onderdrukking door het kapitalistisch ekonomisch systeem (uitbuiting, sexisme, racisme, natuurvernietiging) tegelijkertijd aan de kaak te stellen en het systeem als geheel te veranderen.

In dit artikel zal ik me beperken tot het formuleren en vergelijken van gedachten over bovenstaand thema vanuit twee invalshoeken: arbeid en technologie. Zoveel mogelijk zullen die twee met elkaar in verband worden gebracht, zodat een onderscheid niet altijd duidelijk gemaakt zal worden. Daarbij worden allereerst kenmerken en opvattingen besproken van en over technologie, zoals vormgegeven in de maatschappelijke en ekonomische strukturen. Vervolgens komen tegenstrategieën en (al dan niet utopische) koncepten voor een nieuwe samenleving aan bod. Tenslotte zal ik nog wat namijmeren over de mogelijkheden om al deze ideeën in ieders leven vorm en plaats te geven. De openingszin van dit stuk vormt bij dit alles een inspiratiebron: wie die bij het lezen in het achterhoofd houdt, zal de hiernavolgende gedachten en verlangens wellicht beter begrijpen.

Om de rol van arbeid en technologie in een wereldwijd perspektief te kunnen plaatsen, zoals hier mijn bedoeling is, is het nodig om eerst globaal de internationale arbeidsdeling te bekijken. De geschiedenis van deze arbeidsdeling is grofweg in twee fasen te verdelen. In de eerste periode, vanaf de tijd van het kolonialisme tot aan de jaren '70 van deze eeuw, waren de kolonieën de leveranciers van grondstoffen die gedolven of verbouwd werden door goedkope (of gratis) arbeidskrachten. De ruwe grondstoffen werden naar het Noorden vervoerd, om hier verwerkt en gekonsumeerd te worden. In sommige gevallen werden de eindprodukten weer op de markt gebracht in de landen die de grondstoffen hadden geleverd, waardoor hun eigen, technologisch niet zo geavanceerde industrie, kapot werd gekonkurreerd (het wellicht bekendste voorbeeld hiervan is de "Britse" katoen in India).

De tweede periode, die inzette na de oliekrisis in 1973, wordt ook wel nieuwe internationale arbeidsdeling genoemd: de arbeidsintensieve (delen van) produktieprocessen verhuizen van het Noorden naar het Zuiden, de landbouw in het Zuiden wordt sterk gemoderniseerd en de produktie in het Noorden wordt vèrgaand geautomatiseerd.

Deze droge konstatering van op het eerste gezicht neutrale feiten verbergt een heel kompleks van vèrreikende konsekwenties. In deze kontext zal ik me beperken tot de gebieden arbeid en technologie in de nieuwe internationale arbeidsdeling, met de gevolgen van die twee voor de betrokken mensen.

De verplaatsing van de arbeidsintensieve produktie van het Noorden naar het Zuiden had gevolgen voor de arbeidskrachten in beide delen. Híer werd een groot aantal arbeiders ontslagen en ontstond er een kleine groep bevoorrechte werknemers, met name in de automatiseringsbranche en de dienstensektor. In Derde Wereld landen kwamen velen te werken bij multinationale ondernemingen in met name vrijhandelszones. Grote hoeveelheden dokumentaires, boeken en tijdschriften laten sindsdien zien, onder welke slechte omstandigheden en tegen welke slechte voorwaarden er in deze bedrijven (hoofdzakelijk door heel jonge vrouwen) wordt gewerkt.

De modernisering en schaalvergroting van de landbouw, met name in de Derde Wereld maar ook hier, leidde (en leidt) tot landloosheid van kleine, op zelfvoorziening gerichte boeren, uitputting van de bodem, houtkap, kredietafhankelijkheid en migratie en zo tot armoede, honger en natuurverwoesting. Ondanks de verschuiving van delen van de produktie en werkgelegenheid van het Noorden naar het Zuiden, bleven de konsumptie en de welvaart gekoncentreerd in het Noorden. Bovendien bleven hier de grote multinationale bedrijven gevestigd die elders vestigingen en dochterondernemingen situeerden, al naar gelang de wereldekonomische tendens van het moment.

Hoewel de scheiding tussen de Derde en de Eerste Wereld een belangrijk element is van die nieuwe internationale arbeidsdeling, is de kloof tussen armoede en rijkdom, tussen isolement en macht, overal, dus ook in het Westen, gestaag groeiend. Ook in die zin is de internationale arbeidsdeling een nieuwe. Onzekere arbeid, armoede en dakloosheid zijn niet enkel meer voorbehouden aan de massa's in steden als New Delhi en Mexico-stad, maar komen nu ook in grote getale voor in de slums van New York en de voorsteden van Londen en Parijs. De kleding van C&A komt uit India, maar ook uit illegale ateliers in Amsterdam waar Turkse vrouwen twaalf uur per dag voor een hongerloon werken. Gemarginaliseerde immigranten, vrouwen en vluchtelingen in de Eerste, en 'ultraconsumers' en nieuwe rijken in de Derde Wereld nuanceren een al te strikte scheiding tussen die twee werelden.

Een ander aspekt van de nieuwe internationale arbeidsdeling is de nog verder doorgevoerde opsplitsing van de arbeid in vele kleine deelhandelingen en processen, verspreid over tijd en ruimte. Deze vergaande arbeidsdeling heeft niet alleen gevolgen voor de aard van het werk van iedere persoon, maar ook voor haar persoonlijke leven. De afstand tussen produktie en konsumptie wordt steeds groter. Iemand die drie schroeven in een plaatje draait weet nauwelijks wat hij maakt en waar het naar toe gaat en iemand die een diepvriespizza eet, weet nauwelijks meer wat hij eet en waar het vandaan komt. Bovendien worden veel producenten in met name de Derde Wereld zó slecht betaald dat ze het waarschijnlijk nooit tot konsument van de door hen vervaardigde (luxe) produkten zullen brengen.

Voordat de arbeidsdeling zo wijd verspreid haar intrede had gedaan en toen de arbeid minder was geautomatiseerd dan nu, kon werk nog beschouwd worden als de bezigheid van de mens waarin zij zich verwerkelijkt, waarin zij haar kapaciteiten kwijt kan en haar eigen, duidelijk herkenbaar deel bijdraagt aan een samenleving. Nu de arbeid is gemechaniseerd en gereduceerd tot een herhaling van handelingetjes, is ze voor velen zinloos geworden, een noodzakelijke bezigheid die scherp afsteekt tegen de vrije tijd. Ik wil er meteen bij opmerken dat deze beschrijving van de moderne industriële arbeid een vrij algemene voorstelling is, die niet overeen hoeft te komen met de beleving van de arbeiders in kwestie. Zo kwam ik zowel tijdens mijn onderzoek bij Philips in Argentinië, als bij uitzendbaantjes in fabrieken hier, mensen tegen die hun werk wel prettig vonden en zich wel degelijk betrokken voelden bij het uiteindelijke produkt.

Arbeid is niet of nauwelijks meer het direkt vervaardigen van een afgerond en gebruiksklaar produkt en sluit mede daardoor minder vloeiend aan bij de persoonlijke leefwereld. Bovendien zijn in de meeste gevallen de produktiemiddelen niet van de producent zelf en kan zij niet over haar eigen tijd beschikken. Kortom, de mens is vervreemd van zijn arbeid. Andre Gorz konstateert dit om vervolgens, in de Marxistische traditie, te pleiten voor een radikale reducering van díe arbeid die "maatschappelijk noodzakelijk" is, om zo de tijd en de mogelijkheden voor het ontplooien van zelfgekozen bezigheden te vergroten.

Om de hoeveelheid maatschappelijk noodzakelijke arbeid (of: heteronome sfeer) zoveel mogelijk te beperken, is het nodig de produktieprocessen zo goed als volledig te automatiseren met behulp van geavanceerde technologie. Ook moet het skala produkten dat nu wordt aangeboden worden gereduceerd. Op deze manier groeien de mogelijkheden voor iedereen om weer meer grip te krijgen op het eigen leven (of: autonome sfeer), bijvoorbeeld door in de nieuwe vrije tijd zelf groenten te verbouwen, meubels te maken, zijn huis te poetsen en met zijn kinderen op te trekken. Gorz verwacht dat deze verruiming van de persoonlijke leefwereld bovendien zal leiden tot meer kreativiteit en demokratie op de werkvloer in de heteronome arbeidssfeer: mensen die gewend zijn geraakt aan zelfstandigheid en kreativiteit in hun autonome bezigheden, zullen in opstand komen tegen routineus en zinloos werk, tegen burokratie en hiërarchie in de werksituatie.

Anderzijds echter stelt Gorz dat een strikte scheiding tussen de autonome en de heteronome sfeer iedereen de mogelijkheid geeft de loonarbeid te verbannen naar een marginaal gebiedje in het dagelijks leven, en die te beschouwen als een onvermijdelijke maar beperkte noodzaak. De zinloosheid van een groot deel van de loonarbeid, die ontstaan is door de scheiding tussen werken en niet-werken (of, zoals de socioloog Touraine het uitdrukt, tussen wat een mens ís en wat hij doet) en de eindeloze opsplitsing van taken, zou dus bestreden moeten worden met de definitieve bevestiging van die ontwikkeling. Volgens Gorz is deze optie haalbaarder en dus wenselijker dan díe waarin de (loon)arbeid voor iedere mens weer zinvol wordt gemaakt en dichter bij de persoonlijkheid komt te staan. De maatschappij is nu eenmaal zoals zij is geworden en het is ondoenlijk om dat terug te willen draaien. De enige mogelijkheid die mensen rest is om in hun eigen leven de vervreemding, die deel is van de maatschappelijke ontwikkeling, te overwinnen door het veroveren van hun persoonlijke autonomie.

Naast de al aangestipte tegenstelling, bevat deze strategie nog enkele aspekten die volgens mij leiden tot versluiering of zelfs verdieping van wantoestanden die het gevolg zijn van de ekonomische en politieke wereldorde.

Gorz pleit voor het gebruik (en dus de produktie) van geavanceerde apparatuur vanwege de hoge efficiëntie. Daarbij vergeet hij echter, dat een produkt niet alleen een gebruiksgoed op zich is, maar een ontstaansgeschiedenis heeft die zeer kwalijke elementen in zich kan hebben. Juist de elektronikasektor heeft nadelige eigenschappen, niet alleen voor de mogelijkheden tot demokratie en kreativiteit binnen de arbeid, maar ook voor het machtsevenwicht tussen werkgevers en werknemers, producenten en konsumenten, Noorden en Zuiden. De al eerder besproken nieuwe internationale arbeidsdeling heeft er immers toe geleid dat arbeidsintensieve produktieprocessen naar de Derde Wereld zijn verplaatst terwijl de onderzoeks- en beslissingscentra hier zijn gebleven. Dit is met name in de elektronikasektor het geval. Een pleidooi voor reduktie van heteronome arbeid door middel van geavanceerde apparatuur en het gebruik van deze technologie ook in de autonome sfeer, zoals Gorz houdt, gaat aan dit aspekt voorbij. Met geen woord wordt gerept over de arbeid die daarvoor in andere werelddelen, onder andere voorwaarden en omstandigheden, verricht moet worden. Ook, maar dit terzijde, zegt hij niets over de enorme hoeveelheden energie en grondstoffen die bij de produktie worden gebruikt.

Ten tweede gaat Gorz' koncept ervan uit dat het mogelijk is om met de bestaande technologieën ideale produktieverhoudingen te kreëren. Dit komt overeen met de socialistische idee, die de ontwikkeling van de kapitalistische produktiekrachten als voorwaarde stelt voor het ontstaan van een kommunistische samenleving. In deze nieuwe maatschappij worden dezelfde produktiekrachten als binnen het kapitalisme ingezet, maar onder kommunistische bezitsverhoudingen, dat wil zeggen, in beheer van de gezamenlijke producenten. De vraag is echter of die kombinatie mogelijk is. Otto Ullrich bijvoorbeeld verwerpt deze mogelijkheid en stelt dat de produktiewijzen van de industriële samenleving hiërarchie, vervreemding en natuurvernietiging met zich meebrengen, onafhankelijk van politieke doelstellingen en maatschappijstruktuur.

Ik denk dat die twee, grootschalige industrialisatie en kapitalisme, moeilijk van elkaar te scheiden zijn en dat socialisme slechts een variant is op hetzelfde thema, zij het met een potentieel humaner karakter. Kortom, Gorz gaat ervan uit dat met de geavanceerde technologie de wereld te veranderen is, terwijl ik me afvraag of de ongebreidelde groei van produktie en konsumptie van industriële technologie niet juist een van de oorzaken van veel problemen is.

Hetzelfde geldt voor de scheiding die deze strategie wil blijven hanteren tussen werk en vrije tijd, plicht en plezier, dwang en vrijheid. Zoals al is gekonstateerd, bevestigt deze gehandhaafde scheiding het uitgangspunt van de kapitalistische arbeidsdeling, die het menselijk leven reduceert tot een groot (on)Nut. Het is een pragmatische oplossing die echter niet de logika van de arbeisdeling ter diskussie stelt. Dit is belangrijk, omdat ze deel uitmaakt van een reeks andere delingen en scheidingen die eigen zijn aan de kapitalistische, industriële produktiewijze en die de oorzaken zijn van bestaande tegenstellingen en wantoestanden. De scheiding tussen mens en natuur, hoofd en hart, lichaam en geest, man en vrouw, zijn voorbeelden van gekreëerde tegenstellingen die hebben geleid (en leiden) tot vernietiging van het ekologisch evenwicht, uitbuiting, racisme, "verzinlozing" van de arbeid en sexisme, om maar wat te noemen. Voor wie de maatschappij duurzaam zou willen veranderen, is het nodig om haar logika te onderkennen. Het is de kracht van met name Mies en Ullrich dat zij deze uitgangspunten konsekwent aanvechten.

Tenslotte, en deze kritiek sluit aan op de vorige, ben ik bang dat de degradatie van loonarbeid naar de kategorie "vervelend maar onvermijdelijk" onverschilligheid met zich meebrengt ten aanzien van de gevolgen van de produktie voor mens en milieu, hier en elders. Wanneer alle inspanningen uitsluitend worden gericht op het reduceren van die arbeid die nodig is om de noodzakelijke goederen te produceren, worden de middelen daartoe wellicht niet zo kritisch beoordeeld naar de effekten die zij hebben op andere gebieden. Veel zinniger is het alle aspekten van produktie, arbeid en konsumptie tegelijk onder de loep te nemen. Wanneer gevolgen van de gangbare produktiewijzen (voor natuur, mens, Derde Wereld) niet met elkaar in verband worden gebracht, is de kans groot dat het zoeken naar oplossingen het zoeken naar lapmiddelen zal zijn. Of erger, dat het antwoord op een probleem het verergeren van een ander zal worden.

De samenleving, van regionaal tot internationaal nivo, lijkt op een web, een ingewikkeld, intern vervlochten bouwsel, waarin je verstrikt raakt als je niet uitkijkt. Sommigen, zoals Maria Mies, zien daarin ook nog een grote gemene spin die voortdurend op de loer ligt om je te kunnen besluipen, in te kapselen en op te eten. Bij haar heet die spin Grote Witte Man ofwel Witte Kapitalistische Patriarch die het vooral op vrouwen heeft gemunt en daarbij en passant ook nog de natuur en niet-witte volkeren verschalkt. Haar totaalbenadering van de ekonomische wereldorde, die mijns inziens van grote waarde is, kan gemakkelijk leiden tot een samenzweringstheorie of tot een strategie die niet vrij is van paranoia. In beperkte mate kan dat geen kwaad, er is nu eenmaal sprake van machtskoncentraties die gevaarlijke proporties (kunnen) aannemen, maar ze moet niet leiden tot een tegensamenzwering met totalitaire tendensen.

Alain Touraine had het in '69 al over de vervlochten samenleving of, zoals hij het noemde, de geprogrammeerde maatschappij. Die werd gekenmerkt door de integratie van de verschillende deelgebieden van het maatschappelijk leven (opvoeding, konsumptie, informatie bijvoorbeeld) met de produktiekrachten of "het ekonomische". De laatste oefenen steeds meer invloed uit op de eerste door middel van kulturele manipulatie en politieke kontrole. Deze integratie en beheersing leidt ertoe dat degenen die geïntegreerd en beheerst worden, deelnemen aan iets dat buiten hen om, over hun hoofden heen, tot stand is gekomen. Touraine noemt dit "afhankelijke participatie".

Zowel Touraine als Mies zien dus een Macht die, haast ongrijpbaar, heerst en regeert. Bij Touraine zijn het de Technokraten en Burokraten die deze Macht belichamen; de invulling van Mies hiervan werd hierboven al aangestipt. Touraine konkludeert dat deze ontwikkeling wel defensieve reakties moet oproepen. Hij vindt die niet zinvol wanneer ze zich enkel beroepen op het weerstandsvermogen van oude vormen van maatschappelijke organisatie. De echte haarden van verzet liggen volgens hem niet bij degenen die langzamerhand zijn gemarginaliseerd, maar juist bij die groepen die nauw betrokken en dus afhankelijk zijn van de nieuwe machtscentra: ingenieurs in grote industrieën, wetenschappers, technici, informatiedeskundigen. Echter, met betrekking tot de universiteiten als bron van politieke aktie stelt hij dat het eerder de studenten in de niet-beroepsgerichte studierichtingen zullen zijn die aan maatschappelijk verzet zullen deelnemen dan hun studiegenoten binnen de meer exakte opleidingen.

Anders dan Touraine dicht ik degenen die volgens hem in het centrum van nieuwe ontwikkelingen staan (de al genoemde technici, wetenschappers e.d.) geen krachten toe die verder reiken dan reformisme. Juist omdat ze er zo betrokken bij zijn en afhankelijk van zijn, zijn zij niet in staat om ze vèrgaand te relativeren of zijn zij onwillig om zo hun eigen positie te riskeren, zo is mijn verwachting. Echter, volledige buitenstaanders, die wel een scherpe kijk en relativeringsvermogen (kunnen) hebben, kan het aan de benodigde kennis ontbreken om op een meer dan reformistische manier de bestaande macht te kunnen veranderen. Zij kunnen echter wel van buitenaf de nodige prikkels geven en de bredere maatschappelijke kontext laten zien van de heersende machten. De direkt betrokkenen kunnen vervolgens op grond hiervan en in samenwerking met buitenstaanders de interne strijd aangaan. In deze zin begrijp ik ook de rol die Touraine aan de niet-beroepsgerichte studenten toedicht.

Hiermee zijn we bij de vraag beland naar de motor en de richting van maatschappijverandering, die al in het voorgaande al even werd beroerd.

Volgens Touraine is het maatschappelijk verzet in de geprogrammeerde samenleving er een van het priveleven tegen "het onpersoonlijke schijnrationalisme waarachter de heersende krachten zich verschuilen." Het is de opstand van de hele persoonlijkheid tegen de manipulerende en agressieve macht die het hele maatschappelijke leven in bezit heeft genomen. Dit is tevens het verschil met het vroegere verzet dat zich richtte op de werksituatie en waarin de arbeidersbeweging dus een prominente rol speelde. Deze rol is nog steeds niet uitgespeeld, maar met de toenemende vervlechting van andere maatschappelijke deelgebieden en de minder exklusieve rol van het ekonomische, is het gewicht van de arbeidersbeweging kleiner en dat van andere sociale bewegingen groter geworden, aldus deze redenering. Volgens Touraine is het nu zaak om de huidige ontwikkelingen in zo'n richting te sturen dat aan de van boven uitgevoerde kontrole ontkomen kan worden, en die aspekten te benadrukken die de grip op het eigen leven weer kunnen laten groeien.

Ook Touraines analyse stopt op een punt waar hij wat mij betreft door had moeten gaan. Nog te veel wordt er vastgehouden aan reformisme, aan de idee dat het mogelijk is om binnen de bestaande kaders de negatieve effekten van de "allesbeheersende macht" in een zelf te bepalen richting te sturen. Hij stelt bijvoorbeeld: "Niets is primitiever dan (...) de houding dat men de industrialisatie (afwijst) (...), slechts de kritiek op de maatschappelijke kontrole en dus het gebruik ervan heeft geleid tot de vorming van maatschappelijke bewegingen en maatschappelijke veranderingen."

De vraag die dan rijst is in hoeverre die maatschappelijke veranderingen daadwerkelijk veranderingen zijn, en in hoeverre ze een echt terugdringen van de Macht betekenen. Ullrich stelt zich op het standpunt dat "grootindustrie" en de bijbehorende technologieën wel degelijk afgewezen moeten worden wanneer blijkt dat ze niet overeenkomen met het streven naar een humane, ekonomisch en ekologisch evenwichtige maatschappij. De een gaat uit van de bestaande strukturen en zoekt daarbinnen zijn weg naar de ideale samenleving, de ander neemt de ideale samenleving als uitgangspunt en zoekt daarbij de geschikte instrumenten en (niet) strukturen. Dit is ruwweg de tegenstelling tussen Gorz en Touraine aan de ene kant en Mies en Ullrich aan de andere. Het laatste standpunt spreekt mij meer aan, hoewel de barrières naar een praktische invulling en een tastbaar maatschappelijk resultaat ervan zo goed als onneembaar lijken te zijn (en je daar niet gelukkig van wordt...).

Mies stelt echter dat er wel degelijk enige stappen zijn te zetten. Zo kent zij veel belang en macht toe aan konsumentenakties hier en producentenakties in de Derde Wereld. Die baseert zij op het feit dat de konsumentenmarkt de pijler is van het kapitalisme en zo een potentieel aktieterrein. Dit lijkt inderdaad een bruikbare handgreep voor mensen en groeperingen die zich bewust zijn van de samenhangen tussen produktie, konsumptie, arbeid en natuur en milieu en die willen proberen grip te krijgen op de aard van deze samenhangen. Een konkreet voorbeeld hiervan zijn de biologische voedselkoöperaties die in Nederland als paddenstoelen uit de grond schieten en de akties voor "zuivere koffie".

Binnen de bewegingen die zich bezighouden met deze wereldwijde verbanden en met konkrete antwoorden daarop, is de roep om schaalverkleining en groei van zowel persoonlijke als nationale autonomie (van met name Derde Wereld landen) niet ongebruikelijk. Bij velen roept dit streven echter weerstand op en associaties met "terug naar vroeger" en "primitieve toestanden". Het pleidooi voor schaalverkleining is echter niet reaktionair in de gebruikelijke betekenis: het gaat niet om het afwijzen van nieuwe ontwikkelingen op zich maar om het afwijzen van die ontwikkelingen die een bedreiging vormen voor menselijk geluk en ekologisch evenwicht, wereldwijd. Ullrich haalt ter ondersteuning hiervan aan: "Vooral de technologische ontwikkeling leidt tegenwoordig noodzakelijk tot het inzicht dat links (...) posities moet innemen die voorheen als konservatief werden beschouwd."

Onder schaalverkleining kan ook worden verstaan: in ieder dorp een postkantoor en een fietsenmaker en meer mogelijkheden tot het aanleggen van een moestuin. Maar ook: stopzetten van de opsplitsing van de arbeid, meer mogelijkheden om het werk naar eigen inzicht in te vullen, de fiets als algemeen vervoermiddel, geen produktie en gebruik meer van chemische bestrijdingsmiddelen en geur, kleur en smaakstoffen, bevorderen van biologische landbouw, inkrimping van de grootschalige veeteelt en van import van veevoer, en zo is er nog heel wat meer te bedenken. Het doel hiervan moet steeds zijn de hele samenhang van zoveel mogelijk handelingen, van produktie, konsumptie, arbeid enzovoorts, te overzien. Het is dan de uitdaging om de mensen achter de abstrakte en ingewikkelde produktieverhoudingen te (her)ontdekken.

De bovengenoemde strategieën en gedachten zijn allemaal verzonnen door maatschappijkritische mensen uit het Noorden. Dit wil nog niet zeggen dat ze daardoor niet van universele waarde zouden kunnen zijn, maar wel dat ze geen nieuw diktaat moeten vormen voor de andere 80% van de mensheid. Een denker als Otto Ullrich die zo nodig de industrialisatie wil afwijzen, zal in Latijns Amerika bijvoorbeeld door "links" niet snel worden geaccepteerd, om maar te zwijgen over Maria Mies die de strijd tegen het kapitalisme koppelt aan de strijd tegen een wereldwijd patriarchaat. Waar radikaal links in Europa steeds meer de nadruk legt op persoonlijke autonomie, ekologisch evenwicht en de rem op de ekonomische groei, is in veel Derde Wereldlanden (in ieder geval in Latijns Amerika) binnen links het traditioneel socialisme de tendens. Opbouw van nationale industrie en klassenstrijd bepalen in veel gevallen de inhoud van de gekozen strategieën van "Derde Wereld links". Geen van de genoemde auteurs besteedt hier aandacht aan, op Mies na, waar zij zegt dat de belangenverschillen tussen de konsumenten in het Noorden en de producenten in het Zuiden vaak zó groot zijn dat het niet altijd even haalbaar is om samen aktie te ondernemen. Over het verschil in strategie en ideologie tussen links hier en in de Derde Wereld laat zij zich echter ook niet uit.

Zijn analyses zoals die van Mies en Ullrich, die ook mijn gedachten voor een deel weergeven, wel voor heel de wereld geldig? Blijft hun waarde, door hun samenhang met de ontwikkeling van de Westerse maatschappij, niet beperkt tot het gedachtegoed van Europese linkse intellektuelen? Met het afwijzen van het traditioneel socialisme zou tevens het perspektief van veel oppositiebewegingen in de Derde Wereld afgewezen moeten worden. Maar zover durft waarschijnlijk niemand te gaan.

Het lijkt dus moeilijk om een strategie te vinden en een onderbouwende ideologie te formuleren die niet gebonden is aan werelddeel of kultuur. Deze moeilijkheid wordt onder andere veroorzaakt en in stand gehouden door het feit dat ondernemingen, banken en regeringen in hun beleid gebruik maken van de regionale en nationale omstandigheden op het gebied van met name lonen, wetgeving en infrastruktuur. Hierdoor worden onder andere de verschillende vakbonden en kategorieën arbeiders wereldwijd in een konkurrentiepositie ten opzichte van elkaar geplaatst. Een tweede barrière is de al eerder genoemde geografische scheiding tussen produktie en konsumptie. Belangen van konsumenten en producenten staan vaak loodrecht tegenover elkaar. Solidariteitsakties op het nivo van Wereldwinkel en Max Havelaar vestigen hier weliswaar de aandacht op, maar zijn slechts de bekende druppels op de gloeiende plaat.

Het zou tot de taak van de vakbeweging in het Noorden moeten gaan behoren de belangen van de werknemers in een veel ruimere kontext te plaatsen dan ze nu doet. Met name de organisaties van de werknemers in die sektoren die een hoofdrol spelen in de nieuwe kapitaalbewegingen (elektronika, textiel en auto-industrie bijvoorbeeld) hebben de mogelijkheid hun horizon te verbreden en ook de positie van hun kollega's in andere werelddelen bij hun beleid te betrekken. Wil een vakbeweging een motor van progressieve maatschappijverandering zijn, dan zal ze (onder andere) "grenzeloos" moeten denken. Bovendien zal ze moeten inzien dat een aantal van de huidige materiële eisen slechts korte-termijn belangen dient. Kwesties als ekologisch evenwicht, zinvolle arbeid en autonome kansen voor landen en volkeren zijn daarmee niet gebaat.

Nu dit verhaal bijna af is, loop ik even door de moestuin. Ik konkludeer dat ik tot de enkels in het onkruid sta, de spinazie doorgeschoten is en de luizen de tuinbonen al bijna hebben opgegeten. En ik schaam me wel een beetje.

Schaalverkleining, autonomie, biologische landbouw, maatschappijverandering door konsumentenakties: ik heb veel opgestoken de afgelopen weken. En als ik mijn moestuin bekijk lijkt het daarbij te zijn gebleven. Ik ben erin getrapt, in de val die de geschiedenis voor me heeft uitgezet. Ik lees veel, kijk kritisch, denk na, maar als ik dille tussen de tuinbonen had gezaaid hadden er nu geen luizen op gezeten.

Optimistischer ben ik er evenmin van geworden, want amper heb ik langdurig perspektieven voor maatschappijverandering onder de loep genomen of ik lees in het eerste nummer van Konfrontatie in het artikel van Bertram Zagema dat hij kennelijk de moed heeft opgegeven. "We zullen met het kapitalisme verder moeten. Debatten over de goedheid of slechtheid ervan leveren niet zoveel op. We kunnen wel zoveel mogelijk proberen het kapitalisme in te dammen, om de desastreuze werking ervan te beperken. En intussen kunnen we bouwen aan iets nieuws."

Hij heeft gelijk. Moet ik dan maar een nieuw verhaal schrijven? Nee, ik ga onkruid wieden in mijn moestuin.

Nanne Dorren

boeken:

Gorz, Andre, Afscheid van het proletariaat, Amsterdam 1982

Mies, Maria, Patriarchy and accumulation on a world scale; women in the international division of labour, Londen 1986

Touraine, Alain, De postindustriële maatschappij, Baarn 1971

Ullrich, Otto, Wedstrijd zonder winnaars; in het slop van het industriële systeem, Wageningen 1984